De eerste zin uit Sait Faik Abasiyaniks Verhalen uit Istanbul, vertaald door Hanneke van der Heijden

24 juli 2014
| | | |

Sait Faik Abasiyanik geldt als een van de grondleggers van het korte verhaal in Turkije. Zijn impressionistische stijl is nog altijd van grote invloed op hedendaagse Turkse schrijvers.

Het Istanbul van Sait Faik is een universum bevolkt door werklozen, armen, kinderen, arbeiders en vissers. Zo schrijft hij over barvrouw Melâhat, die helpt een terneergeslagen koopmanszoon volwassen te worden; over een man die al jaren zijn wijk van vier straten niet is uit geweest; over Ahmet en Gülsüm wier gearrangeerde huwelijk begint met een ongewone (huwelijks)nacht; over een visser die niet van zijn net kan scheiden, en over een vis die sterft.

Deze indringende vertellingen over menselijke verlangens en frustraties staan bij veel Turken in het geheugen gegrift. De mooiste verhalen van Sait Faik Abasiyanik werden voor deze bundel vertaald door Hanneke van der Heijden.

Wij vroegen haar de eerste zinnen van haar vertaling toe te lichten.

Volgens een van zijn collega-auteurs, Leylâ Erbil, was hij een schrijver met zijn tafel in zijn zak. Sait Faik Abasiyanik kon overal schrijven: op een bankje in het park, op een wiebelend tafeltje in een kroeg, desnoods op zijn knie. Dat kwam goed uit, want de ‘Turkse meester van het korte verhaal’ schrijft niet over binnenskamerse thema’s. Zijn onderwerp is de straat, de mensen op straat wel te verstaan. Gewone mensen over wie hij in een zo op het oog heel dagelijks taalgebruik schrijft. ‘Hij komt naast je zitten in een koffiehuis in Istanbul en begint te vertellen over haar inwoners [...]’ zegt Murat Isik in zijn nawoord bij Verhalen uit Istanbul. Sait Faiks manier van werken, zijn onderwerp, het klinkt allemaal heel gemakkelijk en voor de hand liggend. 

Saitfaik1museumokt13 

Maar de manuscripten in het museum van Sait Faik (zoals hij in Turkije kortweg wordt genoemd) zien er allesbehalve uit als alsof ze op een knokige knie of een wiebelend tafeltje zijn geschreven. In zijn voormalige woonhuis op het Prinseneiland Burgazada liggen er een aantal in een vitrine: gelige blaadjes uit een schoolschrift gescheurd, en met een paperclip bij elkaar gehouden. De Arabische letters – zoals veel van zijn collega’s schreef Sait Faik ook na de alfabethervorming van 1928 nog in Osmaans schrift – staan regelmatig naast elkaar. Kennelijk had Sait Faik nog een andere tafel dan die in zijn broekzak, eentje waaraan hij verder werkte aan zijn aantekeningen.

Raadselachtigheid

Dat Sait Faiks verhalen niet op een knokige knie alleen geschreven kunnen zijn, dat er heel wat meer aan geschaafd en gevijld als je in eerste instantie denkt, blijkt ook als je de verhalen vertaalt, en dus vele malen overleest. Ze mogen de indruk wekken alsof iemand in het koffiehuis naast je zit te vertellen, bij nader inzien hebben ze een compactheid en raadselachtigheid die in de meeste koffiehuisgesprekken ver te zoeken is.

Die bondigheid delen ze vanzelfsprekend met veel korte verhalen. Het is wat het genre ook zo indrukwekkend maakt: in het bestek van een paar pagina’s wordt een hele wereld opgetrokken. Sait Faiks verhalen beslaan meestal niet meer dan zes, zeven pagina’s in druk, soms zelfs maar drie of vier. Natuurlijk, ook een roman wordt niet op een achternamiddag op papier gezet. Maar toch, in alle romans die ik heb vertaald kun je in de Turkse tekst, niet zozeer in het begin of aan het eind misschien, maar wel daar tussenin, passages aanwijzen waar de aandacht van de auteur is verslapt, waar het weefsel van de zinnen losser is, het ritme minder dwingend, waar de schrijver zijn kapmes in zijn broekzak heeft laten zitten.

Een schrijver van korte verhalen kan zich dat niet veroorloven. Bij Sait Faik zie je dat het duidelijkst in zijn vroege werk: hecht geconstrueerde verhalen zijn het met een klassieke structuur, vaak over ongebruikelijke situaties. Over een vrouw die te arm is om haar man te begraven bijvoorbeeld maar hem ook niet onbegraven kan laten. Over een man die jarenlang de drie, vier straten van zijn wijk niet uit is geweest, en dan op een dag de sprong waagt. Over twee dronkaards die de kroeg uitlopen en midden in Istanbul in een zwoele viooltjesvallei belanden. De hechte structuur maakt ze compact, hun raadselachtigheid ontlenen ze aan hun onderwerp: wie maakt dagelijks angstvallig dezelfde wandeling door de drie straten om zijn huis, en geen steegje verder? 

Mobiles

Maar Sait Faik heeft ook nog een ander soort verhalen, het soort waar hij zich in de loop van zijn schrijverschap steeds meer op toelegde. Die verhalen gaan juist over heel dagelijkse situaties. Ze lezen als toevallige uitsneden uit het leven van alledag, en hebben zo op het eerste gezicht een veel lossere structuur. Man zit op het lege benedendek van veerboot, tweede man komt erbij en begint een keuvelgesprek. Of: man zit in wachtruimte van de veerbootmaatschappij (Sait Faik houdt van varen), man twee vraagt hem of hij soms snapt wat er op een blaadje met laboratoriumuitslagen staat. Situaties kortom die iedereen mee kan maken, verhalen zoals je ze zelf aan het eind van de dag denkt te kunnen vertellen. Denkt, want ook die verhalen zijn, net als de mensen waar ze over gaan, veel minder gewoon dan ze lijken.

Waar zit hem dat in? In de eerste plaats natuurlijk in Sait Faiks veel geprezen oog voor veelzeggende details en situaties uit het dagelijks leven. Maar daarbij in zijn speelse geest, die ogenschijnlijk ongerelateerde zaken met elkaar verbindt. En volgens mij ook in het feit dat hij de verbanden tussen de verschillende gebeurtenissen heel vaak niet benoemt. Die drie dingen samen maken ook zijn latere dagelijkse verhalen zo raadselachtig en compact. Er gebeurt van alles. Maar over hoe het een met het ander samenhangt houdt Sait Faik zich op de vlakte, dat is aan de lezer.

Sait Faiks distantie zie je terug in de inhoud, want wat de precieze beweegredenen van de personages zijn vertelt hij meestal niet.

Waarom we naar dat boerenhuis gingen waar in de keuken gebraden eend, in de jus gekookte tarwe en griesmeelkoek met boter klaarstonden, wist ik die dag niet. En nu ik bedrukt en verlaten door het hotelraam naar de voorbijrijdende tramstellen kijk, zeg ik niet waarom we op een goede dag aan het eind van de middag naar dat huis in het dorp gingen, zonder enige omhaal, alsof we werden verwacht.

Dat schrijft Sait Faik al in de allereerste regels van zijn allereerste verhaal. En veel is die houding in de loop van zijn schrijverschap niet veranderd: motieven worden meestal slechts gesuggereerd. Maar ook in grammaticale zin is Sait Faik weinig toeschietelijk: voegwoorden tussen zinnen die de verbanden duidelijk maken ontbreken vaak. De volgorde van zinnen en gebeurtenissen is de enige structuur die Sait Faik geeft. Wat hun onderlinge logische verband is, waarom ze bij elkaar horen mag de lezer zelf verzinnen. Het is een beetje als met de mobiles van Alexander Calder: er zweven zo veel dingen zo intrigerend en licht in de ruimte dat je pas later de touwtjes en staven ziet die ze bij elkaar houden, pas na een tijdje opmerkt dat het geheel wel degelijk vastzit aan vloer of plafond.

Papiervisjes en bolvormige basilicumplanten

Sait Faik schrijft over gewone mensen, inderdaad. Maar hij laat in zijn verhalen zien dat achter ieder mens iets bijzonders schuilt als je er maar oog voor hebt. Daarmee is hij een auteur van het detail, zijn blik gaat niet uit naar het algemene, maar naar het particuliere. Die blik deelt hij voor een belangrijk deel met een vertaler: een tekst moet nu eenmaal tot op de onopvallendste komma vertaald worden. Bovendien heeft taal, iedere taal, zoveel onregelmatigheden, is betekenis op zo’n onsystematische manier afhankelijk van de context, heeft iedere auteur zulke idiosyncratische wendingen in zijn stijl, dat je als vertaler al snel het gevoel krijgt je niet op algemene regels te kunnen verlaten.

Dat gevoel maakt het ook zo moeilijk om iets algemeens te zeggen over het vertalen van een tekst, om je weer los te wringen van de particulariteit van een alinea, een zin, een woord, van het ritme van lettergrepen, de herhaling van klanken – kortom van al het gevlooi dat vertalen vaak heel leuk maakt: juist omdat het zich aan iedere systematiek lijkt te onttrekken. En omdat dat gedetailleerde gepeuter je bij dingen brengt waar je zelf niet makkelijk zou komen. 

(In de roman die ik nu vertaal, een boek van de jonge auteur Baris Biçakçi, zegt de hoofdpersoon, die ook vertaler is: ‘Ik had het [encyclopedie]deel in mijn hand waarin ik iets wilde opzoeken over de Chinese taal Pinghua, maar had bij toeval een foto gezien van de beestjes die opeens overal in huis zaten, was erachter gekomen dat het papiervisjes waren, en las met de aangename opwinding van een detective, nu en dan een blik op de foto werpend, dat ze zich voeden met het stijfsel uit bijvoorbeeld boekbanden en behang.’) 

En ook omdat al die aandacht voor kleinigheden je bij invloedrijke auteurs als Sait Faik Abasiyanik laat zien hoe allerlei observaties en details uit zijn werk doorsijpelen in dat van andere auteurs. Hoe bijvoorbeeld het personage dat in ‘Een man en de ochtenden in de stad’ vertelt hoe hij overvallen kan worden door droefheid wanneer de hele stad plotseling overdekt lijkt met de modder van de straten, ook aan het woord lijkt te zijn in Istanbul. Herinneringen en de stad van Orhan Pamuk. ‘Soms,’ schrijft Pamuk in het hoofdstuk ‘Ongelukkig zijn is jezelf en de stad haten’, ‘verandert de stad in een totaal andere plek. Plotseling trekken de kleuren waardoor je je thuis voelt uit de straten weg... [...] Van het ene op het andere moment zijn alle parken veranderd in modderige terreinen... [...] Terwijl er een intense somberheid en weemoed van de stad op mij overgaat, van mij op de stad, merk ik dat er aan de stad, en ook aan mij, helemaal niets meer valt te beleven...’ Of hoe de venijnige, recalcitrante zinnen waarin de hoofdpersoon van ‘Waarom doe ik toch zo?’ vertelt dat hij dingen doet die hij niet wil doen maar ook niet kan laten, precies passen bij de gevoelswereld van de ‘griplozen’ in Het leven in stukken van Oguz Atay. Of hoe de bolvormige basilicumplanten die in Sait Faiks verhaal ‘De grammofoon en de schrijfmachine’ gestreeld worden ‘zoals je het hoofd van een kind streelt’, precies zo worden aangeraakt in Baris Biçakçi’s roman.

Partikels sluipen binnen

Maar hoe verleidelijk het ook is om bij al die talloze details stil te staan, het vertalen van een tekst is natuurlijk veel meer als het vertalen van woorden, van zinnen. Als ik iets in zijn algemeenheid moet zeggen over de vertaling van Sait Faiks Verhalen uit Istanbul, dan gaat dat precies over de verbanden, de coherentie in de tekst: over Sait Faiks talent om weinig expliciete logische verbanden aan te brengen en tegelijkertijd een sfeer te creëren alsof er ‘in een koffiehuis iemand tegen je praat’. Voor de Nederlandse vertaling betekent dat vooral dat je heel voorzichtig moet zijn met het gebruik van allerlei voegwoorden en partikels, die vaak ongemerkt de zinnen binnensluipen en wel degelijk een verband aangeven. Om een indruk te geven, een klein voorbeeld van hoe verbanden tussen enkele opeenvolgende zinnen kunnen worden weergegeven:  het begin van wat ik een van de mooiste verhalen vind, ‘Vier plusjes’.

Stel je loopt op straat, je wilt een sigaret opsteken maar hebt geen lucifers, wie vraag je om een vuurtje? Wie spreek je aan als je de weg moet vragen? Er is een oploopje, wie vraag je wat er aan de hand is? Ik ben zo iemand die makkelijk om een vuurtje, om de weg wordt gevraagd. Soms ben ik daar blij om, soms niet.

Er had ook kunnen staan: 

Stel dat je op straat loopt en dat je een sigaret op wilt steken maar dat je geen lucifers hebt, wie vraag je dan om een vuurtje? Of wie spreek je aan als je bijvoorbeeld de weg moet vragen? Of als er een oploopje is, wie vraag je dan wat er aan de hand is? Ik ben nou zo iemand die ze makkelijk om een vuurtje of om de weg vragen. En soms ben ik daar blij om, maar soms ook niet.

In inhoud verschillen de twee fragmenten niet van elkaar, wel in stijl. Het tweede stuk ligt dichter tegen spreektaal aan. Dat komt doordat een scheidbaar werkwoord als ‘opsteken’ in tweeën is gesplitst, een passief als ‘ik...word gevraagd’ is vervangen door ‘ze vragen’. Maar vooral ook door de dikgedrukte woorden, die verbanden aangeven die de eerste tekst implicieter laat. De toegevoegde woorden leggen logische verbanden uit, maken grammaticale constructies duidelijker. De tekst wordt daarmee explicieter. En ook wijdlopiger: de betekenis is verdund, de tekst minder pregnant.

Helemaal zonder dit soort woorden kan een verhaal niet: het zou een houterige tekst opleveren, en in het Turks is Sait Faik niet houterig. Maar teveel van die woorden kan ook niet: dat zou verbanden expliciteren die Sait Faik juist aan de interpretatie van de lezer overlaat. Wat dat betreft is het vertalen van Sait Faik als het maken van een mobile, waarin alles los lijkt te zweven, waarin je zinnen alleen aan een stokje knoopt als het echt niet anders kan, en waarin de lezer pas na een tijdje ziet dat al die losse onderdelen toch met één koord aan het plafond verankerd zijn.

Hanneke van der Heijden vertaalde eerder andere voorname klassiekers uit de moderne Turkse literatuur, zoals romans van Ahmet Hamdi Tanpinar, Oguz Atay en Orhan Pamuk. Voor haar werk ontving ze samen met Margreet Dorleijn in 2008 een Fonds voor de Letteren Vertaalprijs. Ze is lid van de werkgroep Literaire vertalers van de Vereniging van Letterkundigen in Nederland, schrijft over Turkse literatuur en organiseert literaire wandelingen in Istanbul. Ze heeft een website: www.literatuuruitturkije.nl 

De eerste zin uit Sait Faik Abasiyaniks Verhalen uit Istanbul, vertaald door Hanneke van der Heijden

Delen op

€ 24,99
€ 27,50
pro-mbooks1 : athenaeum