Recensie: Vliegende auto’s en de poëzie van bronvermelding

28 mei 2015 , door Misha Velthuis
| | | | |

Niemand heeft het over bureaucratie. We worden geteisterd door een oerwoud aan regels, vanuit zowel de overheid als het bedrijfsleven, maar niemand lijkt zich hier druk over te maken. Althans dat beweert de antropoloog David Graeber in zijn nieuwe boek The Utopia of Rules: On Technology, Stupidity, and the Secret Joys of Bureaucracy. De grafiek op pagina twee suggereert inderdaad dat het woord ‘bureaucracy’ de afgelopen jaren steeds minder voorkomt in Engelstalige boeken. Maar waar is de bronvermelding? En waar staat de verticale as van de grafiek precies voor? Zijn hier geen regels voor? Door misha velthuis.

Is het gepast om iemand van David Graebers statuur in de introductie af te rekenen op een missende bronvermelding? De Amerikaan was een van de prominentste activisten van de Occupy Wall Street beweging (de leus “we are the 99 per cent” wordt aan onder anderen hem toegeschreven), zijn boek Debt: The First 5,000 Years werd met veel lof ontvangen, hij is hoogleraar antropologie aan de London School of Economics, en ondanks alles was hij niet te beroerd om in maart te komen praten in het bezette Maagdenhuis. Bovendien staat zijn nieuwste boek The Utopia of Rules volinteressante verhalen. Waarom moeilijk doen over een grafiekje? Omdat het de essentie raakt van de vraag waar Graeber mee worstelt: wanneer zijn regels bevrijdend? En vooral wanneer niet?

Bureaucratie-kritiek van links

Graebers The Utopia of Rules bestaat uit vijf losse essays met een en dezelfde waarschuwing; we worden gegijzeld door een ongekende hoeveelheid bureaucratie, die in essentie - en in de praktijk - wordt afgedwongen met bruut politiegeweld. De regels en het bijbehorende geweld zijn arbitrair en onnodig, en toch blijft de bureaucratie doorgroeien. Graeber noemt het “the iron law of liberalism”: elke poging om de bureaucratische druk te verlagen, leidt uiteindelijk tot meer regels en papierwerk. Niet alleen de staat, maar vooral ook de markt - onder leiding van de financiële sector - spuwt een oneindige stroom formulieren, protocollen en audit reports uit, waardoor we onderhand leven in - grote woorden worden niet geschuwd - “the age of total bureaucratisation”. Het probleem is volgens Graeber dat rechtse politici de bureaucratie-kritiek hebben gekaapt. En zoals Rutger Bregman onlangs Jesse Klaver nog op het hart drukte: het is tijd voor een links alternatief.

Want het kan anders, betoogt Graeber in zijn tweede essay Dead Zones of the Imagination. Voor zijn proefschrift deed hij bijna twee jaar onderzoek op het platteland van Madagaskar, waar de staat praktisch afwezig was, en men de samenleving veelal op eigen houtje runde. Terug in de VS zag hij in de actiegroepen en protesten (waarvan hij als activist vaak zelf deel uit maakte) een zelfde soort zelforganisatie. Wat gebeurt er als de gummiknuppels wegblijven en onenigheid niet botweg wordt weggetaserd, maar men aangewezen is op de dialoog om er samen uit te komen? Niet altijd de chaos waar gewoonlijk voor wordt gewaarschuwd, maar vaak creativiteit en gemeenschapszin. Graeber neemt een lange aanloop, en hij loopt zo nu en dan vast in onnodige zijpaadjes, maar zijn optimisme en verontwaardiging zijn aanstekelijk.

Poëtische technologie

Dit is de motor achter Graebers nieuwe boek: een schaamteloos optimisme over wat er mogelijk is gecombineerd met een diepe verontwaardiging over wat we er uiteindelijk van bakken. Bijvoorbeeld in het volgende essay Of Flying Cars and the Declining Rate of Profit. Waar anderen zich vergapen aan de Apple Watch, vraagt Graeber zich af waar het mis ging. Waarom zijn er (verdomme) nog geen vliegende auto’s? Waarom is er nog geen buslijn naar de maan? De huidige stand van de technologie is één grote teleurstelling, en dat heeft grote consequenties.

‘The entire postmodern sensibility, the feeling that we had somehow broken into an unprecedented new historical period where we understood that there was nothing new; that grand historical narratives of progress and liberation were meaningless; that everything now was simulation, ironic repetition, fragmentation and pastiche: all this only makes sense in a technological environment where the only major breakthroughs were ones making it easier to create, transfer, and rearrange virtual projections of things that either already existed, or, we now came to realize, never really would. Surely, if we were really taking our vacations in geodesic domes on Mars, or toting about pocket-sized nuclear fusion plants or telekinetic mind-reading devices, no one would ever have been talking like this.’

Wat ging er mis? Daar laat Graeber geen onduidelijkheid over bestaan. Het is niet alleen dat wetenschappelijk onderzoek steeds verder wegzakt in een papierzee van ‘performance evaluations’. Het is ook een kwestie van verschuivende geldstromen; waar in het verleden nog werd geïnvesteerd in ‘poetic technology’ gaat ons geld tegenwoordig vooral bezig met ‘bureaucratic technology’.

Bevrijding versus beperking

En met die termen komen we aan bij de laatste, en theoretisch interessantste essays van het boek. Uiteindelijk geeft Graeber toe: uiteraard heeft bureaucratie ons veel gebracht. De uitrol van een wereldwijd postsysteem in de negentiende eeuw bijvoorbeeld. Of de in veel opzichten vergelijkbare opkomst van het internet. Kennelijk kan bureaucratie - regels, protocollen, formulieren - ook bevrijdend werken; het kan een drijvende kracht zijn achter verbeelding en expressie; het kan ‘poetic’ zijn. De tragedie is - volgens Graeber - dat de investeringen in zulke projecten in het niet vallen bij de geldstromen naar ‘bureaucratic technologies’: technologieën die ons vooral beperken en controleren.

De truc is om te blijven spelen: zoals kinderen kunnen buitenspelen. Om je verbeelding de vrije loop te laten. ‘Utopia of Rules’ geeft wat dat betreft het goede voorbeeld: het boek staat bol van de verwijzingen naar Star Trek, The Lord of the Rings, Spiderman en Batman. Juist in mainstream entertainment ziet Graeber overal de strijd tussen bureaucratie en vrijheid. Het zijn welkome lichte noten in een boek, alhoewel zijn kritiek zo nu en dan doet denken aan de rollende ogen van de heren van De Snijtafel en hun zoektocht naar consistentie waar het niet nodig is. Problematischer is echter dat Graebers ‘iron laws’ en grote argumenten zo abstract blijven. IJzeren sociologische wetten blijken vaak een stuk buigzamer als je er concrete vragen mee moet beantwoorden. Wat is precies bureaucratie en wat niet? Welke technologie is bureaucratisch en welke poëtisch? Tegen het einde van het boek lijkt hij dit zich ook te realiseren:

‘So at some point along the way, rules-as-constraining pass over into rules-as-enabling, even if it is impossible to say exactly where. Freedom, then, really is the tension of the free play of human creativity against the rules it is constantly generating.’

Waar passen bronvermeldingen in dit continuum? Is het haarkloverij? Ben ik een grijze bureaucraat? Of gaat het hier om de basis van een academische gemeenschap? De specie tussen de bouwstenen van de wetenschap? Een beetje sociaal wetenschapper ziet toch zelfs zonder zulke wollige metaforen de poëzie van een mooie literatuurlijst?

Misha Velthuis studeerde Fysische Geografie (BA) en Politicologie, richting Internationale Betrekkingen (MA). Momenteel werkt hij op de School of Oriental and African Studies in Londen aan een promotieonderzoek naar de moeizame opmars van supermarktketens in Mumbai.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum