Recensie: (Het voordeel van) de twijfel

25 juli 2017 , door Lisa Weeda
| | | | |

Mijn vader gaf me drie kerstvieringen terug een dik boek: Leven en Lot. Ik bekeek het omslag. De titel in dikke rode letters, een zwart-witfoto van een stoet mensen. Het beeld leek te zeggen: dit wordt zo dramatisch dat je hierna een maand op bed moet liggen. Ik bladerde door het boek, woog het nog eens in mijn handen, las de eerste tien pagina’s en dacht: ja, ik geloof dat ik nog niet aan Vasili Grossman toe ben. Na die kerstviering las ik andere boeken: De rode ruiterij, Het einde van de rode mens, Oorlog en kermis, Sovjetistan, nog één keer een bundel van Charms, Voroshilovgrad, Er was een vrouw die haar buurkind wilde doden. Leven en Lot schoof steeds verder weg op de plank. Nu lees ik Michel Krielaars’ informatiedichte, afstandelijke en waanzinnig interessante Alles voor het moederland. De Stalinterreur ten tijde van Isaak Babel en Vasili Grossman – en wil ik met terugwerkende kracht dichtbij Grossman zijn.

N.B. Eerder besprak Korneel de Ruiter Krielaars' Het brilletje van Tsjechov. Lees de recensie op Athenaeum.nl. Ook publiceerden we voor uit Babels Verhalen (met De rode ruiterij erin) en Grossmans Een klein leven.

Ik pak Leven en lot uit de kast en lees vóór de titelpagina, nog vóór het begin van de roman: ‘Vasili Grossman is een schrijver die in geen enkele ideologie meer gelooft, maar elk van zijn hopeloos in het leven verstrikte personages het voordeel van de twijfel geeft.’ Ik denk dat dit een van de dapperste posities is die een schrijver in kan nemen.

Onlangs vond ik op het internet een foto van een Stalin die een gebbetje maakt. Hij drukt zijn duim tegen zijn neus en maakt een trompetje van zijn hand. Hij lacht er bij. Op zijn hoofd draagt hij zijn officiersmuts, hij zit strak in het uniform. Iedereen heeft meerdere gezichten, dacht ik bij het zien van die foto. Direct wilde ik mijzelf verbeteren. Stalin is de man van de Grote Terreur en de Collectivisatie.

Is mijn eerste reactie op de foto van Stalin een zieke of menselijke gedachte? En wat betekent zo’n gedachte voor mijn blik op het werk en vooral de werkhouding van Grossman en Babel? Waar ligt het overwicht tussen kiezen om mee te doen of kiezen om tegengas te bieden? Hoe is het om je in een omgeving te begeven waar kritiek gelijk kan staan aan de dood?

Audiotour

Soms komt Krielaars ergens waar ik geweest ben en probeer ik mijn herinneringen aan zijn beschrijvingen te spiegelen. Ik wil naast hem staan als de Joodse man in Odessa antwoord geeft op de vraag hoeveel Joden er nog in de stad wonen. Ik wil zien hoe ze tegenover elkaar bewegen, hoe de man vormen met zijn handen maakt, niet alleen spreekt met woorden, geluid, maar lijfelijk, in de ruimte. Ik zou willen dat er een audiotour bij het boek hoort. Ik wil achter Krielaars aanlopen, naast hem staan, de wereld ingetrokken worden waar hij voor het maken van dit boek doorheen heeft gezworven.

In Wolgograd leidt hij me naar de Moeder van Rusland en zegt: ‘Kijk, hier zijn teksten van Grossman in de muur gegraveerd, maar zijn naam is niet vermeld.’ En daarna wil ik dat hij doorpraat, in het Nederlands tegen mij (hoe hij zich afvraagt hoe dat in Godsnaam mogelijk is), en in het Russisch tegen wie hij tegenkomt. Ik heb het idee dat er veel meer in zijn hoofd gebeurt dan hij in het boek laat merken.

Spanning

Alles voor het Moederland leest soms als een dikke verzameling informatie waar de voormalig Ruslandcorrespondent en huidig chef Boeken van NRC Handelsblad zich met al zijn voorkennis doorheen heeft geworsteld op zoek naar een leesbare vorm. Want wat doe je als er zoveel boeken zijn, zoveel bestaande onbestaande manuscripten, zoveel mensen zijn die je wellicht iets bruikbaars kunnen vertellen, zoveel van de aardbodem verdwenen feiten zijn, zoveel plekken waar je op iets interessants zou kunnen stuiten? En: hoe maak je soms de stap naar het heden, waarin Poetin aan de macht is, Oekraïne in een schaduwoorlog is, en er ook sprake is van propaganda en onderdrukking?

Misschien wil ik dat Krielaars probeert naast Grossman en Babel te staan, zoals ik naast hem wil staan. Een riskante positie: er valt geen gesprek meer met de auteurs te voeren, elke vraag die je stelt aan de bestaande informatie lijkt een nieuwe vraag op te werpen, en, tot slot: hoe ver mag je gaan met gokken en interpreteren? Of, zoals Chris van der Heijden onlangs schreef in De Groene Amsterdammer naar aanleiding van het boek Veertig Herfsten van Nina Willner: 'Een boek wordt erg kaal als het zich beperkt tot uiterlijke feiten, maar hiertegenover staat het gevaar van hineininterpretieren: dat de gevoelens en gedachten die een auteur zijn personages toekent wellicht meer zeggen over de auteur dan over die personages. Daarmee wordt non-fictie al snel fictie. Leuker, mooier, bevredigender. Maar juister?'

Juister of niet, ik denk dat er met die positie een spanning ontstaat waar ik het hele boek lang naar zocht. Als je de informatie meer bevraagt, waar wringt het dan? Maar misschien lees ik het werk verkeerd, misschien zoek ik iets anders in onderzoekende non-fictie als deze, misschien wil ik overrompeld worden door beelden zoals de KGB-agenten die zelfs het typelint en carbonpapier van Grossmans typiste confisqueren, of door Krielaars die heel soms boos wordt:

‘Ik loop de weg verder af en zie ineens de ruïne van de datsja van Babel. Waarom staat hier geen museum, vraag ik me af. Waarom is deze datsja aan het verval overgelaten? Mocht Babel niet worden herdacht?’

Kleine verhalen

De jury van de Bob den Uylprijs schreef in 2015 over Het brilletje van Tsjechov: ‘Dankzij zijn oog voor kleine verhalen, weet Krielaars de voor ons zo ondoorgrondelijke Russische ziel te verklaren.’ Dat was misschien wat ik hier ook zocht, maar in Alles voor het Moederland voelt het verhalende element in deze zoektocht soms als opvulling, een bruggetje om de lezer verder te brengen, zoals de dochter van Paustovski, Galina, van wie ik denk: ‘Wat, ken je die! Dat is te gek, mijn god, ik wil alles weten!’
Misschien komt die onoverbrugbare afstand door de inleiding van Alles voor het Moederland: ‘… omdat ik me niet kan voorstellen dat iemand schrijver wil zijn in een dictatuur, waar iedereen onafgebroken in angst leeft.’ Dat is misschien een onmogelijk te beantwoorden vraag, dat weet ik ook wel, maar Krielaars is de schrijver. Daarmee wil ik zeggen: hij heeft een pen en met die pen kan hij dit onderzoek, dat vol zit met mindblowing feiten en verhalen, als autonoom auteur bevragen. Zo kan hij me die wereld in trekken. Zoals hier:

‘Toen ik Galina vroeg waar het huis van de in 1997 overleden meesterpianist Svjatoslav Richter stond, fleurde ze op. “Dat was zo’n mooie vent,” zegt ze. “Hij trad een keer op in Polen en kocht daar een hele lading kussens, omdat daar in de Sovjet-Unie, zoals aan alles, gebrek aan was. Als hij depressief was lag hij de hele dag in zijn huis op die kussens.”’

Twijfel

Ik zwerf rond tussen de talloze gefusilleerde schrijvers en kunstenaars, dwaal door de zoveelste goelag of gevangenis en hang tegen de muur op een uit de hand gelopen partijfeestje, ik wandel met Grossman door Berditsjev op zoek naar zijn moeder, maar zie net niet waar het moment plaatsvindt waarop hij zeker weet dat hij haar nooit meer zal zien. Krielaars neemt me aan de hand, maar laat ook zo vaak los dat ik de weg kwijt raak.

Geregeld blijf ik boven de tekst zweven, alsof ik achter Krielaars sta, terwijl hij aan zijn bureau door al zijn gevonden informatie ploegt en ergens in een kantlijn een futiel detail vindt of een prachtige vraag stelt in zijn hoofd. Ik wil tegenover hem aanschuiven aan zijn bureau, zien hoe hij lades opentrekt, me delen van boeken voorleest, me ergens op wijst en zijn verbazing uitspreekt, me een anekdote vertelt over een middag in Moskou.

Maar, ondanks mijn eerdere commentaar wil ik niet zeggen dat dit boek niet waanzinnig is. Het is een machtige verzameling en samenstelling van informatie. Ik wil de plekken bezoeken die Krielaars bereist, ik wil alles over Anna Achmatova weten, ik heb Leven en Lot nu naast mijn bed liggen. Maar soms mis ik toch de twijfel van Krielaars, af en toe zelfs de kritiek, de positionering. Op een van de laatste pagina’s komt dat heel even bovendrijven:

‘“Joden zijn mensen die vragen stellen,” lees ik op een tekstbordje dat de tentoonstelling inleidt. Daarna valt mijn oog op een vitrine met foto’s van vooraanstaande Joden uit de Russische geschiedenis, zoals de mecenas baron Horace Ginzboerg uit Sint-Petersburg, die er de bouw van de grote koorsynagoge financierde en in 1885 zorgde dat de deportatie van de Joden uit de hoofdstad geweldloos verliep.’

Ik zou zo graag meer willen weten over wat deze scène nu precies voor hem betekent, als schrijver, zonder de show don’t tell: weid maar uit, onderzoek je plek. Dat is immers de vraag waar hij mee begint, zoals ik het lees: wat is de plek van een auteur en op welke wijze spreek je je twijfel uit?

Lisa Weeda schrijft, maakt literair programma bij Mooie Woorden in Utrecht, is co-host bij de literaire podcast ondercast en geeft les op ArtEZ en Fontys Hogeschool voor de Kunsten. In maart haalde Weeda's non-fictie novelle De Benen van Petrovski de tweede druk, ander werk van haar hand verscheen onder meer in Revisor [lees een fragment op Athenaeum.nl], Das MagazinDe Titaan, op De Optimist en Hard//Hoofd. Meer op Lisaweeda.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum