Recensie: Atjeh door de transkoloniale bril

18 oktober 2016 , door Esther Wils
| | | | |

Aandacht voor Nederlands oorlogsgeweld in Indonesië – een onderwerp dat de Nederlandse pers, kort van geheugen, steeds opnieuw herontdekt – betreft meestal de dekolonisatieoorlog. Anton Stolwijk richt zijn pijlen op een vroegere strijd: de ‘pacificatie’ van Atjeh, de strategisch gelegen noordelijke helft van het lucratieve Sumatra. In een afgewogen, integere maar meeslepende hybride van studie en documentaire onderzoekt hij de toedracht van de Atjeh-oorlog en de sporen ervan in de huidige tijd.

Transkoloniaal

‘Transkoloniale’ geschiedschrijving is wat wij nodig hebben, was op woensdag 28 september jl. de centrale boodschap in de oratie van buitengewoon hoogleraar Remco Raben, aangesteld vanwege de stichting Indisch Herinneringscentrum. Geschiedschrijving die buiten de kaders kijkt die door het kolonialisme zelf zijn aangereikt, los van de ‘zwaartekrachtwerking van het Europese beeld van moderniteit’, simpelweg omlijnd door de gedeelde plaats en tijd van mensen van verschillend ras en verschillende maatschappelijke status.

Raben, die zelf al decennialang volgens dit principe werkt – in de voetsporen van onder anderen Rudy Kousbroek en Ian Buruma – is lang niet de enige die er zo over denkt. De transkoloniale blik kent ook uitwassen – zie bijvoorbeeld de simplistische artikelen van Marjolein van Pagee, die zich opwerpt als verdediger van de onderdrukte Indonesiërs en in de NRC ruim baan krijgt met haar gedateerde en slecht geïnformeerde verhalen. Deze journaliste met een mastertitel geschiedenis ziet er geen been in tijdens een historische re-enactment – zeer populair in Indonesië – te poseren met de oorlogsmisdadiger Sutomo en de foto op Facebook te plaatsen. Met dit soort vereenzelviging is niemand gediend.

Een zeer gunstig voorbeeld van de transkoloniale aanpak is die van Anton Stolwijk (1979), opgeleid als neerlandicus en journalist. Stolwijk woonde lange tijd in Atjeh op Sumatra en wijdde de afgelopen twee jaar historisch onderzoek aan de plek, als geassocieerd onderzoeker van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Die rijke, zowel praktische als studieuze ervaring heeft geresulteerd in een boeiend, helder en tegelijk exotisch boek; Stolwijk verweeft het historische Atjeh met het huidige en laat zowel kolonialen (op papier) als eigentijdse Atjehers (soms nazaten van de historische spelers) aan het woord – beide visies op de wereld zullen de meeste Nederlandse lezers vreemd zijn. De inzichten van Indonesische en Europese (amateur)historici completeren het verhaal. De enige grote groep die geen gezicht krijgt is die van de tienduizenden dwangarbeiders en ‘inheemse’ (Javaanse, Menadonese, Soendanese en Molukse) militairen die geronseld waren om voor het KNIL in Atjeh te vechten; daarvoor geldt helaas wat Raben aanduidt als het ontbreken van een ‘overtuigend tegenarchief’. Voor zover Stolwijks emoties meespelen, gaat het om nieuwsgierigheid, verbazing, weemoed en nu en dan geamuseerdheid; ongevaarlijke gevoelens die het beeld niet vertroebelen en het relaas dichterbij brengen.

Guerrilla en jihad

‘Het verhaal van de bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis’ luidt de ondertitel van Atjeh. Als je de dekolonisatieoorlog niet meerekent klopt dat. Het was allemaal begonnen om de uiterste uithoek van Sumatra, die door de opening van het Suezkanaal en het verleggen van de scheepsroute strategisch belangrijk werd voor de handelsvaart op Azië. In 1873 landden daar de eerste troepen, en er zouden er nog vele volgen: de langdurige oorlog heeft de Nederlandse staat een fortuin en veel hoofdbrekens gekost. Stolwijk laat zien hoe de kolonialen zich keer op keer vergisten in de weerbaarheid van de Atjehers; hun militaire massa en modernere wapens waren vaak niet efficiënt tegen de Atjehse guerilla – een gegeven dat zich tijdens de dekolonisatieoorlog ook op Java opnieuw voordeed en Westerse eenheden in hedendaagse oorlogen nog altijd parten speelt.

Habib Abdurahman

Ook de mentale volharding van hun tegenstander werd door de Nederlanders onderschat; die was vaak geïnspireerd door het geloof. Op knappe, verrassend compacte maar beeldende wijze schetst Stolwijk de rol die de islam op het eiland speelde, vanaf de tijd dat Indiase en Arabische handelaren die godsdienst meebrachten, via de nauwe banden met het Ottomaanse hof rond 1600 – waarop de legendarische avonturier, diplomaat en Atjehse volksheld, de Jemenitische Habib Abdoerrahman Alzahir, in 1868 nog een beroep deed om de sultan van Atjeh te steunen – tot de ontketening van de jihad, juist op het moment dat het KNIL voortgang begon te boeken. Stolwijk begint zijn hoofdstukken steeds met een pakkende scène, en dit is er een van:

‘De oorlog is al een paar jaar bezig als er rond 1880 een lange brief bezorgd wordt bij het Nederlandse hoofdkwartier in het voormalige sultanspaleis. Het is een in het Arabisch geschreven epistel, gericht aan de nieuwbakken assistent-resident van Atjeh, een ernstige man genaamd Van Langen, en ondertekend door een Atjehse geestelijke, een zekere Chik di Tiro.
“De straf van de Heer des Heelals hangt jullie boven het hoofd,” is de aanhef. “Jullie Nederlanders zullen Atjeh moeten verlaten, jullie soldaten zullen gevangen worden genomen, jullie spullen zullen buitgemaakt worden – en dat alles door Atjehse moslims, die arm zijn en zwak. En het ergste is nog wel de straf die jullie in het hiernamaals te wachten staat!”’

Snouck en Heutsz

Wat de militairen niet kunnen oplossen, kan de wetenschap misschien wel; de Nederlandse overheid stuurt een stroom wetenschappers naar de kolonie om het raadsel van Atjeh te breken. De invloedrijkste figuur is Christiaan Snouck Hurgronje, een theoloog en arabist uit Oosterhout die zich heeft bekeerd tot de islam. Stolwijk vond hem terug in de schoolboeken:

‘“Snouck Hurgronje, de verrader van de islam,” staat te lezen in de geschiedenisboeken waaruit Atjehse basisschoolkinderen tegenwoordig moeten leren. “Hij deed zich voor als moslim en kon zo alle Atjehse geheimen doorspelen naar de koloniale bezetters. Hij was de beste spion van Nederland.”
Daar is heel wat voor te zeggen.’

Snouck

Snouck lijkt een soort Hollandse tegenfiguur van Habib: beiden zijn moslim, reizen de wereld af, huwen meerdere vrouwen, stellen zich in dienst van de overheid en gaan na de mislukking van hun missie op hun gemak met betaald pensioen. Onder invloed van Snouck heeft de Nederlandse overheid haar strategie aangepast: Snouck schrijft een ‘chirurgische aanpak’ voor, waarbij alleen de religieus fanatieken worden uitgeschakeld en de bevolking met hulp van de lokale adel onder de duim wordt gehouden. Uitvoerder van die koers is de ambitieuze officier en latere gouverneur-generaal Joannes van Heutsz. Aanvankelijk komt hij heel ver met de nieuwe tactiek: de Atjehers worden nu met hun eigen middelen bestreden, niet massaal en met zware wapens maar door een licht bepakt eliteleger van bijna uitsluitend nog inheemse mannen van het Korps Marechaussee. Maar in 1907 doet een klokkenluider zijn mond open:

‘Zeventien pagina’s lang wordt de vuile was buitengehangen; pagina’s vol gruwelijkheden over de dagelijkse gang van zaken in Atjeh en de expeditie naar de hooglanden in het bijzonder. “Het kwam bij niemand op om mensen gevangen te nemen in Tampeng,” staat er. “De dorpelingen moesten allemaal worden afgemaakt. Luitenant, mijn kerels maakten er gewoon een lolletje van, vertelde een brigadecommandant na afloop.”’

Overste Van Daalen, die de expeditie naar de hooglanden had geleid, werd ontslagen, maar later doodleuk weer aangesteld, nu als opperbevelhebber van het KNIL. Verbijsterende zaken, en vreemd herkenbaar.

Molukse KNIL-militairen In Atjeh

Ontwricht

Na de Japanse capitulatie keert de Atjehse bevolking zich tegen de adel, ‘een resultaat van de […] door Nederland gecreëerde tweedeling in de maatschappij. Dit conflict, dat opnieuw duizenden levens kost, wordt beslist in het voordeel van een groep religieuze leiders.’ Als de Atjehse afscheidingsbeweging GAM eind jaren negentig vecht voor onafhankelijkheid worden de Indonesische soldaten beschouwd als de opvolgers van de ‘verachtelijke koloniale soldaten’.

Stolwijk beschrijft ook de streek die verwoest is door het uitbaten van olie- en gaswinning, met dank aan respectievelijk de Koninklijke Shell, ExxonMobil en de Indonesische overheid, die er schatten mee verdienden zonder iets anders dan kaalslag achter te laten.

‘De oliemiljoenen stromen rijkelijk, maar niet naar Atjeh, en al helemaal niet naar Peureulak. Het gebied verandert binnen twee jaar in een desolaat landschap van pompen en buizen en duistere gevechten, in weinig meer lijkend op “het verrukkelijke toneel van vrede en welvaart” dat de ontdekkingsreizigers nog maar zo kortgeleden aantroffen.’

Het koloniale project heeft Atjeh op meerdere niveaus langdurig ontwricht. En dan heeft het in 2004 ook nog een verwoestende tsunami te verwerken gekregen. Anton Stolwijk heeft er een indrukwekkend monumentje voor opgericht. Heen en weer schietend in de tijd komt hij tot een geraffineerde compositie die steeds de aandacht gevangen houdt. De afwisseling van verbazende en pijnlijke feiten, kleurrijke en levendig geportretteerde historische personages, humoristische maar respectvolle anekdotes over de mensen die hij tegenkomt en een sterke schildering van het soms lieflijke, vaak weerbarstige en ondoordringbare landschap en de zee die het eiland omgeeft: hij weet het allemaal slim en verleidelijk te verweven.

Esther Wils is freelance publicist. Zij houdt zich o.a. bezig met koloniale cultuur en geschiedenis.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum