Recensie: Alleen in Amsterdam

16 mei 2017 , door Jerker Spits
| | | | | | |

Vanaf 1933, het jaar waarin in Duitsland de nazi’s de macht overnamen, werd Amsterdam een toevluchtsoord voor gevluchte schrijvers. Irmgard Keun, Klaus Mann, en Joseph Roth verbleven korter of langer in de Nederlandse hoofdstad. Hun ervaringen beschrijft de Duitse schrijver Bettina Baltschev in haar nu door Mark Wildschut in het Nederlands vertaalde boek Hel en Paradijs. Amsterdam en de Duitse exilliteratuur. Baltschev vertelt levendig, toegankelijk en genuanceerd over een belangrijk hoofdstuk uit de Duits-Nederlandse literatuurgeschiedenis.

N.B. Op 18 mei is Bettina Baltschev te gast in het Goethe-Institut in Amsterdam voor een gesprek over haar boek.

Niemand had aan Holland gedacht

‘We hebben aan Zwitserland, aan Oostenrijk en aan Tsjecho-Slowakije gedacht,’ vertelde de Duitse uitgever Fritz Landshoff in 1983 in een interview, ‘alleen al omdat we daar als Duitse uitgeverij op genoeg klandizie mochten hopen. Maar aan Holland? Niemand van ons had aan Holland gedacht.’ Toch werd juist Amsterdam na 1933 een belangrijke stad voor de uitgave van goede Duitse literatuur. Het was Emanuel Querido die al gauw reageerde nadat ‘zijn’ Duitse auteurs in hun eigen land niet meer mochten verschijnen. Ook de Amsterdamse uitgever Gerard de Lange zette zich voor Duitstalige schrijvers in.

In Hel en Paradijs vertelt de Duitse schrijver en cultuurwetenschapper Bettina Baltschev over deze twee uitgevers ‘die de Duitse literatuur van tussen 1933 en 1940 voor het complete verlies aan betekenis hebben behoed.’ Ze vertelt ook over Fritz Landshoff, Walter Landauer en Hermann Kesten, die een belangrijke rol speelden in de contacten van de Nederlandse uitgeverijen met hun Duitstalige auteurs, en over Duitse schrijvers. Ze gaat in op hun boeken, die vaak vertellen over ‘een voortdurend afscheid nemen en weerzien, dat de exilauteurs noodgewongen zelf hebben meegemaakt’.

Keizersgracht 333

Baltschev vertelt in reportagevorm. Ze wisselt de biografieën van schrijvers en uitgevers af met haar zoektocht door het Amsterdam van nu. In de inleiding staat ze stil bij haar drijfveren:

‘Ik wil erachter komen waar de schrijvers en uitgevers van Querido Verlag in deze stad hebben geleefd en gewerkt, waar ze feest hebben gevierd. Ik wil begrijpen wat Amsterdam voor hen heeft betekend. Was het een paradijs, omdat ze tenminste tijdelijk veilig waren voor de nationaalsocialisten en omdat hun boeken hier een intellectueel thuis vonden? Of was het een hel, omdat het gevoel te zijn verbannen en niet te weten wat de volgende dag zou brengen hun leven beheerste?’

Ze loopt dezelfde route die Fritz Landshoff moet zijn gelopen, toen hij vanaf het Centraal Station naar Emanuel Querido liep, op een aprildag in 1933 – de dag waarop het avontuur van een Duitstalige exil-uitgeverij in Nederland begon.  

‘Ver is het niet, vijftien minuten, hooguit twintig als je rustig aan doet. Vergeleken met Berlijn is in deze stad niets ver, daar zal Landshoff snel achter komen. Zoals hij ook snel genoeg zal merken dat de lucht hier anders is, vochtiger en koeler, vooral in april. Je kunt vrijer ademhalen, in letterlijke en in overdrachtelijke zin. Laten we dus aannemen dat Fritz Landshoff besluit te voet te gaan, dan loopt hij eerst het Damrak af. Vandaag de dag een boulevard vol zaken die toeristen lokken met hamburgers, döner en patat of hun Amsterdam-mutsen en chocoladepenissen willen verkopen, is het Damrak in de jaren dertig nog de “rode loper” naar de stad, met dure hotels, chique winkels en de Amsterdamse beurs.’

Later zou Fritz Landshoff zijn memoires vernoemen naar het adres van Uitgeverij Querido: Amsterdam, Keizersgracht 333. Baltschev vertelt levendig over de zelfbewuste Emanuel Querido, die na een korte periode als boekverkoper in De Bijenkorf zijn eigen E.M. Querido’s Uitgevers-Maatschappij begint, het hele land doorsjouwt en boekhandelaren hun winkels volpraat.

Ze vertelt over het mondaine Zandvoort waarin Klaus Mann met Fritz Landshoff verbleef. In die tijd een badplaats van allure, tegenwoordig ‘een architectonische ramp’. Klaus Mann beleefde er onbezorgde dagen. Hij gaf hoog op over het Zandvoortse strand. Het Zuid-Franse Sanary-sur-Mer was daarbij vergeleken maar ‘een akelig hoopje modder’. Ook rond het Leidseplein leek Klaus Mann het naar zijn zin te hebben: ‘Je zat op het terras van het Hotel Américain en dronk oude Genever, waarbij je je het smakelijke blokje Hollandse kaas of een nieuwe haring liet smaken.’

Onzekerheid en verlamming

Maar ook in Nederland moesten Duitse schrijvers al snel op hun tellen passen. In 1934 werd de Duitse schrijver Heinz Liepmann in Amsterdam gearresteerd, tot een maand gevangenis veroordeeld en daarna het land uitgezet. Hij had een sleutelroman geschreven waarin een personage voorkomt die sterk aan de Duitse rijkspresident Paul von Hindenburg deed denken. De Nederlandse justitie vatte de roman als ‘belediging van een bevriend staatshoofd’ op. Dankzij internationale protesten zag Nederland zich genoodzaakt de schrijver niet aan Nazi-Duitsland uit te leveren, maar over de grens naar België te brengen. ‘Zo begint het. Gevoel van totale onzekerheid en verlamming,’ schreef Klaus Mann in zijn dagboek.

Baltschev schrijft dan ook terecht dat Duitse schrijvers ook in Nederland wel twee keer moesten nadenken voordat ze iets opschreven, al was het maar omwille van een uitgever. Ook tussen Duitse en Nederlandse schrijvers was niet alles koek en ei. Menno ter Braak vond Klaus Mann ‘een over het paard getilde, onaangename en pretentieuze snuiter’. Klaus Mann zag Ter Braak als een ‘kleine Hollandse literatuur-primadonna’.

Wat dit boek zo goed maakt, is zijn nuance en bondigheid. In minder dan tweehonderd bladzijdes beschrijft Baltschev de moed en inzet van Emanuel Querido en Allert de Lange. Ze laat ook de weifelende houding van de Nederlandse autoriteiten zien, de innerlijke twijfels van de uit Duitsland gevluchte schrijvers - en de steeds grotere vijandigheid tegenover deze vluchtelingen in Nederland:

‘Want hoe goed je de dag in een vriendelijke stad als Amsterdam ook doorkomt, wanneer het donker wordt komen de demonen, de heimwee, de angst. De Amsterdammers merken weinig van deze duistere gevoelswerelden. Ze zien alleen dat er steeds meer Duitsers naar hun stad stromen, ze vrezen voor hun arbeidsplaatsen en ze vinden dat de Duitsers te hard praten. Echt geliefd zijn de Duitsers eigenlijk maar op één plaats, in de concertzaal.’

Baltschev bezoekt in Laren het laatste woonhuis van Emanuel Querido, waar hij met zijn vrouw verbleef totdat zij voor de Duitse bezetter in Blaricum moesten onderduiken. In 1943 werden zij verraden, vermoedelijk vanwege het ‘kopgeld’ van 7,50 gulden dat Nederlanders konden verdienen voor elke Jood die zij aan de Duitse bezetter uitleverden. Ze werden in het kamp Sobibór omgebracht.

Hel en Paradijs. Amsterdam en de Duitse exilliteratuur is een toegankelijk geschreven boek, met een fraaie omslag en een plattegrond waarop de lezer alle beschreven plaatsen in de Amsterdamse binnenstad vindt, van Antiquariaat Kok tot Uitgeverij Querido. Over de  exilliteratuur zijn veel biografieën van schrijvers en uitgevers verschenen. Germanisten hebben er boekenkasten over vol geschreven. Baltschev is het gelukt in minder dan tweehonderd bladzijdes een levendig en veelzijdig beeld te schetsen van dit belangrijke hoofdstuk uit de Duits-Nederlandse literatuurgeschiedenis.

Jerker Spits is germanist. Hij schrijft voor Trouw en De Groene Amsterdammer en schreef een korte cultuurgeschiedenis van Duitsland.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum