Recensie: Nadenken over wat een volk is met Badiou en Butler

25 april 2017 , door Miriam Rasch
| | | | | | |

Het volk is terug van weggeweest, kun je wel stellen. De ene politicus na de andere zegt ‘het volk’ te representeren, en het wordt min of meer aan de intuïtie overgelaten om te begrijpen wat dat volk dan is. Dat het niet zo simpel is, blijkt wel uit de aanhoudende debatten over wie tot een volk behoren, waardoor het zich kenmerkt en of er wel echt naar geluisterd dient te worden. In Wat is een volk? (Qu'est-ce qu'un peuple?, vertaald door Joost Beerten) zijn vijf reflecties bijeengebracht over dat zogenaamd eenduidige maar eigenlijk veelvormige wezen waar we allemaal op de een of andere manier toe behoren.

Fascinerend actueel

De term ‘volk’ staat in een lange geschiedenis van politiek denken, en de waardering ervan beslaat een breed spectrum. Met bijdragen van achtereenvolgens Alain Badiou, Pierre Bourdieu, Judith Butler, Georges Didi-Huberman en Jacques Rancière is de denkrichting van deze uitgave wel enigszins te voorspellen. Een volk, zo valt te concluderen, is een verzameling mensen die zich organiseert en hopelijk ook emancipeert; tot het volk behoren zij die normaal gesproken niet doordringen tot de echelons van de macht en daarom achtergesteld zijn en blijven. Optreden als een volk kan dat soort machtsverhoudingen aan het schuiven brengen. Zoals de (niet aan iemand toegeschreven) opening stelt: ‘In al hun verscheidenheid hebben de hier bijeengebrachte teksten gemeen, dat ze laten zien op welke wijze het begrip volk stevig aan de kant van de emancipatie verankerd blijft.’

De ‘verscheidenheid’ in teksten weerspiegelt precies ook de veelvormigheid van het onderwerp. Badiou betoogt in de eerste tekst scherp dat het volk een politieke fictie is die gebruikt (eigenlijk: misbruikt) wordt om macht te vergaren: ‘Het zijn uitdrukkingen waarin “Frans volk” in feite niets meer betekent dan: “futloos geheel van al degenen aan wie de staat het recht heeft toegekend om zich Frans te noemen.”’ Het zou zichzelf weer nieuw leven in moeten blazen om die staat anders te kunnen inrichten. Het levert bij de actualiteit van de Franse verkiezingen een fascinerende lezing op (de oorspronkelijke Franse uitgave verscheen in 2013, maar dat is niet aan de teksten af te lezen).

Het woord ‘volk’ tastbaar

Ook het stuk van Judith Butler zet aan het denken over de actualiteit. Butler richt zich op de taalhandeling ‘Wij het volk’, die mensen letterlijk bij elkaar brengt, en benadrukt het lichamelijke aspect van zo’n vergadering: het werkt pas als al die mensen ook de straat op gaan. Didi-Huberman onderzoekt vervolgens in een invoelend essay de moeilijkheden van representatie van de veelvormige aard van een volk. Juist het vangen van allerlei verschillende mensen onder één zo’n noemer is wat opnieuw doordacht moet worden, stelt hij, onder verwijzing naar onder andere de foto’s van Walker Evans en de wijze van geschiedschrijving van Walter Benjamin. Zij weten het volk ‘tastbaar’ te maken zoals hij het noemt, en dat is wat hem betreft de taak van de historicus. Rancière ten slotte, gaat in op het populisme en de vooroordelen daarover, die hij binnen een bestek van zes bladzijden uiteenzet.

Toch is er vooruitgang

Blijft over Pierre Bourdieu, wat mij betreft de vreemde eend in de bijt. Sterker nog, waarom het stuk ‘“Volks”, zei u?’ deel uitmaakt van deze verder boeiende bundeling, is me een raadsel. Het stamt uit 1983 en vertoont serieuze ouderdomskwalen. Zonder context of rationale begint de lezer aan dit als tweede opgenomen essay, waarin het draait om taal en de barrière die slechte taalbeheersing kan vormen bij het zich opwerken uit een lagere (volkse) klasse naar een hogere. Voor een artikel over de sterke invloed van taal is de hoeveelheid clichés over arbeiders en migranten niet zonder hoofdschudden te lezen. Het werkt zo onbedoeld als een illustratie van hoe praten over ‘het volk’ ondanks het toegenomen populisme en racisme van de eenentwintigste-eeuw toch veranderd is – ten goede. Wie heeft het nog over ‘met name de beroepsmooipraters en radde tongen die straatventers en marktkramers zijn, maar ook slagers en, al is het in een andere stijl die met andere interactiestructuren overeenstemt, kappers’?

In deze Nederlandse vertaling ontbreekt de bijdrage van Sadri Khiari, een Tunesische activist, die wel in de Franse (en Engelse) uitgave is opgenomen. Een zoektocht online leert dat Khiari  schrijft over het perspectief van ‘het derde volk’ (zoals hij de bevolking van niet-Franse, niet-witte en niet-christelijke oorsprong noemt in zijn stuk). Khiari’s essay is sterk gericht op de Franse context, maar toch denk ik dat het een welkome aanvulling was geweest. Juist in een bundel over populistische tendensen en het uitsluiten van ‘de ander’, is de stem van de (niet-westerse, niet-witte en niet-christelijke) ander gewenst. Het mag paradoxaal heten dat juist deze bijdrage als ‘te Frans’ kan worden bestempeld.

Miriam Rasch studeerde literatuurwetenschap en filosofie en werkt als onderzoeker en docent media/filosofie bij de Hogeschool van Amsterdam. In juni verschijnt bij De Bezige Bij haar essaybundel Zwemmen in de oceaan. Berichten uit een postdigitale wereld. Meer op miriamrasch.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum