Recensie: De schatkist van de psychiatrie in de literatuur

09 februari 2015 , door Tim Wagemakers
| | | |

Kun je schrijven over een psychose zonder die zelf ooit meegemaakt te hebben? Bestaat er een band tussen creativiteit en waanzin? Het zijn vragen die psychologe en journalist Ranne Hovius opwierp in haar eerdere boek De eenzaamheid van de waanzin, waarin ze de wereldliteratuur en de psychiatrie naast elkaar legde. In haar nieuwste boek Vogels van waanzin betrekt ze dezelfde vragen op de Nederlandse literatuur. Van Gerrit Achterberg via Maarten Biesheuvel naar Peter Buwalda of Heleen van Royen. De waanzin, het boekenweekthema van dit jaar, is overal in de Nederlandse literatuur.

Ontwikkelingen in de psychiatrie in de literatuur

‘Het verblijf in een inrichting is geen feest, maar zeker ook niet zo vreselijk als men denkt. Integendeel. Voor het eerst in mijn leven was ik vrij van schuld. Ik hoefde niks meer, maar mocht doen wat ik wilde: pianospelen, krokodillen maken, een beetje kletsen hier en een beetje ouwehoeren daar.’

Hovius citeert Hans Dorrestijn die in Finale kwijting schrijft over de zes maanden dat hij in een psychiatrische inrichting verbleef. Nee, Dorrestijn is niet gelukkig daar, maar ziet dat met medicijnen en goede zorg de psychiatrie niet langer meer mensen voor eeuwig wil wegstoppen achter gesloten deuren.

Vergelijk dat citaat van Dorrestijn eens met de dichtregel ‘Laat alle hoop, gij die hier ingaat, varen’, die de dichter Willem Kloos een halve eeuw eerder schreef. ‘De gekken zitten in hun kerkgebouw als stomme mummiën: met stenen ogen.’ Voor Kloos was de psychiatrische inrichting een hel zonder uitweg, waar de waanzin niet werd genezen, maar zoveel mogelijk werd weggestopt.


Met zulke voorbeelden toont Hovius aan dat de psychiatrie een lange weg heeft afgelegd. Geloofden psychiaters en schreven schrijvers eerder over de waanzin als iets noodlottigs dat van generatie op generatie werd doorgegeven (lees Frederik van Eedens Van de koele meren des doods), later veranderde dat in een optimistischere boodschap. Mensen kunnen genezen, of op zijn minst leren leven met hun ziekte. Zo schreef Mike Boddé in Pil hoe goede medicatie zijn redding betekende.

Droog én rijk

Veel citaten, dan de historische achtergrond, en opnieuw veel citaten. Het is de manier waarop Hovius de geschiedenis van de psychiatrie beschrijft én de verhouding met de Nederlandse literatuur meepakt. Hovius schrijft gestructureerd. Zo beschrijft ze eerst de ontwikkelingen in de psychiatrie van 1800 tot nu, waarna ze in hoofdstuk 2 de vraag stelt hoe je een psychose kunt beschrijven. In hoofdstuk 3 beschrijft Hovius de al dan wel niet aanwezige band tussen creativiteit en waanzin tot ze in het slothoofdstuk de ervaringen van schrijvers in psychiatrische inrichtingen optekent.

Hovius kleurt netjes binnen de lijnen, maar naarmate het boek vordert wordt de truc van het in- en uitzoomen tussen literaire citaten en historische ontwikkelingen ook een beetje saai. Halverwege het boek breekt ze dan wel met haar eigen opbouw en schrijft ze negen biografieën, maar die vormen een hinderlijke onderbreking van het lopende verhaal.

Wel levert het een rijke en overzichtelijke bloemlezing op met prachtige citaten. Neem bijvoorbeeld het pamflet dat schrijver Roger van de Velde schreef na voor de zoveelste keer te zijn opgenomen in een inrichting.

‘Mijn protest is een eenzaam manifest, jarenlang opgefokt in volstrekte afzondering. De stof van mijn zwarte vlag is traag en met stijve vingers geweven uit een spinsel van dunne en breekbare draden. Luidkeels protesteren ligt me trouwens niet. Ik ben in de dagelijkse omgang een man van weinig woorden en beheerste gebaren. […] Ook de gematigdheid heeft echter haar grenzen. Zelfs een gereserveerd man laat zich niet in lengte van dagen met olympische sereniteit in zijn achterste trappen.’

Het is een genot om passages uit het werk van grote Nederlandse schrijvers te lezen, maar het maakt het contrast met de wat droge tussenstukjes van Hovius groot. Ja, Hovius schrijft helder en goed, maar een beetje waanzin, of een beetje meer het van papier afspattende enthousiasme van Pieter Steinz’ Boekenweekessay had Vogels van Waanzin best kunnen gebruiken.

Uitputtend en uniek

Ondanks de tekortkomingen heeft Hovius een uitputtende en unieke categorisatie van waanzin in de Nederlandse literatuur gemaakt. De gedocumenteerde waanzin, gerepresenteerd door Arthur Japin die in Vaslav de waanzin van de wereldberoemde balletdanser Vaslav Nijinski opschreef. De gefantaseerde waanzin, met Simon Vestdijk die in De redding van Fré Bolderhey zijn schizofrene achterneef als model voor zijn verhaal nam, maar daar zelf enthousiast op verder verzon. De waanzin als twijfel, bij Willem Frederik Hermans in De donkere kamer van Damokles. De eigen waanzin, in De gelukkige huisvrouw van Heleen van Royen.

Vogels van waanzin is een boek geworden met twee grote troeven. Hovius beschrijft met haar kennis de geschiedenis van de psychiatrie op een toegankelijke manier én heeft een prachtige selectie gemaakt van waanzin en gekte in de Nederlandse literatuur. Misschien niet een boek om op zondagmiddag in één ruk uit te lezen, maar wel een boek dat het verdient om vaak in gekeken te worden. Al is het maar om dat mooie citaat op te zoeken, de boektitel erbij te lezen en vervolgens naar de boekhandel te rennen.

Tim Wagemakers studeerde Wijsbegeerte en Journalistiek en Media aan de Universiteit van Amsterdam, en liep stage bij Athenaeum.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum