Recensie: Schrijven over boksen óf schrijven als een bokser

30 november 2015 , door Jan van Mersbergen
| | | | | | | | | | | | | | |

Afgelopen november zag ik tijdens het IDFA de documentaire Boxing Gym, van Frederick Wiseman. De beroemde regisseur was zelf aanwezig. Na ruim anderhalf uur beelden van een boksschool in Austin mocht het IDFA-publiek vragen stellen aan de regisseur. Een Nederlandse man leidde zijn vraag in met een betoog over sociale problematiek in Amerika en over boksen als metafoor voor die problematiek, en daarna vroeg hij Wiseman of hij wellicht daarom gekozen had voor een boksschool als spiegel van de Amerikaanse samenleving, om te laten zien dat mannen en vrouwen van alle rassen en leeftijden heel goed samen kunnen komen op één plek. Wiseman antwoordde: ‘No, I just like boxing.’
Natuurlijk kent Wiseman de impact en de sociale strekking van de bokssport. Maar hij wil daar niet over praten, hij laat dat zien. Bij de aanvang van de in The Library of America mooi uitgegeven bundel At the Fights: American Writers on Boxing, bekroop me hetzelfde gevoel als tijdens die vragenronde in Tuschinski. Door jan van mersbergen.

Een vergelijking te ver

In de bundel zijn een kleine vijftig verhalen over boksen samengebracht en zowel in het voorwoord van Colum McCann (een van mijn favoriete hedendaagse auteurs) als in de twee introducties die daarop volgen buitelen de metaforen en vergelijkingen over elkaar heen. McCann vergelijkt de boksring met een stuk papier, een stoot met het woord, de bewegingen van de boksers met het toetsenbord, de emmer van de verzorger met de prullenmand, het zweet van de vechters met het redigeren, en ga zo maar door. John Schulian stelt dat boksen de poëet kan losmaken in de schrijver die niet weet dat hij een poëet is. En alvorens George Kimball de bokssport duidt haalt hij een oudje uit de kast: ‘While one might play baseball, football, or basketball, nobody  “plays” boxing.’

Het zijn allemaal pogingen boksen en schrijven met elkaar te verbinden, maar beter dan deze vergezochte one-liners, en de clichés die het universum van boksen op papier moeten vangen, kun je de verhalen van de Amerikaanse auteurs lezen die de bundel werkelijk tot een beeldend en boeiend geheel maken.

Boksers hebben weinig woorden en de beste verhalen over boksen zijn ook zo geschreven: beeldend, sober, kernachtig. Woorden die te vergelijken zijn met een linkse hoek of een rechtse directe, zonder erbij te vermelden dat de dreun uitgedeeld wordt.

De klassiekers en de kampioenen

Natuurlijk ontbreekt een fragment uit Norman Mailers legendarische boek The Fight niet. Ook James Baldwin en Richard Wright – twee van de belangrijkste zwarte auteurs van de vorige eeuw – prijken in het boek, naast een verhaal van Jack London over ‘The Great White Hope’: de blanke zwaargewicht James J. Jefries, die het honderd jaar geleden namens blank en racistisch Amerika opnam tegen de zwarte kampioen Jack Johnson, en verloor.

Grote kampioenen komen aan bod. David Remnick laat zien hoe Mike Tyson naar een gevecht toeleeft: als een monnik. Harde training en een problematische sociale achtergrond zorgen ervoor dat de afgetrainde monnik ieder moment uit kan barsten in een ontembare woede. Tyson gebeurde dat regelmatig, binnen en buiten de ring. Al is Remnicks vergelijking van een bokser met een monnik niet zo sterk, zijn portret van Tyson is dat wel.

Een klap en het vervolg

In het verslag van zijn partij tegen Jack Dempsey vertelt hij uitgebreid over de knockout waar hij tegenaan liep en over de seconden daarna, het tellen, het terugwinnen van zijn bewustzijn, het herpakken en weer afhaken, en de vraag na het verlies: ‘Could I have got up and carried on?’ Tunney worstelt er nog steeds mee. Die eenvoudige vraag geeft een prima inkijkje in het hoofd van een bokser, vooral omdat hij niet aan mooischrijverij doet en de sport zelf het verhaal laat vertellen. Een klap en het vervolg, het is allemaal zo primair.

Heel sterk is het verhaal over Dick Tiger (goeie naam!), een Nigeriaanse bokser die in Amerika door zijn manager voorgesteld wordt aan auteur Robert Lipsyte: ‘Nigerian fighters are very good, very tough. They’re closer to the jungle.’ Over de schouder van de manager zegt Tiger: ‘There is no jungle in Nigeria.’

Het is een anekdote die eigenlijk in een tijdschrift thuishoort, maar dit soort anekdotes kleven aan iedere bokser. Het zijn de verhalen die de levens van de boksers maken, en een forse hoeveelheid van die verhalen is opgenomen in At the Fights.

Bij het doorbladeren van de inhoudsopgave viel me een naam in het bijzonder op: Lucia Rijker, de Amsterdamse die al haar profpartijen won en die in Clint Eastwoods Million Dollar Baby acteerde. Katharine Dunn portretteert Rijker als een serieuze en zelfbewuste vrouw die haar positie kent. Ze vocht niet alleen in de ring, maar als vrouw en halfbloed moest ze zich staande zien te houden in een mannenwereld. Dat knokken maakte haar sterk, als bokser en als mens.

Van Muhammad Ali-biograaf Thomas Hauser is een hard-boiled verhaal te lezen over bokspromotor Don King en Mike Jones, de manager van kampioen Billy Costello. Als een deal met Don King niet gesloten kan worden en er geen partij komt is Costello teleurgesteld.  Jones zegt tegen hem: ‘You’re still champ.’ Costello antwoordt: ‘It don’t feel like that.’
Boksen is een gevoel, en voor schrijvers die menen dat de kern van schrijven ook in gevoel zit – meer dan in gedachten of ideeën– is At the Fights een rijke bundel boksverhalen.

Jan van Mersbergen is schrijver en redactielid van De Revisor. Hij debuteerde in 2001 met de roman De grasbijter, en schreef onder andere Morgen zijn we in Pamplona (2007), waarin een bokser prominent figureert.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum