Recensie: De schier eindeloze complexiteit van Alice in Wonderland

30 november 2015 , door Bob Hopman
| | | |

De zin van literatuur. In tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, ligt de focus in Alberto Manguels De kunst van het lezen vooral daarop: ‘Verhalen die we vertellen waarmee we in staat zijn te bevestigen dat we bestaan.’ Die zin, dat nut, is een belangrijke hypothese en vooronderstelling in de essaybundel: van lezen worden wij beter of kunnen we betere mensen worden. Een idealistische stellingname, en niet direct een vernieuwende, maar wel een die door Manguel met een heel frisse vorm van retoriek wordt onderbouwd. Sprookjesachtige auteurs met postmoderne aspecten als Cervantes, Jorge Luis Borges en Lewis Caroll dienen als het voornaamste casusmateriaal van de geboren Argentijnse essayist. Maar aan Bret Easton Ellis heeft hij een broertje dood: dat is net als pornografie of reclamepulp ‘vluchtig, alles tegelijk, zonder tijd of ruimte voor reflectie’. Door bob hopman.

N.B. Zie ook onze voorpublicatie van Manguels roman Alle mensen liegen.

Tegen de leugen en tegen de chaos

Lewis Caroll biedt die ruimte wel, in Alice in wonderland en Achter de spiegel, zegt hij. ‘De oplettende lezer zal het met me eens zijn dat waanzin het meest opvallende kenmerk is van de mensenwereld,’ zo stelt hij en verhalen als achter de spiegel dienen om de mens vat op deze gekheid te leren krijgen. Manguel, volgens eigen zeggen een ‘gematigd anarchist’, schuwt enige politiek omstreden voorbeelden niet om dit duidelijk te maken.

‘Alice, in Achter de spiegel, wordt, terwijl ze uitlegt dat ze naar de top van een heuvel wil klimmen, onderbroken door de Rode Koningin, die zegt dat ze Alice heuvels kan laten zien “vergeleken waarbij je die daar een dal zou noemen.” “Nee, dat zou ik niet,” antwoordt Alice dapper, “een heuvel kan geen dal zijn, namelijk. Dat zou onzin zijn –” Inderdaad, dat zou onzin zijn. Maar steeds weer volharden onze samenlevingen in dergelijke onzin, dat heuvels valleien zijn en dat wat overduidelijk en pijnlijk genoeg heeft plaatsgevonden nooit werkelijk is gebeurd.’

Manguel doelt hier op het uitwissen van de Armeense genocide door de Turkse overheid, en op de zogenaamd ‘goede’ daden van de regering Bush (Die door de auteur in één ademteug wordt genoemd met Bin Laden en erger). Wat kan literatuur hier tegenin brengen?

‘In zulke gevallen van opzettelijke krankzinnigheid kan lezen helpen om enige samenhang in de chaos te bewaren. Het gaat er niet om de chaos te verdrijven, […] maar de chaos de ruimte te geven om zich op creatieve wijze te ontwikkelen op zijn eigen duizelingwekkende pad.’

Met andere woorden: verhalen maken de mens kritisch jegens de complexiteiten van het leven, een ideaal dat lezen een intrinsiek nut verschaft en waarin ik als lezer maar wat graag geloof. Een belangrijk kritiekpunt komt hier echter om de hoek: Manguel blijft veel in sweeping statements blijft hangen: in academische discussies mengt hij zich niet of nauwelijks en als een artikel eigenlijk schreeuwt om een Kant of Heidegger, laat de auteur het na die aan te halen. De voorbeelden uit Don Quichot en Achter de spiegel zijn eerder illustratief dan echt onderbouwend.

Het literaire model als retorisch middel

Maar Manguel zet zijn betogen dus eigenzinnig op. Hij wordt nooit academisch van toon, maar hij heeft ook niet de neiging een woord te veel uit te leggen, en zijn essays zijn dan ook alles behalve eenvoudig. Het essay ‘De dood van Che Guevara’ bijvoorbeeld, begint met de vraag: ‘Is politiek te interpreteren als literatuur?’ Die vraag beantwoordt hij slechts met de prachtig vertelde geschiedenis van Che Guevara’s herkomst, ambities, zijn verwording tot gewapend idealist en zijn heldendood. De geboren Cubaan heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld tot een symbool van politiek verzet, mede dankzij dit type (positief gekleurd) verhaal.

In een intrigerend essay getiteld ‘De bibliotheek van de wandelende Jood’, laat Manguel, zelf joods, zijn lezer kennis maken met de legende van een schoenmaker uit Jeruzalem, die door Jezus wordt verdoemd tot een eeuwigdurende reis over de aarde. Hij laat zien hoe een eenvoudige mythe zich heeft ontwikkeld tot een masterplot, die terugkeert bij onder onder meer Cervantes, Geoffrey Chaucer en Mark Twain. Een soortgelijke studie doet hij naar de plot van het verhaal van Belle en het Beest, in ‘De poorten van het paradijs’. Die vindt hij terug in Apuleius.

Even speels als hij het concept van de masterplot – aan de hand waarvan wij ons leven vormgeven – aan de man brengt, doet Manguel in het eveneens prachtige essay ‘De blinde boekhouder’ een conceptuele studie naar aspecten van blindheid in de Homerus’ Odyssee. Een diep besef van deze aspecten moeten de lezer van zijn eigen ‘blindheid tegenover de wereld’ genezen, zo suggereert de Argentijn. Ook kunnen we lezen over een aspecten van kunstenaarschap in het bijbelboek Jona.

Op dat essay kreeg ik niet volledig vat, noch geloof ik in de allegorische parallellen die Manguel tussen de prediker Jona en ‘de’ kunstenaar ziet. Maar in De kunst van het lezen gaat het niet om waar of niet waar: denk ervan wat je wilt, maar denk goed na over wat je leest, dan bevatten deze essays veel meer boeiende overpeinzingen dan op het eerste gezicht lijkt, zo lijkt het devies voor deze bundel. De auteur schrijft daarmee zijn betogen met succes volgens een model waaraan alle literatuur in zijn ogen zou moeten voldoen:

‘[Het] draagt, zoals we weten, geen oplossingen aan, maar vooral relevante vraagstukken. Ze is in staat om in de vorm van verhalen de schier eindeloze complexiteit maar ook de intrinsieke simpliciteit […] over het voetlicht te brengen.’

Bob Hopman is neerlandicus en lid van de hoofredactie van Recensieweb.nl, waar deze recensie ook verschijnt.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum