Recensie: Tonen. Enthousiasmeren. Aansporen

09 augustus 2016 , door Bob Hopman
| | | |

Ellen Deckwitz (1982) verklaart in haar voorwoord dat Olijven moet je leren lezen ontstond ‘omdat [ze] steeds meer mensen tegenkwam die bang waren voor poëzie’. Dat lijken die mensen (leerlingen, dronken ooms) te zijn geweest, die haar voortdurend bestookten met de bekende vragen als: ‘waarom doen dichters zo ingewikkeld? ‘Wat is nu eigenlijk het nut van de poezie?’ Of ‘heeft de poëzie ook een Rembrandt?’ Tegelijk met de ergernis die zulke vragen opleveren, vinden dichters - Deckwitz niet uitgezonderd - vaak groot plezier in het beantwoorden ervan. En dat plezier is wat de bundel uitstraalt.

N.B. Eerder bespraken we Deckwitz' Zo word je een geweldige dichter.

Illustratiemateriaal

Veel van de korte hoofdstukken (de vorm van korte, onafhankelijke stukjes is te verklaren doordat een deel al eens als columns in nrc.next verscheen) hebben een vraag als bovengenoemde als titel. Bijvoorbeeld: ‘Wie was de John Lennon van de poëzie?’ Deckwitz’ antwoord: Emily Dickinson. ‘In plaats van zich aan te sluiten bij de poëtische traditie, brak zij hiermee. En niet eens uit rebellie, maar omdat ze zich op geen andere manier kon uiten.’ En in meer ordinaire bewoordingen: ‘Niks eindrijm, niks educatieve literatuur, hallo originele beelden!’

Elk hoofdstuk is voorzien van één volledig gedicht, in dit geval van Dickinsons ‘Schaamte is de roze sjaal’. Het gaat over een sjaal ‘die de machteloze natuur neerlaat; als ze in schijnwerpers wordt neergezet; haaks op haar eigen eerlijkheid’. Zulk illustratiemateriaal is tegelijkertijd een kapstok om een hoofdstuk aan op te hangen, en een middel om de interesse van de lezer op te wekken in wellicht nog niet zo bekende poëzie. Het zijn namelijk niet de gebruikelijke Nijhoff, Bloem en Shakespeare die de schrijfster in het boek heeft opgenomen, maar Paul Snoek, Tonnus Oosterhof of Tomas Tranströmer. Geen écht kleine namen, maar de  keuze wijkt wel op verfrissende wijze net af van de alledaagse canon.

Gidsfunctie

Mocht je als lezer plots interesse krijgen in bijvoorbeeld Tranströmer, dan wordt elk hoofdstuk afgesloten met bibliografische informatie, tips over de beste vertalingen, uitgeverijen of antiquarische mogelijkheden. Deckwitz raadt je de vertalingen door Bernlef aan (aan hem kun je zoiets overlaten) en legt vervolgens uit waarom.

‘Míjn liefde [...] begon met het gedicht  “Storm”, door “Wakker in het donker hoor je de sterrenbeelden stampen in hun stallen; hoog boven de boom.” Wat een fantastische regels. Dat maakt de nachthemel een stuk dreigender! De zin verleidde me om het gedicht opnieuw te lezen. Niet alleen zijn er constellaties die boven de wandelaar in hun stallen stampen, ook is er een eik als een “versteend eiland” met een “onmetelijk gewei”.’

Deckwitz heeft natuurlijk gelijk, de regels van Tranströmer zíjn prachtig en alleen al door hun opname in deze bundel nodigen ze uit om een exemplaar van Bernlefs vertaling De herinneringen zien mij aan te schaffen. Haar uitleg van het waaróm dit zo mooi is, is vooral anekdotisch en persoonlijk. Enthousiasmerend. Het landschap van Tranströmer is volgens haar ‘bezield en gevaarlijk’ en ‘dat is dus precies zoals het schoolplein overkomt op de gemiddelde puber’.

Met die meer kleurrijke dan technische analyse gaat de schrijver in op wéér een van de bekende vragen die ze ooit kreeg van een student: ‘Waarom moeten wij gedichten lezen? Songteksten zijn toch ook gedichten?’ Het antwoord erop is dat regels van de Zweedse Nobelprijswinnaar op haar ooit onverwacht veel meer indruk maakten dan de teksten van Tori Amos of Kurt Cobain.

Meer enthousiasme dan wetenschap

En zo zijn de leeslessen in deze bundel veeleer beeldend en vergelijkend (het lezen van vage poëzie moet je zien als het kijken van de serie Seinfeld) dan hermeneutisch of filosofisch. De antwoorden op de vragen uit de hoofdstuktitels zijn humoristisch en lichtvoetig van karakter. ‘Wat is het nut van de poëzie?’ wordt niet diepzinnig beantwoord. Hooguit krijg je met de antwoorden ‘interieurdesign voor Blokker’ of (ruw geparafraseerd) ‘een teletijdmachine om te ontsnappen aan de drukte van de dag’ respectievelijk een luchtig voorbeeld en de persoonlijke, fijne ervaring met poëzie. Geen harde waardefilosofische wetenschap aan de hand van Paul Ricoeur of Wayne Booth dus, maar gewoon een sympathiek duwtje in de richting, van Deckwitz zelf.

Er zijn momenten waarop ik de dieper gravende analyses een beetje mis, of iets meer uitleg van waarom bepaalde gedichten zijn opgenomen. Bij Jila Mossaed bijvoorbeeld: vindt Deckwitz dit nu wel mooie poëzie of niet? En waarom dan? Maar in de breedte van de bundel werkt de luchtige toon prima. De schrijfster zegt het zelf al: het boek is bedoeld om poëzieangst te overkomen. En dat doe je niet door een lezer om de oren te slaan met onbegrijpelijke theorie, dat doe je door hem wat moois te laten zien en er vervolgens enthousiast over van leer te steken. Om hem daarna uit te leggen waar hij kan beginnen verder te lezen.

Bob Hopman is docent Nederlands. Sinds 2007 schrijft hij besprekingen voor Recensieweb.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum