Recensie: Dit is een mens

30 november 2014 , door Miriam Rasch
| |

Schrijver, het vijfde deel van Karl Ove Knausgårds romancyclus Mijn strijd in de vertaling van Marianne Molenaar, verhaalt van zijn tijd in Bergen en eindigt ongeveer waar deel een en twee beginnen: bij de dood van zijn vader en zijn vlucht naar Stockholm. Als het boek uit is, voel je je alsof je een lange reis hebt ondernomen en nu weer bij het beginpunt bent uitgekomen, dankbaar dat iemand je mee heeft genomen op deze reis langs steile kliffen, duistere wouden en zonbeschenen vergezichten, dat iemand het niet geringe risico heeft willen nemen om jou dit allemaal te laten zien. Door miriam rasch.

De hel

Veertien jaar beslaat Schrijver, grofweg van Knausgårds negentiende tot hij begin dertig is, de jaren die door velen 'de mooiste van je leven' worden genoemd: studeren, niet te veel verplichtingen, intense liefdes en vriendschappen. Maar wie tot deel vijf is gekomen weet dat het met Knausgård anders gesteld is. 'Ik had het gevoel alsof ik had gezien hoe de poorten van de hel zich openden.' Die lange reis zou je een reis door de hel kunnen noemen, naar Dante, waar Knausgård als student zo weg van is. De hel, maar dan zoals die bestaat voor hyperindividueel mens, levend in het welvarende Noorwegen in de vrije en blije jaren negentig - een zeer persoonlijke hel, zoals wel meer mensen die hebben.

Het ruim zeshonderd pagina's tellende relaas over die Bergense jaren begint met de constatering dat Knausgård zich van die tijd 'verbazingwekkend weinig' herinnert. Meer dan in de andere delen houdt hij de chronologie aan om te vertellen hoe hij dan toch die veertien jaren doorgekomen is. Hij studeert, probeert te schrijven, krijgt een vriendin, stopt met studeren, stopt met schrijven, stopt met zijn vriendin. En dan begint het weer opnieuw, tot er ten slotte een debuutroman ligt. Natuurlijk doet zo'n opsomming geen recht aan dit boek, niettemin is het een vraag die je bekruipt tijdens het lezen: wat is het toch dat deze opeenvolging van ervaringen, keuzes, levensgebeurtenissen samenbalt tot iets groters dan een roman over een mislukte student die wil schrijven en liefhebben, maar te veel drinkt en te weinig lacht?

Ik zou twee dingen willen noemen: solipsisme en oprechtheid. Het is opvallend hoezeer we opgesloten zitten in het hoofd van Karl Ove. Dit is niet een roman verteld vanuit het perspectief van een ik-figuur, het is een roman over een ik-figuur die gevangenzit in zijn eigen perspectief. Je wordt bijna het verhaal uitgeslingerd als hij schrijft: 'Probeerde me in Tonje te verplaatsen, me voor te stellen hoe het voor haar was geweest. Wat ze nu zou denken.' (Daar blijft het dan ook bij.) Het Knausgård-universum biedt weinig uitgangen. Dat is ook juist waar de hoofdpersoon zo mee worstelt: hij wil dolgraag deel uitmaken van de wereld, spontaan en sociaal zijn, maar steeds weer botst hij op de harde wand die hem lijkt te scheiden van de rest. Dat vertaalt zich in de vorm, waarin Knausgård de oneindige wijdlopigheid van het innerlijk universum combineert met de onmiddellijke beperking van die eerste persoons-ervaring, die haast direct buiten je eigen lichaam begint.

Verdwijnen

'Ik wil verdwijnen in de tekst,' stelde Knausgård vorig jaar in een interview met Vrij Nederland. Waarom schrijf je dan duizenden pagina's over jezelf, is de logische vervolgvraag. Gek genoeg is verdwijnen wel wat er gebeurt. Niet alleen met de schrijver - herhaaldelijk beschrijft hij hoe hij zichzelf en de wereld om zich heen juist vergeet als hij schrijft - maar ook met de lezer. In de tekst is alles Karl Ove Knausgård, er wordt verder niemand in toegelaten. Behalve natuurlijk de lezer. Die zit vanaf de eerste bladzijde helemaal opgesloten in die ene mens. Dat is vaak pijnlijk. Totale oprechtheid lijkt het streven in dit zelfonderzoek en dat betekent dat Knausgård (net als zijn voorbeeld Marcel Proust) dóór de schaamte heen schrijft. Opgesloten als je bent in dit hoofd, kan het niet anders of de lezer maakt die beweging mee, ziet zich met haar eigen schaamte geconfronteerd. Ook daardoor verdwijnt Knausgård. Jij bént die mens in wiens hoofd je zit. De roes van het schrijven vertaalt zich in de roes van het lezen, het gaat hier om wie jij bent, wat jij hebt gedaan, jouw eenzaamheid, verdriet, geluk.

Eenzaamheid, verdriet, geluk: grote woorden die leeg schijnen, te abstract om ook maar iets persoonlijks te kunnen zeggen. Maar denken we niet allemaal wel eens 'ik ben zo ongelukkig?', of 'waar heb ik dit lijden aan verdiend?' Knausgård is niet bang om deze woorden te gebruiken, als de gevoelens of gebeurtenissen daarom vragen. Een bekend citaat uit Knausgårds werk (omdat het zo makkelijk te onthouden is en vaker terugkomt) is: 'Oooo. Oooo. Oooo.' Het is geen grap. Hij schrijft dat op. We zitten gevangen in zijn hoofd en horen: 'Oooo. Oooo. Oooo.' Directer krijg je het niet. Toch gebruikt hij die woorden nooit willekeurig. Bovendien ironiseert hij niet, hij probeert in alle ernst te begrijpen en uit te drukken wat er in hem omgaat. Zoals wanneer zijn opa overlijdt:

'Boven de dichte, donkergroene, bijna zwarte dennen tegen de heuvel aan de andere kant van het ven hing de mist in grote flarden. Het was negen uur, mama vroeg of ik bij de poort wat dennengroen op de weg kon leggen. Dat was een oud gebruik. Ik liep er door de regen heen, legde het dennengroen op het grind en keek naar het huis, de ramen verlicht in de grijze ochtend. Ik huilde. Niet om de dood en de kou, maar om het leven en de warmte. Ik huilde om het goede dat er was. Ik huilde om het licht in de mist, ik huilde om het levende in het huis van de dode en ik dacht, ik kan mijn leven niet vergooien.'

Het neemt Knausgård voor mij in: de haast ouderwetse ernst waarmee hij vat probeert te krijgen op de wereld, maar ook bijvoorbeeld op de literatuur en het schrijven. Als student literatuurwetenschap is hij niet briljant, misschien niet eens een harde werker, maar wel voorbeeldig. Al snapt hij niet wat hij leest, hij gaat dóór, probeert te ontrafelen wat er gebeurt in de gedichten van Celan, in de moderne Noorse romans die hij bewondert.

Het broertje dat denkt dat hij een schrijver is

Dat maakt het extra opvallend dat hij dat niet doet met de mensen om hem heen. Die probeert hij niet zozeer te begrijpen, hij is vooral bang voor ze. Hij denkt dat ze hem zullen ontmaskeren. Van onzekerheid leeft hij voortdurend met een 'trage paniek', 'vanbinnen een stille schreeuw slakend'. Zelfs als hij zich probeert te verplaatsen in de ander weet hij niet uit zijn hoofd, zijn eigen persoonlijke hel, los te breken. Het is een inmiddels bekend beeld dat in alle delen terugkomt:

'Daarbinnen woont hij, dacht ik. Het broertje dat denkt dat hij een schrijver is. En toen ik de deur opendeed en mijn kamer binnenkwam, was het alsof ik nog steeds op straat stond en bij mezelf naar binnen keek, bij die verwaande idioot die het gordijn dichttrok en de wereld buitensloot.'

Het gekke is, je vergeeft het hem. Al die keren dat hij zichzelf een idioot noemt, banaal en dom, terwijl we verdorie nu al een pagina of tweeduizend lezen in een grandioos werk dat híj toch zeker geschreven heeft! Dit is een mens, denk je dan, net als ik.

Miriam Rasch studeerde literatuurwetenschap en filosofie en werkt als redacteur en docent media/filosofie bij de Hogeschool van Amsterdam. Ze schrijft voor verschillende websites, zie www.miriamrasch.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum