Recensie: De magnifieke bibliotheek van het heilige

22 maart 2010 , door Lodewijk Brunt
| | |

Pabu had goddelijke trekken, de aangewezen figuur om boeven te verslaan. Zijn strijd tegen de slechterik Mirza Khan Patan, die plunderend door het land trok en de eer van eenvoudige dorpsvrouwen bedreigde, was heroïsch. Maar de climax van zijn heldenbestaan was de overwinning op de tienkoppige Ravan, de duivelse koning van Lanka; als overwinningspremie stal Pabu een grote kudde kamelen van de verslagen koning, een geschikt huwelijksgeschenk voor zijn favoriete nicht. Het levensverhaal van Pabu speelt zich af in de woestijnen van de Indiase deelstaat Rajasthan en is vastgelegd in een episch gedicht van minstens zeshonderd jaar oud. Vandaag de dag wordt het nog steeds verteld - in een draagbaar tempeltje dat door de vertellers van hot naar her wordt gesjouwd. Schrijver, journalist, historicus William Dalrymple stuitte erop in zijn zoektocht naar religie in het hedendaagse India, Nine Lives, een belangwekkend, soms ook ontroerend boek.

Tot de laatste vertolkers van het Pabuverhaal behoren Mohan Bhopa en zijn echtgenote Batasi (‘suikerballetje’). Ze zijn op leeftijd, volkomen analfabeet, maar door geboorte voorbestemd om de mythe door te geven - Bhopa hoopt dat zijn zoon de familietraditie  zal voortzetten. Dat is geen kleinigheid. Het gedicht telt zo’n vierduizend regels en wil je het helemaal ten gehore brengen, kost dat vijf avonden van acht uur. Maar het programma is naar believen uit te breiden met theepauzes, filmliedjes, toneel en bhajans (religieuze gezangen). Het optreden van Bhopa en Batasi, die hun eigen decors meenemen, is niet zomaar afleiding en vermaak. De afbeeldingen die ze laten zien, worden beschouwd als heilige beelden en de toeschouwers beschouwen Pabu als een levende god die kan worden opgeroepen als bescherming tegen ongeluk of geneesmiddel voor ziek vee. Het gehoor bestaat overwegend uit de Rabari-kaste, halfnomaden die met kamelen door de woestijn trekken, maar leden van andere kasten sluiten zich graag aan als de gelegenheid zich voordoet.

Dalrymple trok een tijdje met het vertellerechtpaar op, zag hen aan het werk en interviewde Mohan uitvoerig. Het verslag is levendig, deels verteld in de eigen woorden van de ondervraagde, ingebed in bijna terloopse analyses van de context. De vertellercultuur van Rajasthan was onlosmakelijk verbonden met een star feodalisme; iedere grootgrondbezitterfamilie had door de eeuwen heen haar eigen (erfelijke) legertje van muzikanten, genealogen, hofdichters en vertellers die de familietradities doorgaven in de vorm van liederen, gedichten en verhalen - het equivalent van een ‘magnifieke bibliotheek’, aldus Dalrymple. Daarnaast bestaan er grote verhalen die zich in heel Rajasthan afspelen en die door rondtrekkende voordrachtkunstenaars levend worden gehouden. De geschiedenis van de simpele schaapherder Dev Narayan, die er met de jonge vrouw van een prins vandoor gaat, is nog een stuk ouder dan dat van Pabu en zeker vier keer zo lang.

Azië geldt als de gordel van wijsheid; jaarlijks trekken er honderdduizenden verdoolde zielen uit de moderne wereld naar Indiase religieuze plaatsen om er mystieke inzichten op te snuiven en nieuwe leefregels te leren. Uit het boek van Dalrymple kun je opmaken dat de werkelijkheid aanmerkelijk ingewikkelder is. Er bestaat helemaal geen ‘Oosterse wijsheid’ in algemene zin, maar juist een veelvoud van onderling sterk uitéénlopende perspectieven op de zin en de betekenis van het bestaan. Dalrymple vertelt over de Digambara-asceten van het Jainisme en de non Prasannamati Mataji die overweegt zichzelf te versterven; de theyyams in Kerala, waar onaanraakbaren zich dansend en zingend voordoen als goden en op die manier de bestaande sociale orde op zijn kop zetten; tempelprostituees in de deelstaat Karnataka; Lal Peri Mastani, de vrouwelijke fakir van Sehwan in Pakistan; de Tibetaanse monnik Tashi Passang die zijn geloften van absolute geweldloosheid aflegde om de Dalai Lama te kunnen beschermen tegen het Chinese leger; Srikanda Stpathy, maker van heilige beelden, telg uit een beeldenmakersgeslacht dat teruggaat tot in de dertiende eeuw, de periode van de Chola-dynastie in Tamil Nadu; Manisha Ma Bhairavi, volgelinge van de woeste godin Tara en de blinde minstreel Kanai - beiden in West-Bengalen.

Door zich steeds op één persoon te concentreren weet Dalrymple door te dringen tot de kern van de ‘beweging’ die hij onder de loep neemt. De schrijver haalt zeldzaam rijk materiaal naar boven, ook al heeft hij met behulp van tolken in zes of zeven verschillende talen moeten interviewen. Nergens gaat hij tussen de lezer en zijn verslag instaan: hij presenteert een bonte waaier van opvattingen en praktijken zonder spoor van moralisme. Dat is knap, want alledaags kun je het materiaal niet bepaald noemen: aan de ene kant de dreigende opkomst van de rigide, fundamentalistische Islam uit de Arabische wereld - aan de andere kant de tantrische sekten uit Bengalen die zich wentelen in bloed, uit schedels drinken en een wereldbeschouwing aanhangen die atheïstisch en anarchistisch is.

Hoe lang zullen vertellers als Mohan Bhopa nog bestaan? Dalrymple wijst op de invloed van tv en Bollywoodfilms, maar ook op de snelle verstedelijking van India: jonge mensen begrijpen bijna niets meer van verhalen over halfgoden, mythische schurken en kuddes kamelen. Minstens zo belangrijk is dat de vertellers het geheel van de ellenlange verhalen niet meer kunnen overzien en aanvoelen. En wie is nog in staat zoveel tekst in zijn geheugen op te slaan? De toename van geletterdheid in India, ook al gaat dat nog zo langzaam, is waarschijnlijk de doodsteek voor dit genre. Maar gaat daarmee ook de veelzijdigheid en gelaagdheid van Oosterse wijsheden verloren?

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

Negen levens, de vertaling door Bert Meelker, verschijnt medio april.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum