Recensie: Een verhaal met een letterlijke staart

16 maart 2012 , door Irwan Droog
| | | | |

‘The first rule about fight club is you don’t talk about fight club.’ Maar als Bart Koubaa in zijn roman De Brooklynclub schrijft over mannen die elkaar te lijf gaan als aangename onderbreking van hun dagelijkse sleur (waarmee hij overigens niet echt aansluit bij het Boekenweekthema), en hij daarnaast een personage met de naam Paaluk opvoert, ligt een vergelijking met Chuck Palahniuks Fight Club voor de hand. Wat Koubaa met zijn verhaal doet, is echter volstrekt uniek. Die vergelijking zou zich dan ook vooral richten op techniek: hoe beide auteurs verhalen kunnen doen ontsporen, zowel qua grimmige inhoud als in het gebruik van experimentele kunstgrepen. Door irwan droog.

N.B. Uit Koubaa's vorige roman, Maria van Barcelona, publiceerden we voor.

Wraak en de dubbelganger

In grote lijnen is het thrillerachtige verhaal van De Brooklynclub vanaf de eerste pagina’s al helder: de naamloze ‘ik’ vertelt vanuit zijn voorarrest het verhaal over zijn criminele vergeldingsactie. Na meer dan veertig jaar gezocht te hebben naar een manier om wraak te nemen op zijn dubbelganger Mayer, ondertussen een van ’s werelds invloedrijkste industriëlen, heeft hij zijn plan eindelijk uitgevoerd. Er is slechts een klein, over het hoofd gezien detail nodig om hem zijn verhaal vanuit de cel te doen vertellen in plaats van uit zijn gedroomde rustoord in Groenland.

De dubbelgangers ontmoetten elkaar voor het eerst in 1967 in de door de verteller opgerichte Brooklynclub, waarvan de leden elkaar met vier man tegelijk en gewapend met roedebundels in een oude boksring treffen. De ik-persoon hunkerde vooral naar ‘rillingen’; verder was het een tijdverdrijf voor bijvoorbeeld soldaten teruggekeerd uit of nog te vertrekken naar Vietnam. De rijke en machtsbeluste Mayer had zijn eigen redenen om lid te worden: al snel had hij ‘de macht overgenomen met zijn grote bek waarmee hij zijn bekrompenheid probeerde te camoufleren en schreeuwde om aanbeden te worden.’

Mayers invloed reikt later tot de hoogste kringen: ‘Hij heeft Amerika mee de dieperik in geholpen door zijn lobbywerk, en de vastgoedbubbel is voor een groot deel uit zijn mond verschenen.’ De verteller slijt zijn tijd ondertussen in verschillende simpele baantjes, totdat hij een vaste lift krijgt ‘waar ik acht jaar lang, vier dagen in de week, van half tien ’s morgens tot vijf uur ’s avonds onafgebroken reizigers van 181st Street naar de metro bracht, en van de metro naar 181st Street.’

In die lift ontmoet hij Paaluk, een uit Groenland afkomstige small time crook. De verteller komt achter Paaluks plannen Mayer te ontvoeren, en grijpt die kans aan om een overkoepelend plan te smeden: hij neemt zijn wraak op Mayer, laat Paaluk daarvoor opdraaien en strijkt zelf het losgeld op.

Een verhaal dat in rook opgaat...

Al zijn de gebeurtenissen helder, De Brooklynclub blijft gehuld in mysterieuze nevelen. Die bestaan niet slechts uit de letterlijke rook van de vlammen waarin Mayer de panden van zijn rivalen laat opgaan, of van de rook die de verteller plotseling omringt aan het einde van zijn verhaal, maar uit een ingenieuze, bedekkende mist die gevormd wordt door Koubaa’s raadselachtige stijl. Zo voert hij het verhaal op als personage, als een beest met een staart en met voor de verteller gekmakende commentaren: ‘We weten allebei dat je een hoofdstukje hebt overgeslagen, een paar honderd woorden, meer niet...’

Tussen dergelijke verhaaltechnische raadselen door leren we meer over het onrecht dat Mayer de hoofdpersoon heeft aangedaan. In een verontrustende scène in het oude pakhuis laat Mayer zich van zijn meest kwaadaardige kant zien door Lauretta, de grote liefde van de verteller, voor diens ogen – en die van tientallen andere leden van de Brooklynclub – te verkrachten. Dat Lauretta later met Mayer zal trouwen wordt, onwaarschijnlijk genoeg, begrijpelijk gemaakt: dat is een prestatie op zich, en dat de verteller hun kind als zijn eigen kleinzoon beschouwt, is een van de warmere elementen in het verder vaak kille verhaal.

… en een staart heeft

Maar elke keer dat het verhaal het woord neemt en hij de verteller komt sarren met zijn enorme staart ‘als een kwast in een draaimolen’, verdwijnt het belang van de gebeurtenissen weer naar de achtergrond. Interessanter nog is namelijk hoe Koubaa schrijft, hoe hij experimenteert met vertelwerelden en hoe hij onvoorstelbare verbanden legt. Bijvoorbeeld hoe de verteller een eekhoorn in stukjes snijdt en doorspoelt – alleen de staart ‘bleef als een mummie drijven’ – en hoe het verhaal later zijn intrede doet:

‘Ik kreun en vloek, daar heb je die staart van mijn verhaal weer, doorweekt, gemummificeerd: “Dacht je dat je me zomaar ergens midden in een hoofdstuk in een toilet kan droppen? Zo gemakkelijk kom je niet van mij af, hoor je me, het is nog niet afgelopen. We weten allebei dat je een hoofdstukje hebt overgeslagen, een paar honderd woorden, meer niet...”’

Voortdurend wordt de vertelling onderbroken en word je als lezer uit het verhaal gegooid – om vooral door te blijven lezen. Koubaa laat me met deze wonderlijke roman, opvallend in zijn onconventionele manier van vertellen, zowel in verwarring als in bewondering achter.

Irwan Droog studeert Literatuurwetenschap (Ma) aan de Vrije Universiteit, Amsterdam, en is redacteur van Recensieweb.nl, waar deze recensie ook zal verschijnen.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum