Recensie: Stinkende kunst

30 november 2015 , door Rob Hartmans
|

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu op Athenaeum.nl: Rob Hartmans over Marita Mathijsen, Historiezucht. De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw: 'Wat er vroeger was gebeurd, wat er aan kunst was gemaakt, was iets om trots op te zijn. Vandaar dat in het negentiende-eeuwse Nederland de zeehelden van tweehonderd jaar daarvoor werden verheerlijkt en de Rembrandt-cultus ontstond. Dit proces wordt door Mathijsen met veel gevoel voor detail en sfeer, op een uiterst ontspannen en persoonlijke toon verteld in een prachtig geïllustreerd boek.'

Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer werken samen, bijvoorbeeld in boekverkoop en een gezamenlijke bijlage. Bovendien publiceerden we eerder voor uit Historiezucht en spreekt Mathijsen 25 november bij Spui25 over het onderwerp.

 

Op 26 september 1909 besteedde redacteur letterkunde Frans Coenen in De (Groene) Amsterdammer aandacht aan het Futuristisch Manifest van Filippo Marinetti, dat een half jaar daarvoor in Le Figaro was gepubliceerd. 

Dat lijkt een trage reactie, maar Coenen was in Nederland wel de eerste die erover schreef, en bovendien waren de tijden minder snel dan tegenwoordig. Een ander verschil met nu is dat – en dit is gefundenes Fressen voor cultuurpessimisten – dit weekblad de elf stellingen van het manifest onbekommerd in het Frans kon laten afdrukken.

De Groene-abonnee van 1909 begreep bijvoorbeeld moeiteloos wat in stelling 10 werd verkondigd: ‘Wij willen de musea vernietigen, de bibliotheken, academies van elk soort, en strijden tegen moralisme, feminisme en tegen ieder soort opportunistische of vulgaire lafheid.’ Ook verderop in het manifest werden musea vergeleken met ‘kerk­hoven’, ‘publieke slaap­zalen’ en ‘absurde bloedbaden van schilders en beeldhouwers die elkaar wreed afslachten met houwen van kleuren en lijnen, langs de wanden waarom gestreden is!’ De kunst en cultuur uit het verleden hadden Europa bedekt met een dikke, stinkende schimmel die al het leven, alle energie verstikte.

Hoewel Coenen aangaf dat hij ‘persoonlijke redenen’ had om tegen het verwoesten van musea te zijn – hij was tevens conservator van Museum Willet-Holthuysen aan de Amsterdamse Herengracht – vond ook hij dat zijn tijd ondraaglijk tam en uitgeblust was. Vandaar dat hij best enig begrip had voor Marinetti’s exclamatie: ‘En laat ze dus maar komen, de vrolijke brandstichters met hun verkoolde vingers! Daar zijn ze!… Kom op! steek de bibliotheken in brand!… Verleg de loop der kanalen om de musea onder te laten lopen!… Oh, wat een vreugde de oude roemrijke doeken, verscheurd en met uitgelopen kleuren, te zien afdrijven!… Grijp je houwelen, bijlen en hamers en maak zonder mededogen de aanbeden steden met de grond gelijk!’

In 1909 stonden veel mensen nog met hun rug naar de toekomst. De meeste kunstenaars oriënteerden zich nog altijd op de traditie, architecten bouwden in neostijlen, nieuwlichters werden met argwaan bekeken, en ook in Nederland koesterden veel mensen zich in de warme stralen van een glorieus en geïdealiseerd verleden. De geschiedenis leek een obsessie geworden.

En toch was dat nog niet zo heel lang geleden volstrekt anders geweest, blijkt uit Marita Mathijsens nieuwste boek, Historiezucht. Hierin is bijvoorbeeld het aanplakbiljet afgedrukt waarmee in 1825 de publieke verkoop van het Muiderslot werd aangekondigd. En voor de goede orde: niet als potentieel conferentieoord of educatieve instelling, maar als sloopobject! Wat nu gekoesterd wordt als nationaal erfgoed, als historisch en cultureel kroonjuweel, werd toen nog gezien als een onbruikbare, uitgewoonde berg stenen, hooguit goed om sloten mee te dempen.

En nog dertig jaar later mopperden de boeren van Egmond op de grote stenen die bij het ploegen naar boven kwamen en waardoor hun werktuigen soms kapot gingen. Het enige voordeel was dat ze na verloop van tijd zoveel van die zware krengen hadden verzameld dat ze er een schuurtje van konden bouwen. Dit veranderde toen een historicus, gewapend met plattegronden en andere documenten, op zoek ging naar de restanten van het oude, fameuze slot van Egmond. Toen beseften die boeren ineens dat die rotstenen toch bijzonder waren, dat ze verbonden waren met een ver verleden, en dat die oude geschiedenis ook van ‘hen’ was.

Tot het einde van de achttiende eeuw waren geschiedenis en kunst vrijwel exclusief voor de elite geweest. Slechts een handvol welgestelde lieden hield zich met het verleden bezig en openbare musea waren er niet. Vooral door de Franse Revolutie veranderde dit. Enerzijds zetten de revolutionairen zich af tegen allerlei overblijfselen uit het verleden, waarmee dat dus ineens belangrijk werd geacht, en tegelijkertijd werden allerlei kerkelijke en particuliere archieven door de staat geconfisqueerd en toegankelijk gemaakt. Hetzelfde gold voor belangrijke kunstcollecties, die nu in musea tentoongesteld werden. Geschiedenis en cultuur werden gedemocratiseerd, werden als het ware toegeëigend door de ‘gewone man’. Bovendien speelde de geschiedenis een cruciale rol bij het ontwikkelen of versterken van een nationale identiteit. Wat er vroeger was gebeurd, wat er aan kunst was gemaakt, was iets om trots op te zijn. Vandaar dat in het negentiende-eeuwse Nederland de zeehelden van tweehonderd jaar daarvoor werden verheerlijkt en de Rembrandt-cultus ontstond.

Dit proces wordt door Mathijsen met veel gevoel voor detail en sfeer, op een uiterst ontspannen en persoonlijke toon verteld in een prachtig geïllustreerd boek. Ze besteedt niet alleen aandacht aan de professionele geschiedbeoefenaren, die het verleden op ‘wetenschappelijke’ wijze trachtten te benaderen, maar ook aan de ontdekking van middeleeuwse teksten, de historische romans en toneelstukken, de toenemende aandacht voor het materiële erfgoed, het ontstaan van musea, historische schilderkunst, de verspreiding van historische kennis én kunst door middel van goedkoop drukwerk, en de veranderende rol van de overheid.

Het resultaat van deze tamelijk plotseling oplaaiende ‘historiezucht’, de voor de negentiende eeuw zo typerende obsessie met het verleden, was dat aan het begin van de twintigste eeuw sommige jonge kunstenaars en intellectuelen het gevoel hadden gewurgd te worden door datzelfde verleden, dat het tijd werd die vermaledijde musea, bibliotheken en archieven in de fik te steken. Dat ze zich moesten bevrijden van de geschiedenis en dode cultuur. Wat tevens aantoont dat zelfs grote aandacht voor, en zelfs verheerlijking van, het verleden niet automatisch leidt tot gezond historisch besef.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum