Recensie: Beethoven, schaal 1:1

10 november 2009 , door Pieter Hoexum
| | |

De jonge Beethoven bracht vele uren door in een café-restaurant op het marktplein van zijn geboorteplaats Bonn. Jan Caeyers wijdt in zijn onlangs verschenen biografie van Beethoven aan het betreffende etablissement, Zehrgarten (‘Tuin der vertering’), de nodige aandacht, ruim een bladzijde, waarbij hij ook Barbara (Babette) Koch niet vergeet: zij was de dochter van de uitbaters en als zodanig, ‘zoals in veel gewone cafés, de ster van het gezelschap’; heel mannelijk Bonn, inclusief Beethoven, maakte haar het hof, maar ze ging ervandoor met een rijke stinkerd.

Wil een Beethovenliefhebber, een liefhebber van zijn muziek welteverstaan, dat allemaal weten? Moet hij dat weten? Jazeker! Caeyers legt geduldig uit: ‘Hoewel de aanwezigheid van Babette Koch een niet te onderschatten aanleiding was om de Zehrgarten te bezoeken, waren het vooral Beethovens intellectuele nieuwsgierigheid en de voldoening om in een kring van gelijkgezinden te zijn, die hem naar het café op de markt van Bonn dreven.’ Beethoven werd geboren en groeide op in een typisch achttiende-eeuwse muzikantenfamilie, waar alles draaide om muziek en maar weinig aandacht werd besteed aan zoiets als een schoolopleiding. Met het frequenteren van Zehrgarten verruilde Beethoven echter de ‘muzikantenkantine’ voor een ‘ontmoetingsplaats voor links-intellectuele dwepers met de ideeën van de Verlichting, en de plaats waar de nieuwe politieke ideeën en ideologieën werden besproken.’

Een grote inhaalslag maakte Beethoven wat dat betreft ook bij de familie von Breuning, waar hij als tiener pianoles gaf, met name aan de oudste dochter, Eleonore… die hem het hof maakt, maar wiens liefde hij niet meende te kunnen beantwoorden, hoewel hij haar portret zijn hele leven bij zich hield en de heldin van zijn enige opera naar haar noemde. Ondertussen stak hij veel op van de huisleraar van de von Breunings, hij leerde er Homerus kennen en Plutarchus.

Zoals bij zoveel tijdgenoten spraken Plutarchus biografische schetsen, zijn Parallelle levens, zeer sterk tot de verbeelding. Rousseau beschrijft bijvoorbeeld in zijn Bekentenissen hoe hij er als kleine jongen kennis mee maakte:

‘Door deze boeiende lectuur […] werd die onafhankelijke en republikeinse geest gevormd, dat ontembare en trotse, geen juk of dienstbaarheid duldende karakter, dat me mijn leven lang in situaties die mijn vrije ontplooiing belemmerden, heeft gekweld. Onophoudelijk bezig met Rome en Athene, levend om zo te zeggen met hun grote mannen, […] waande [ik] me Griek of Romein. Ik werd de persoon wiens leven ik las. Het verhaal van de daden van standvastigheid en onverschrokkenheid die mij hadden getroffen, deed mijn ogen schitteren en mijn stem schallen.’

Caeyers haalt dit citaat van Rousseau overigens niet aan (en terecht, de biografie is toch al overvol), maar de overeenkomst is opvallend: ook Beethoven vereenzelvigde zich geheel met de door Plutarchus beschreven ‘supermannen’. Plutarchus was dan ook een biograaf met een missie, een moralist. Hij wilde zijn lezers voorbeelden geven, slechte en goede. Caeyers is een heel ander soort biograaf. Hij heeft een haast tegengestelde doelstelling, hij krabt heel voorzichtig de waas van heiligheid die rond Beethoven is gaan hangen, mede door Beethoven zelf bewerkstelligd, van het portret af, als vergeelde vernis van een schilderij.

Wat over blijft is niet het gebruikelijke ideaalbeeld, geen uitvergroting. Caeyers is juist op zoek naar de juiste proporties. Paradoxaal genoeg heeft hij daarbij zelf wel de verhoudingen uit het oog verloren: ruim zeshonderd bladzijden is echt te veel, zelfs als het, zoals in dit geval, lekker wegleest; daarbij moet wel aangetekend worden dat het populariserend taalgebruik regelmatig te ver gaat: Beethovens vader is bijvoorbeeld een ‘loser’ en Beethoven zelf wordt op een gegeven moment ‘gestalkt’ door een ‘starfucker’. Maar in elk geval heeft Caeyers zich niet in zijn onderwerp verloren, integendeel. Hij is de nuchterheid zelve, hij laat zich niet meeslepen door de vele, prachtige, grootse en meeslepende verhalen die over Beethoven de ronde doen. Hij is een wetenschapper, musicoloog en bovendien een ijverige historicus die de achtergrond waartegen Beethovens leven zich afspeelde zo uitgebreid en uitvoerig beschrijft dat Beethoven soms bijna uit beeld verdwijnt.

Daarbij slaat Caeyers gelukkig niet door naar het tegendeel van de meestal ‘hagiografische’ kunstenaarsbiografie. Deze biografie is bepaald geen ‘deconstructie van het genie Beethoven’ of hoe zoiets ook heet. Beethoven wordt niet gerelativeerd maar gerelateerd; nogmaals, het gaat Caeyers om de juiste proporties. Zijn nuchtere aanpak behoed Caeyers voor overdrijven, zowel uitvergroten als kleineren; hij brengt de grootsheid van Beethoven ‘slechts’ scherper in beeld. Eigenlijk is deze hele biografie een poging tot beantwoording van deze vraag, die Caeyers zich in de ‘Proloog’ stelt: ‘Volstaat genialiteit om wereldberoemd te worden?’

Het antwoord luidt natuurlijk ‘Nee’. Het zijn immers ‘ook de omgeving, de begeleiding en opleiding, de omstandigheden en zelfs de marketing die een uitzonderlijk talent een uitzonderlijke status geven’. Daarom belooft hij in deze biografie ‘de netwerken te ontrafelen die Beethovens carrière hebben beïnvloed, de mensen te portretteren die hem hebben ondersteund, en de rechtstreekse en onrechtstreekse belangen te schetsen die daarbij een rol hebben gespeeld’. Dat is Caeyers' verhaal: van een componist op zoek naar een publiek. Beethoven ging zeer velen voor in de overstap van adellijke mecenassen naar het ‘grote publiek’ — zijn medebezoekers van de Zehrgarten.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor onder andere Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Zijn boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen verscheen in 2003.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum