Over Athenaeum: Desperado's onder de luifel

01 april 2016
|

Athenaeum viert in 2016 het vijftigjarig jubileum, met feest en korting én iedere maand een bijdrage over boekhandels in het algemeen en Athenaeum in het bijzonder. Na Maarten Asscher, Niña Weijers en Joubert Pignon komt nu Roel Bentz van den Berg aan het woord.

Als het gaat om de aantrekkingskracht van Athenaeum (en dat gaat het) moet ik altijd denken aan de openingsscène van het boek - natuurlijk, een boek - Manhattan Transfer van John Dos Passos uit 1925. Hoofdpersoon Bud Korpenning hangt ‘gehavend en vermoeid na een lange reis’ tegen de reling van de aanmerende veerboot en vraagt aan de man die naast hem staat hoe ver het nog is naar de stad.

‘Hangt ervan af waar je wezen moet,’ zegt de man.
‘The center,’ zegt Bud, ‘I want to get to the center of things.’
‘Okay. Walk east a block and turn down Broadway and you'll find the center of things if you walk far enough.’

Geen seconde had hij daarover na hoeven denken, de man die volgens Dos Passos een strooien hoed droeg en een wit met blauw gestreepte stropdas. En zo zou ik - wanneer we de handeling nu verplaatsen naar het Centraal Station in Amsterdam - op de vraag van Bud direct hebben geantwoord: ‘Het middelpunt der dingen? Simpel. Je loopt de Spuistraat af of de Nieuwezijds Voorburgwal, en als je maar ver genoeg doorloopt, tot aan het punt waar die twee samenkomen, vind je het vanzelf.’

Want ja, dáár gebeurt het dus allemaal. Daar, midden op het Spui, sta je op de crossroads: het kruispunt waar leven literatuur wordt en literatuur leven. Een boekwinkel die deels bestaat uit een aantal ogenschijnlijk normaal driedimensionale ruimtes plus verbindende trappetjes (al lijken die laatste dan wel ontworpen door M.C. Escher), deels uit het oneindige labyrint van de geest. Hier verdwalen is elk moment – elk moment - een nieuwe wereld ontdekken, en vaak nog weer een wereld ìn die wereld. Een wonderbaarlijk, alle regels van ruimte en tijd aan de laars lappend attractiepark van de verbeelding is het – ‘Welkom, de goden zijn al binnen,’ om de woorden te gebruiken waarmee de aristrocratische pre-socraat Heraclitus zijn gasten placht te ontvangen (en dat, vanuit zijn vaste plek in de kast bij Athenaeum, eigenlijk nog steeds doet).

Er is één andere boekhandel die dezelfde romantische gevoelens bij me weet op te roepen (althans het beeld ervan, en dan ook nog eens één van het heimwee-naar-dingen-die-je-niet-hebt-meegemaakt-achtige soort): de City Lights Bookstore aan Columbus Avenue in San Francisco. Niet zozeer vanwege de indeling (die net zo labyrintisch is als die van Athenaeum) of het gevoerde assortiment (hoewel helemaal in orde), maar vanwege de geschiedenis van de winkel als epicentrum aan de Westkust van de schrijvers van de Beat Generation - waarvan de oprichter van de winkel, tevens huisuitgever, Lawrence Ferlinghetti, er zelf ook één was). Daar kwamen ze samen: Ginsberg, Kerouac, McClure, Welch, Brautigan, noem maar op. Daar hingen ze rond, bleven ze plakken, lazen ze elkaar voor, praatten ze elkaar de oren van het hoofd - en namen ze stuk voor stuk een aanloop om de hemel te bestormen met hun uitbundig swingende poetry emotion.

Uren kon ik daar naar kijken, naar de foto’s waarop ze met z’n allen (of wie er maar toevallig in de buurt was) op straat voor de winkel poseerden. Deel uit te maken van een dergelijke beweging, een in wanorde optrekkend leger van straatengelen en dichters – het leek mij het mooiste wat er was. Ondertussen in Amsterdam: een halve eeuw geleden leek het er heel even op dat een dergelijk leger ook hier op de been kon worden gebracht, maar voor het goed en wel stond was het alweer uit elkaar geslagen of in de modder vastgelopen. So it goes. Toch, als er nu één plek is waar dat gevoel dat die foto’s uit San Francisco mij konden geven af en toe dicht wordt benaderd, dan daar (ik bedoel hier, op het Spui) buiten op straat voor de étalage van Athenaeum. En zeker op die momenten dat ik daar samen met winkelchef en universeel deskundige Herm Pol (in ‘zijn kantoor’, zoals hij die plek noemt) de wereld doorneem, en het maar een kwart sjekkie duurt of er sluit zich iemand bij ons aan – Thomas of Wim  of Dirk, en soms ook, zij het (‘geen tijd, jongens, geen tijd’) altijd maar heel kort, de geest van Martin – die dan moeiteloos het soepele ritme en de melodie van het gesprek overneemt, af en toe een solo voor zijn rekening neemt of op het juiste moment een veelbetekende pauze laat vallen, om dan even later weer knipperend tegen het zonlicht, en de rug warmend aan de winkelpui achter hem, tevreden knikkend weer zijn plaats in te nemen in het koor onder de luifel. Zoals Warren Zevon al zong over zichzelf en zijn vrienden onder het afdak van het Hawaiian Hotel in het oude Hollywood: ‘Desperadoes under the eaves, heaven help the one who leaves.’ Hoe druk we het zogenaamd ook allemaal hebben met van alles en nog wat en waar we ook vandaan komen of onderweg naartoe waren, heel even hoeven wij, desperado’s onder de luifel, helemaal nergens heen – omdat we al zijn waar we altijd willen wezen: right here, at the center of things.

pro-mbooks1 : athenaeum