Recensie: De discussie gaat verder dan bedrijfskantinekunst

30 november 2015 , door Joost Divendal
| | | | | | | |

Kunst en bedrijfsleven lijken twee geloven op één kussen wanneer ze gaan hokken. Er zijn natuurlijk ceo’s die van opera houden, of een cultureel commissariaat vervullen, maar de meesten verkiezen grofstoffelijker zaken boven de verheffing tot het geestelijke. Die paradox van bedrijfscollecties blijkt op vooroordelen gebaseerd in Bedrijfscollecties in Nederland - Corporate Collections in the Netherlands, en de volledigheid (alleen een pregnant voorbeeld als DSB ontbreekt) en de open discussie maken het een inkijkje én een aanmoediging voor mecenassen-in-spe, zegt joost divendal.

Het tableau de la troupe dat Bedrijfscollecties in Nederland is, haalt meteen het cliché onderuit dat commercie en kunst niet zouden kunnen samengaan. Ja, we kennen kunst vaak in zijn decoratieve functie voor bedrijfskantines en kantoorruimtes, en van de buren, met hun kunstuitleendoeken. Maar heuse collectievorming gaat verder dan het opfleuren van de lunch en de pastelwand boven de canapé. Die bereikt ons meestal niet, behalve als we toegetreden zijn tot de bovenste managementlagen van grote bedrijven.

Wellicht zijn er bedrijven die er, de crisis ten spijt, eer in leggen om de hoogste sporten van de ladder van het mecenaat te bereiken en om die reden in de annalen hopen te worden bijgeschreven wanneer zij in de aex onverhoopt omlaag kukelen. Zij hebben geluk met het nai, dat een voorbeeldig overzicht heeft samengesteld van en voor de Vereniging Bedrijfscollecties Nederland – weliswaar gesponsord en gesubsidieerd maar daarom niet minder onafhankelijk van toon en keuze. Wel lag de beperking, of zo men wil de reikwijdte, tot in het bovenste segment van het bedrijfsleven. Hieronder mogen naast banken, verzekeringsmaatschappijen, energiebedrijven en distributeurs van bonusartikelen of postzegels, ook ziekenhuizen, universiteiten en ministeries worden verstaan. Het overzicht bestrijkt het spectrum van abn amro tot de en het VU (universiteit en ziekenhuis).

Dat resulteert in een serieuze doorsnee van het onderwerp. De werken zijn keurig afgebeeld en vakkundig beschreven, inclusief de status (opdracht of aankoop) en de locatie. Het gaat om glas, meubels, trappartijen, objecten, schilderijen en opmerkelijk veel fotografie. Van sommige werken vraag je je af wie zichzelf (of de klant) ermee een plezier doet door ze op te hangen. Andere zijn indringende portretten, dankbare perspectieven die doorkijkjes suggereren of verrassende opstellingen in een tuin of een hal: je kijkt een fractie langer dan dat je er in een split second langs zou lopen. Zonder uitzondering kan gesproken worden van autonomie bij het verwerven van de stukken of het uitzetten van de opdracht, al weet je natuurlijk niet wie achter de schermen haar of zijn stempel drukt op de ‘goede smaak’ of het ‘corporate image’.

Galeriehouders (Pietje Tegenbosch), conservatoren en museumdireceuren (Sjarel Ex) en kunstenaars (Charlotte Dumas) bepalen in interviews de rode draad van dit naslagwerk. En daar klinkt ook wel kritiek in door: zou je niet eerder wat aan de publieke ruimte van de stad moeten toevoegen (Ex), of gaat het niet vooral om het kapitaliseren in plaats van het collectioneren van cultuur (econoom Arjo Klamer). Maar, echt, zegt bijvoorbeeld Hans Wijers (AkzoNobel), met enig recht van spreken: het is ‘veel meer dan een ceo-hobby’ wat hier ten toon gespreid wordt. En nee, het is ‘niet de privé-hobby van twee of drie medewerkers’, zegt Louise Gunning-Schepers (voorzitter Raad van Bestuur amc) trots.

Kunstcriticus Jhim Lamoree bepleit het toegankelijker maken van de veelal versnipperde en verborgen bedrijfscollecties. Hij ziet de financiële crisis daarbij overigens als een zegen: door budgetbevriezing is het bedrijfsleven ‘niet alleen gedwongen na te denken over rommelhypotheken, maar ook over de kunstverzameling’. Dat is zonde in geval van het ‘doorknippen van de navelstreng’, waarna je immers maar heel moeilijk nog eens iets nieuws kan opbouwen. Maar ‘scherper nadenken over kunstbezit kan ook leiden tot een aanpak die de collectie maatschappelijke en culturele vleugels geeft, ook buiten de muren van het bedrijf’.

Bedrijfscollecties buiten de bedrijfsmuren: een mooi thema voor een vervolgboek, als er teruggeblikt kan worden op de inmiddels aangebroken magere jaren die immers nog buiten het bestek van dit overzicht vallen? Niet voor niets wijst Lamoree’s collega Hans den Hartog Jager op ‘het grote dilemma van elke bedrijfsverzamelaar’: ‘Op mooie dagen is de kunstcollectie (...) een glanzende brug tussen het bedrijf en de echte wereld. In slechte tijden, echter, lijkt de collectie verdacht veel op een danseres die steeds wonderlijker spagaten moet tonen om haar bestaan te rechtvaardigen. (...) Kunst zou toch altijd over vrijheid en onbeperkte mogelijkheden moeten gaan. Niet over marchanderen en manoeuvreren’.

Ondertussen kunnen bedrijven er hun voordeel mee doen. Zo komt er in het boek aan de orde hoe je dat eigenlijk doet, een bedrijfscollectie opbouwen. En Charlotte Dumas, zelf een geliefd aangekochte, houdt bedrijven hun ‘betrokken visitekaartje’ voor: kunst verzamelen kan ook een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn. Het Droste-effect van dit Nederlands- en Engelstalige boek, dat verzamelingen verzamelt en bespiegelend binnenstebuiten keert, kan ceo’s wellicht ertoe verleiden om de nobele zaak van het mecenaat hoog in het vaandel te houden, tot meerdere eer en glorie van hun bedrijven en niet te vergeten van hun cultuur angehauchte leiding. En voor ons, de gewone mensen op canapés, geeft het een ongewoon inzicht in de hoog weggestopte collecties, en de hoop dat dit particuliere bezit ook nog eens publiek te zien wordt.

Joost Divendal is journalist en schrijver over onder meer kunst in Venetië en de rest van de wereld. De doge van Venetië is zijn nieuwste boek.

pro-mbooks1 : athenaeum