Recensie: Toch zit het nog weer anders - antwoorden op Asscher

| | | | | | | | | | |

Er is een tijd van gaan. Maarten Asscher neemt vandaag afscheid als directeur van Athenaeum Boekhandel, en tegelijk wordt de essaybundel Toch zit het anders gepresenteerd, met eerder uitgesproken lezingen, eerder gepubliceerde essays. Gelegenheidsstukken - maar toch ook weer niet, want de auteur is onmiskenbaar Maarten Asscher, ze weerspiegelen zijn persoon, zijn beroepspraktijk en zijn studie. Natuurlijk treffen we schrijvers in gevangenschap, maar ook poëzie in vertaling, gemankeerde leiders, ambtenaren, boekhandelaren. En telkens weet Asscher je te interesseren voor het onooglijke (Zoetermeer, iemand?), regelmatig brengt hij je tot nieuwe inzichten. De recensenten van Athenaeum.nl namen elk een essay en bespraken het kort. Daan Stoffelsen leidt in, Miriam Rasch, Esther Wils, Jerker Spits, Arjen van Meijgaard, Joeba BootsmaPieter Hoexum, Merlijn Olnon, Ruth Kief en Maarten Dessing vervolgen.

Diversiteit

Behalve opdrachtgever was Asscher (ik mag Maarten zeggen, maar u moet zijn boek nog lezen, dat moet ook weer niet te knus worden) ook een zeer betrokken lezer (er is maar één iemand die Athenaeum.nl als homepage heeft) en recensent. Gemengd met enkele lofredes en twee voorpublicaties uit zijn boeken vindt u zijn besprekingen op Athenaeum.nl, en ze vertonen net zo'n diversiteit als de stukken in Toch zit het anders, net als de boekhandel: Antonio di Benedetto en Patrick Leigh Fermor naast Dyab Abou Jahjah en Max Weber, de geesteswetenschappen naast de diplomaat Coen Stork en Airline Visual Identity 1945-1975. Geen bestsellers (al had hij van dat laatste boek grote verwachtingen), wel meestal boeken die ik pas later elders tegenkwam. Asscher pioniert in het obscure, en hopelijk wil hij dat nog even doen, want het laatste boek dat hij besprak, Paolo Cognetti's De acht bergen, werd wél een bestseller.

Dus hoe neem je afscheid? Met een boek, ook al is het niet het laatste. In Toch zit het anders staan twee essays die als inleiding kunnen dienen. Het titelessay, en 'Nieuwsgierigheid als zaak van leven en dood', dat we voorpubliceerden op deze site. In dat tweede stuk introduceert Asscher luitenantkolonel Kenneth Edward Savill, die 'het onzekere voor het zekere' neemt en 13 augustus 1944 het Italiaanse landhuis waar zijn eenheid bivakkeert ontruimt. Gelukkig, want de geheimzinnige code op de voordeur betekende dat explosieven in de kelder nog die nacht zouden ontploffen.

Is nieuwsgierigheid een eigenschap, is het aangeboren? Het is meer dan spel, in ieder geval. 'Toch is de nieuwsgierigheid voor mij meer dan een stukje speelgoed dat je zo af en toe een rondje laat rijden. Nieuwsgierigheid is de kracht, veel meer dan plichtsbesef, werkdrift of levenslust, die ervoor zorgt dat ik 's ochtends mijn bed uit kom.' Zo kenschetst Asscher zichzelf, maar ook het essay, het bij uitstek onderzoekende genre, en hij vertelt een bijzonder verhaal. Hier is de schrijver op zijn best.

Ernst en vermaak

Zo neem ik graag afscheid van Maarten Asscher, met lof, en met een eigen kenschets. De auteur van Bekentenissen van een nieuwsgierig mens is precies dat, maar ik denk ook aan het homerische polytropos, dat we vertalen als listig maar ook als bereisd, en dat letterlijk als 'veel-wendend', 'veel-zijdig' is opgebouwd. Asscher onderzoekt en brengt in de praktijk. Bij zijn afscheid als directeur Kunsten bij het ministerie van OCW werd gezegd dat '"kunstambtenaar" [...] gelezen kan worden op de wijze waarop men over een "kunstbeen" spreekt: de kunstambtenaar als een kunstig nagemaakte ambtenaar'. Dat suggereert nepheid, gebrek aan betrokkenheid, spel - maar dat doet geen recht aan Asschers ernst, diezelfde ernst waarmee hij zichzelf altijd als boekhandelaar betitelde, en niet als boekverkoper. Welk beroep hij tot nu toe ook uitoefende: zijn taakopvatting is alomvattender en doordachter.

Maar wie dan weer het omslag van het boek voor zich neemt, met de prominente Pacman-C, realiseert zich dat het ernst en vermaak tegelijk is, een gretig najagen in het doolhof dat onze geschiedenis, onze literatuur, onze wereld is, met veelkleurige monsters en drie levens. Dan is dit afscheid geen game-over, maar een tweede leven.

Miriam Rasch: Grensoverschreidende nieuwsgierigheid

Maarten Asscher geeft in 'Van Jeruzalem naar Babylon en terug' drie aanbevelingen om de vertaalcultuur op te stuwen, en vooral diverser (lees: minder gericht op Amerika) te maken. De VS, die zijn zo alomtegenwoordig dat we er haast zelf lijken te wonen. Maar uit niet-Angelsaksische hoek horen we niet zoveel meer. Een roman uit het Bulgaars of Maltees - om maar twee Europese lidstaattalen te noemen - wie komt er nog om? Monocultuur is erg, zeker op een continent met zo'n enorm rijke verzameling culturen. Asschers aanbevelingen gelden beleidsmaatregelen, die alleen al door de traagheid van beleid moeilijk te realiseren zullen zijn. Daarom zou ik willen toevoegen: laat de verantwoordelijkheid voor een veelstemmige vertaalcultuur ook gevoeld worden door de lezer. Het verbaast me hoezeer zelfs de meest hartstochtelijke, geëngageerde, ambitieuze lezers (en schrijvers-als-lezers) slechts de Angelsaksische cultuur als referentiekader hebben. Kent u Oddný Eir al? Het mooie is: of je nu behoort tot het 'diversiteitskamp' of tot de verdedigers van een soort Europese avondlandcultuur: beide vragen om nieuwsgierigheid die verder strekt dan het Engelse taalgebied. Daarmee zal de politieke lobby uiteindelijk ook veel steviger staan.

Esther Wils: Afraden

‘Liefde en handel’ is het slotstuk van Maartens nieuwe bundel. Uit zijn essay lees ik geen discrepantie tussen de twee: de boekhandelaar moet zich niet voegen naar het dictaat van het nieuwe, schrijft Maarten, maar zich laten leiden door zijn eigen kennis en smaak. Helemaal mee eens, maar dat geeft op de werkvloer soms een dilemma. De boekhandelaar moet ergens van leven, maar wil zijn klanten niet voor de gek houden. Hij zou kunnen liegen en geld verdienen aan de nieuwe Allende (lopendebandproza, zo dood als een pier), Alleen op de wereld (klassieker, maar slopend voor een teer kindergemoed) of Klont (meer dan geweldig, maar voor sommigen te subtiel en intelligent - recensie), maar toch leggen liefde voor het boek en verstand van zaken hem op – desgevraagd – heel wat aankopen af te raden. Hij moet zich dus een slag in de rondte te lezen om een alternatief te kunnen bieden en zijn handel te redden.

Jerker Spits: Nadenken

Vanuit cel 102 in de Berlijnse gevangenis Moabit beschreef Albrecht Haushofer in 1945 de Amerikaanse ‘precisiebombardementen’ op de Duitse hoofdstad in het gedicht Bombenregen. Het werd een aantal keer gecensureerd in naoorlogse edities; het kon als kritiek op Amerika gelezen worden. Maarten Asscher haalt dit gedicht uit de vergetelheid in ‘Duizend bommen en een gedicht’.

Haushofer was ‘de diplomaat die een schuilplaats zocht in poëzie, kunst en toneel; de nazi die geen nazi wilde zijn’. De dichter belandde in de gevangenis door zijn betrokkenheid bij de aanslag op Hitler van 20 juli 1944. Asscher laat de lezer nadenken over literatuur en geweld, moraal en politiek, zonder de lezer zijn oordeel voor te schrijven.

Arjen van Meijgaard: Vorm door lezen

In het essay ‘Eregast van de geschiedenis’ doet Maarten Asscher in een beeldende stijl de diplomaat André François-Poncet herleven. Deze veeltalige en erudiete Fransman werd van 1943 tot en met 1945 door de Duitsers gevangen gehouden op verschillende toplocaties, die meer weg hadden van kuuroorden dan van gevangenissen. In een dagboek hield hij nauwgezet bij waar hij zijn dagen mee vulde: eten, wandelen, lezen en discussiëren met andere van hun vrijheid beroofde hooggeplaatsten, door de Duitsers ook wel ‘Ehrengäste’ genoemd. Na de oorlog verscheen dit dagboek onder de titel Carnets d’un captif.

Asscher is gefascineerd door deze diplomaat die in ‘alles het interessante te ontdekken en te cultiveren’ wist en een bestaan leidde dat ‘in de tijd slechts vorm krijgt door de willekeurige opeenvolging van boeken die er worden gelezen’. Vooral dat laatste zal een oud-directeur van de mooiste boekwinkel van Amsterdam uit het hart gegrepen zijn. Elk leven bestaat uit de opeenvolging van willekeurige gebeurtenissen, om W.F. Hermans aan te halen. Maar dat een leven ook vorm krijgt door boeken die gelezen worden, valt niet te ontkennen. Moge deze intrigerende essaybundel er daar een van zijn!

Joeba Bootsma: De specialist

Vertaalkritiek is volgens Maarten Asscher ‘hoogst noodzakelijk’, maar, niet in de recensies in boekenbijlagen en weekbladen. In zijn essay ‘Vertaalkritiek en vertaalgezeur’ beantwoordt hij de vraag welke legitieme behoefte er aan vertaalkritiek is en op welke manier er het beste kan worden voorzien in die behoefte. Vertaalkritiek kan het beste worden geschreven door vakspecialisten in tijdschriften zoals Filter, schrijft Asscher, maar, ‘verschrikkelijk goede’ en ‘verschrikkelijk slechte’ vertalingen (in tegenstelling tot 'goede' of 'redelijke' vertalingen) moeten wél worden gesignaleerd in recensies , ‘liefst met enkele voorbeelden gestaafd’.

Is dat niet tegenstrijdig? Want dan bepaalt dus de recensent – die niet altijd een vakspecialist is - wat verschrikkelijk goed en slecht is. En hoe vaak worden vertalingen wel niet als ‘slecht’ afgeschilderd op basis van een of enkele voorbeelden die volledig uit hun context worden getrokken? Dat toont Asscher zelf ook aan met een fictieve bespreking van een vertaling uit het Moravisch waarin de vertaler wordt afgemaakt voor het feit dat hij pralinkso masjoedar heeft vertaald met ‘elektriciteitsmast’ in plaats van ‘telegraafpaal’, en karolinady met ‘gele parkiet’ terwijl ‘iedere Moraviër gewoon aan een vogeltje in een kooitje [denkt]’. Maar tegenstrijdig of niet, ‘Vertaalkritiek en vertaalgezeur’ is een interessant en prikkelend essay voor recensenten, vertalers en alle andere boekenlezers die voor het eerst, nog eens of voor de zoveelste keer na willen denken over wat vertaalkritiek is, zou moeten zijn en nog kan gaan worden. Lees het! En laat je wel, niet of deels overtuigen van Asschers opvatting over ‘vertaalgezeur’.

Pieter Hoexum: De stad van karton

Fotografie stelt ons volgens Maarten Asscher in staat tot tijdreizen, we kunnen ‘enorme sprongen in de tijd maken en zelfs gebeurtenissen van 170 jaar geleden in al hun levendigheid en verschrikking naar het heden verplaatsen’, schrijft hij in ‘Geboorte van een ruïne’. Fotografie stelt je ook in staat grote sprongen in de ruimte te maken. Zo belandde ik in 2011 plotseling in een sporthal in Japan waar mensen werden opgevangen die door een tsunami huis en haard verloren hadden. Een foto waar ik niet op uitgekeken raakte toonde hoe talloze ontheemden in die sporthal een woonplek voor zichzelf hadden gemaakt door met karton een afscheiding van ongeveer een meter hoog op te trekken; zodoende was in de sporthal een soort doolhof van kamertjes en gangen ontstaan, een ‘stad van karton’ zoals correspondent Joan Veldkamp het fraai  noemde.

Net zoals Asscher zich bij ruïnes afvraagt of je ze pittoresk kan noemen, vroeg ik me dat bij de foto's van de geïmproviseerde noodwoningen af. ‘Men zegt dat ruïnes ons ontzag inboezemen,’ zo merkt hij op. Ik meende lange tijd dat de foto's van de kartonnen stad ons ontzag voor het natuurgeweld inboezemden, dat ze je herinnerden aan de kwetsbaarheid van het menselijk bestaan en van de woningen waarin zich dat afspeelt. Maar toen ik nog eens goed keek zag ik dat het toch anders zit. Het waren geen betreurenswaardige, maar juist opbeurende foto's. Datgene wat wij gemakshalve maar ‘de dagelijkse gang van zaken’ noemen, lijkt bij rampspoed op eerste gezicht schrikbarend kwetsbaar, maar blijkt bij nader inzien taai en onverwoestbaar. De draad die we elke ochtend weer oppakken is net zo teer als onbreekbaar.

Merlijn Olnon: Uit de handschoenen, groene vingers

‘Het boek als beroep’ heet het laatste deel van Toch zit het anders – het boek dat verschijnt bij Maarten Asschers afsluiting van zijn loopbaan als uitgever en boekhandelaar. Het omvat twee bewerkte lezingen, ‘De piramide en de boom’ (2017) en ‘Meten en weten in de literatuur’ (2017), en het essay ‘Handel en liefde’ (2016). Het is een heel ander soort stukken dan de andere in de bundel. Hier wint zijn decennialange ervaring het nadrukkelijk van de speelse nieuwsgierigheid die Asschers essayistiek normaal zo kenmerkt.

Zijn oog is als altijd scherp en zijn stijlgevoel groot, maar ze worden hier vooral ingezet om zijn peers in het boekenvak op weg naar buiten des te eleganter mee op hun verantwoordelijkheid te wijzen, om het met economische en bedrijfskundige kennis van zaken én oog voor de menselijke maat met nog meer zakelijk en moreel gezag op te nemen voor de literaire uitgeverij en haar auteurs, voor de kunst.

In ‘De piramide en de boom’ doet Asscher dat door de drie piramides die de afgelopen decennia zijn verrezen in het uitgeverslandschap (de informatiepiramide, de diversificatiepiramide en de datapiramide) te problematiseren als de grafmonumenten die ze zijn. Hij stelt voor de woestijn ertussen te beplanten met – door eigenaren, uitgevers, redacteuren en auteurs gekoesterde en vooral zelfstandige – literaire en culturele uitgeverijen. Waar de meesten niet verder komen dan verzuchten dat het zo niet langer kan, maakt hij niet alleen aannemelijk dat het moet, maar ook dat het kan.

Het boekenvak is een operator armer, maar een ontketende tuinman rijker.

Ruth Kief: Het nut van schaamte

Na haar bevrijding uit Auschwitz werd Leni in een Pools ziekenhuis opgenomen. Ze vertrouwde het behandelend personeel niet en wilde bovendien zo snel mogelijk naar huis terug, naar haar moeder. En dus ontsnapte ze, met een kussensloop vol bestek en andere onzinnige trofeeën. Ze liep helemaal naar Nederland om na aankomst in Amsterdam te ontdekken dat ook haar moeder door de nazi’s afgevoerd was en dat er helemaal niemand op haar zat te wachten. In de maanden die volgden zwierf ze uitgehongerd en op blote voeten door de stad, totdat ze dan eindelijk een oude bekende tegenkwam die bereid was haar in huis op te nemen. Over haar tijd in het kamp sprak ze met droge ogen maar toen ze haar over haar thuiskomst vertelde kwamen de tranen.

Ik dacht altijd dat de bevrijding ook echt een bevrijding geweest was, maar tijdens de gesprekken met Nederlandse Holocaustoverlevers besefte ik dat er een groot gat gaapt tussen wat je fysieke en emotionele bevrijding zouden kunnen noemen. Er is natuurlijk het eigen trauma en het verdriet over de dierbaren die niet terugkwamen maar een ander belangrijk element is de manier waarop een samenleving met de teruggekeerden omgaat: word je welkom geheten en opgevangen of word je compleet aan je lot overgelaten, met de nek aangekeken zelfs?

Weigeren te erkennen dat een ander onrecht aangedaan is, is in zekere zin een continuering van dat onrecht. De weigering getuigt van onwil of onvermogen om naar die ander te kijken, echt te kijken, om de ander een intrinsieke waarde toe te kennen. Daar moest ik aan denken bij het lezen van ‘Slavernij en Jodenvervolging in Nederland’, waarin Maarten Asscher een aantal oorzaken aandraagt voor de langdurige doorwerking van de Holocaust. Er valt weinig in te brengen tegen dit solide betoog maar wat het stuk echt de moeite waard maakt is de manier waarop Asscher over schaamte schrijft, over het nut van (collectieve) schaamte. Over het belang te erkennen dat je laf geweest bent, dat je meer had kunnen doen. Over hoe helend dat zou kunnen zijn.

Maarten Dessing: literatuur in curves

Heeft big data iets toe te voegen aan het gesprek over literatuur? Je zult goed moeten zoeken om een schrijver, literatuurwetenschapper, literaire uitgever of criticus te vinden die deze vraag positief beantwoordt. Als big data al iets te bieden heeft aan de literaire wereld, dan aan uitgevers van commerciële fictie die met behulp van gedetailleerde computeranalyses van successen uit het verleden de ideale thriller in elkaar draaien en zo hopen nooit meer winkeldochters op de markt te brengen.

Maarten Asscher denkt er niet anders over. Het essay ‘Meten en weten in de literatuur’ laat daar geen misverstand over bestaan. ‘De minste manier om over literatuur te spreken is de kwantitatieve manier,’ luidt de eerste zin. Vervolgens volgt een prijzenswaardig genuanceerd betoog, waarin hij ook de voordelen van bijvoorbeeld bestsellerlijsten benoemt (ze zorgen voor een smaakconvergentie, waardoor het gesprek over boeken wordt vergemakkelijkt), maar uiteindelijk voegt ook een kwantitatief onderzoek naar woordfrequentie of etymologische patronen niets toe aan het gesprek over literatuur.

‘Het is zeker de moeite waard om te bestuderen,’ aldus Asscher, ‘maar de inhoudelijke waarde van datgene wat wordt bestudeerd, staat er los van.’ En: ‘Er zijn vast allerlei gebieden waarop de waarheid [van meten is weten] staat als een huis. Maar voor literatuur geldt dat het in feite niet om weten gaat, maar om kennen, om begrijpen, om wegen, om vergelijken en om waarderen.’

Kun je dat zo absoluut stellen? Nadat ik zelf The Bestseller Code van Jodie Archer en Matthew L. Jockers (St. Martin’s Press, 2016) heb gelezen, durf ik dat niet meer. De literatuurwetenschappers doen in dit boek gedetailleerd de uitkomsten uit de doeken van een intensieve studie naar 5.000 romans – tien procent bestsellers die in de top 10 van New York Times hadden gestaan, de rest willekeurige titels – om het DNA van een bestseller te kraken. Ik vond dat bepaald een openbaring.

Om een voorbeeld uit te lichten. Archer en Jockers hadden alle voorkomende woorden voorzien van een emotionele lading. ‘Liefde’ is dan bijvoorbeeld +3, ‘mogen’ +1, ‘afstandelijk’ -1, ‘pistool’ -2 etcetera. Vervolgens kun je in batches van honderd of duizend woorden de gemiddelde emotionele lading van die passage berekenen. Als je al die waardes achter elkaar zet, ontstaat een curve. Of juist niet. Hoe vloeiender de curve, hoe meer de auteur erin is geslaagd zijn lezer mee te slepen. Hoe meer het lijkt op een staafdiagram, omdat de emotie heen en weer schiet, hoe meer weerstand een lezer tijdens het verhaal ervaart.

Wat bleek? Vijftig tinten grijs van E.L. James vertoonde een vloeiende curve. Haar succes viel dus niet te verklaren uit het feit dat het onderwerp van sadomasochistische seks mogelijk aansloot bij de tijdgeest of zoiets diffuus als een makkelijk leesbare stijl, maar eerder uit het feit dat haar lezer zonder dat ze het in de gaten hadden perfect werden meegevoerd met het wel en wee van de twee hoofdpersonen. Ze ervoeren geen merkwaardige breuken, maar een echt, authentiek verhaal.

Het deed me denken aan het beroemde onderzoek van A.L. Sötemann naar de structuur van Max Havelaar. De gewiekste opbouw van deze klassieke roman is er volledig op gericht om de lezers die de boodschap van Multatuli wellicht niet welgevallig is, toch te overtuigen. Wat zou Sötemann zijn onderzoek hebben kunnen verrijken als hij ook beschikte over data over de emotionele lading van Multatuli’s woorden. Of diens woordfrequentie of de etymologische patronen in de tekst.

Het gaat in literatuur niet om weten, schrijft Asscher. Maar je maakt mij niet wijs dat een uitgebreide versie van Sötemanns studie niet kan bijdragen aan het kennen, begrijpen, wegen, vergelijken en waarderen van Max Havelaar.

Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel, recensent en redacteur van de Revisor.

Miriam Rasch studeerde literatuurwetenschap en filosofie en werkt als redacteur en docent media/filosofie bij de Hogeschool van Amsterdam. Onlangs verscheen haar eerste boek, Zwemmen in de oceaan. Ze schrijft voor verschillende websites, zie Miriamrasch.nl.

Esther Wils is freelance recensent voor het ADFocus en indisch-anders.nl.

Jerker Spits is germanist. Hij schrijft voor Trouw en De Groene Amsterdammer en schreef een korte cultuurgeschiedenis van Duitsland.

Arjen van Meijgaard schrijft korte verhalen en bespreekt Nederlandse en Franse fictie, voor onder andere NBD/Biblion en zijn eigen blog. Dit najaar verscheen zijn romandebuut, We hebben alles bij ons.

Joeba Bootsma doet de researchmaster Literair Vertalen aan de Universiteit van Utrecht en liep stage bij Athenaeum.nl.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Kleine filosofie van het rijtjeshuis [fragment] kwam uit in 2014. Hij heeft ook een website: pieterhoexum.wordpress.com.

Merlijn Olnon is manager academische boeken voor de Athenaeum Boekhandel, redactieraadslid voor Spui25 en hoofdredacteur van De Nederlandse Boekengids.

Ruth Kief is webboekverkoper bij Athenaeum.nl en coördinator van De Nieuwe Garde.

Maarten Dessing is freelance journalist voor onder meer KnackDe Standaard,BoekbladBibliotheekblad en Schrijven Magazine. Zie ook zijn blog maartendessing.blogspot.com. 

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum