Hester Knibbe won in 2015 de VSB-Poëzieprijs voor Archaïsch de dieren. Dat schept verwachtingen voor de opvolger, As, vuur. Dat is bepaald geen eenvoudige bundel geworden, die het nodige actieve leeswerk vereist. Het grootste deel van het boek bestaat uit behoorlijk gecomprimeerde gedichten waarin veel open blijft. Het vergt enig doorzettingsvermogen van de lezer, maar dat wordt beloond.
De eerste helft van de bundel, 'Drift', lijkt om prehistorische figuren te draaien, die een taal en een samenleving opbouwen. De eerste reeks van 'Drift' heet 'Mond', en in het openingsgedicht daar weer van, 'Ik' geheten, komt de ontdekking van taal gelijk al naar voren. Voorwerpen en het gevoel een individu te zijn kunnen benoemd worden. Door dat benoemen kan er een onderscheid gemaakt worden dat de aanvang is van alles, getuige de sterke associatie met het Bijbelboek Genesis waarin licht en duister van elkaar gescheiden worden:
[Ik] kwam vanuit een soort vergeten licht in een duister waarmee mijn ogen geen raad wisten; een blinde vlek de ruimte en ik. Bleef zo lang in dat donker tot het geen donker meer was maar schemer waarin voorwerpen benoembaar hun plaats hadden en ook ik kreeg een naam waarmee ik geroepen afgewezen kon worden. Tot ik terug het licht in gleed, dat mijn ogen dichtbeet.
[Ik] kwam vanuit een soort vergeten licht in een duister waarmee mijn ogen
geen raad wisten; een blinde vlek de ruimte en ik. Bleef zo lang in dat
donker tot het geen donker meer was maar schemer waarin voorwerpen
benoembaar hun plaats hadden en ook ik kreeg een naam waarmee ik geroepen
afgewezen kon worden. Tot ik terug het licht in gleed, dat mijn ogen dichtbeet.
Bij het lezen van 'Mond' drong de fameuze slotzin van Susan Sontags essay 'Against interpretation' zich aan me op: 'In place of a hermeneutics we need an erotics of art.' Prachtige formulering, niet close readbaar, maar de strekking is duidelijk: niet koel, intellectualistisch een kunstwerk analyseren, maar een sensueel ontdekkingsproces. Bovendien is de implicatie dat er voor kunst, net als voor de erotiek, (minstens) twee mensen nodig zijn, maker en toeschouwer/lezer. Knibbe thematiseert in het gedicht 'Jij' eerst het nieuwe onderscheid tussen het zelf en de ander - '[Jij] zegt hij en ik […] probeer te bedenken // wie dat is.' -, maar laat de 'ik' direct op de 'jij' verliefd worden. Twee gedichten later:
[…] ik wil aanraken, wil een mens die mij enkelvoudig verlangt, daarmee iets doet en met mij. Dat zei ik hem ook en hij draaide zich om, kreeg een gezicht dat ik kuste op de mond. Toen begon er een taal uit zijn lichaam te stromen die ik beaamde, ja, zonder een woord.
[…] ik wil aanraken, wil
een mens die mij enkelvoudig verlangt, daarmee iets doet en met mij. Dat zei ik hem ook en hij
draaide zich om, kreeg een gezicht dat ik kuste op de mond. Toen begon er een taal
uit zijn lichaam te stromen die ik beaamde, ja, zonder een woord.
Sontag kant zich in haar essay fel tegen interpretatie, ten faveure van 'the sensuous surface of art'. Knibbe lijkt dat 'sensuele oppervlak' juist in te zetten om de lezer uit te nodigen om dieper in de gedichten te duiken. Zoals in 'Mond' prehistorische figuren langzaam de taal ontdekken, ontdek je als lezer ook langzaam de contouren van de inhoud. Daarin schuilt de kracht van 'Drift': én de verleidelijke buitenkant én de prikkelende binnenkant.
In de tweede helft, 'Stromen', komen we in de moderne tijd terecht, maar daarin speelt de oudheid nog altijd een rol. Heden en verleden lopen bij Knibbe vaak door elkaar, de prehistorische mensen hebben bijvoorbeeld ook schoenveters en spreken over 'de gasfitter van de legende'; een duidelijke verwijzing naar de poëzie van Gerrit Achterberg. Het mythische speelt in 'Stromen' bijvoorbeeld mee in de geestige, doch niet plat-humoristische reeks 'Fit for hell', waarin mythische figuren opduiken in de sportschool: de titel doet immers ook sterk denken aan sportschoolketen Fit for Free.
Zo merkt Orpheus op: 'Zie // Sisyphus die zijn gewichten hijst / een roeier links en ginds een werktuig / dat de dijen, billen staalt.' Je kunt er een lichtvoetige kritiek op uiterlijkheden in lezen, op het constante zoeken naar het perfecte lichaam en dat nooit bereiken, maar er lijkt meer aan de hand. Charon verzucht: 'Ik roei en roei maar niemand / die ik overzet, zelfs geen rivier / waarin ik spanen sla'. Hoe het precies met de mythische lagen van de reeks zit wordt niet helemaal duidelijk, maar dat is geen probleem. Dat prikkelt juist: is tot de kern door willen dringen misschien wel een vorm van Sisyphusarbeid?
De laatste afdeling, 'Leeftocht', is het makkelijkst te doorgronden en dat doet toch afbreuk aan de kwaliteit van de gedichten. Deze reeks heeft veel prominentere anekdotische elementen ten opzichte van de rest van de bundel, wat interpretatie makkelijker maakt. De vijftien gedichten gaan over reizen en tegelijkertijd over jezelf ontwikkelen als persoon. Op andere plaatsen komen levert nieuwe perspectieven op, ook als je weer veilig thuis bent:
Soms bootsen we de vogeltrek na vluchten zo'n beetje voor het veel te gewone, zoeken onszelf op een andere plek om erachter te komen: zijn we nog steeds wie we denken te kennen en hoeveel nieuwe omgeving vlechten we straks door ons zicht […]
Soms bootsen we de vogeltrek na vluchten zo'n beetje voor het veel te gewone, zoeken onszelf op een andere plek om erachter te komen: zijn we nog steeds
wie we denken te kennen en hoeveel nieuwe omgeving vlechten we straks door ons zicht […]
Knibbe is veel uitleggeriger in 'Levenstocht', waardoor deze reeks zwakker uitpakt dan de rest van As, vuur. In een gedicht waarin een reislogboek aangehaald wordt, staat bijvoorbeeld: 'we hebben de tent opgezet en toen // hadden we honger. […] we bekeken een stadje / tempel / kasteel zwommen in zee en toen // hadden we honger.' Daar volgt dan op: 'Voortdurend die trek / naar iets en ergens,' terwijl de combinatie van reizen en honger/verlangen naar ervaringen al wel duidelijk was.
Volgens de aantekeningen verscheen een groot deel van 'Leeftocht' eerder in een bibliofiele uitgave bestaande uit een 'gelijknamige gedichtendialoog met Miriam Van hee'. De gedichten maken een indruk alsof Knibbe toenadering zoekt - ten koste van zichzelf, zou ik bijna zeggen - tot het veel toegankelijkere oeuvre van haar collega. Daarin monden particuliere ervaringen - opvallend vaak reizen - uit in bespiegelingen over grote thema's als leven en dood, zoals Knibbe dat ook in 'Leeftocht' doet. Zeker, zulke en andere gewichtige thema's snijdt ze echter ook aan in de rest van de bundel, maar daar doet ze dat wél op een manier die de lezer de ruimte geeft om zelf door te dringen tot de gedichten. Juist dan komt de sensuele leeservaring tot stand - en dát is de kracht van As, vuur.
Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en de Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.