Recensie: Verhaal of essay? De Gids werpt de vraag op

30 november 2015 , door Bob Hopman
| | | | | | | | | | | |

Het vierde nummer van de jaargang 2012 van De Gids, net zelf van vorm veranderd, is gewijd aan de discussie over vormvastheid in de Nederlandse literatuur. Vooral de romanvorm moet het ontgelden: aan de hand van James Wood (1965), publicist in The New Yorker, opent de redactie met een pleidooi voor het loslaten van zogenaamde ‘novelisation’, en flirt het met het vrijere genre van het verhalende, of persoonlijke essay. Niet onterecht overigens, dit genre ís interessant, stel ik vast na mijn recente Angelsaksische literatuurkennis te hebben opgefrist, en het zou mooi zijn als dat in de Nederlandse letteren nu ook weer meer aandacht krijgt.

Hoge verwachtingen

Vooropgesteld, ik koester volstrekt geen antipathie jegens het genre van de roman. Wel ben ik het met Jeroen Vullings in zijn essay ‘Het jutwerk telt’ eens (en hij weer met Milan Kundera), dat onder hedendaagse schrijvers ‘het uitbundige potentieel van de roman, […] aan banden [wordt] gelegd door de beteugelende romanvorm’. Het is inderdaad moeilijk te ontkennen dat van de jaarlijks tweehonderd oorspronkelijk Nederlandstalige romans een groot deel voorspelbaar is: zoveel pagina’s, zoveel verhaallijnen, zulke plotwendingen, zelfs dezelfde seksscènes. Vullings formuleert zijn pleidooi voor vrijere schijfvormen mooi en wekt op deze wijze hoge verwachtingen voor de verdere bijdragen aan het tijdschrift:

De Volkskrant noemt [Phillip Huff] ‘een literaire nakomeling van de grote Nescio en diens Uitvreter’.[…] Zelden pakte een vergelijking met Nescio rampzaliger uit dan in het geval van Huff. Nescio was als schrijver een chaoot, in de beste betekenis van het woord, een jazzsolo, in vergelijking met Huff.’

Opvallend is vervolgens dat het eerste en tevens meest ‘persoonlijke’ verhalende essay van dit nummer, dat overigens op indrukwekkende wijze gaat over oorlogsgeweld in Polen anno 1940, vertaald is uit het Pools, wat voor de Nederlandse literatuur niet per se reclame is. Opvallender is nog dat vervolgens elke bijdrage nog voorzien wordt van genretyperingen als ‘kritiek’ of ‘verhaal’. Maar schijn bedriegt: die zijn eerder een onhandigheid van de redactie dan een echte fout.

Wiebe Brouwers ‘Geld verdienen zonder te werken’ wordt als verhaal getypeerd, maar is meer dan dat een op persoonlijke ervaring gebaseerd kritisch essay over beurshandel en het verslavende effect van kapitalistische hebzucht. Mirjam Bontings ‘Volgens de regels’ lijkt aanvankelijk een ‘gewoon’ verhaal over een jonge vrouw die met haar overheersende vader bergsport beoefent in de Alpen en de Andes, dit laatste met ernstige gevolgen. Maar ook dit verhaal is niet geboren uit armoede of gebrek aan speelsheid met vorm, zo wordt al snel duidelijk.

Een spel met vorm en fictie

Het verhaal wordt namelijk volgens mij niet toevallig gevolgd door twee essays over respectievelijk Hermans’ Nooit meer slapen en de driedelige (zou het derde deel er ooit komen?) Reve-biografie, door de nu al haast beruchte Nop Maas. In laatste essay van de twee spreekt Guus van Bladel uit hoe ‘spinnijdig’ hij is over de leugens van Nop Maas.

‘In het tweede deel noemt hij [Maas] maar liefst 126 keer mijn naam. Maar hij heeft nooit de moeite genomen mij te benaderen. Ik begrijp niet hoe dit mogelijk is voor een “literair historicus”.’

Het resultaat van al deze woede, van de kwalificatie van Maas’ woorden als ‘leugens’, die over een leven vertellen dat op zichzelf al grotendeels uit schijn en fictie bestond, is dat mijn interesse voor die Reve-biografie uiteraard alleen maar groter wordt. Het boek wordt één groot spel op de rand van fictie.

In Max van Duins bijdrage ‘Bloed aan de handen van Alfred Issendorf?’ wordt vervolgens – en het zal weldra duidelijk worden waarom ik De Gids nu van achter naar voren bespreek,  zo’n zelfde spel gespeeld. Van Duin betoogt dat Nooit meer slapen een herlezing en een nieuwe interpretatie behoeft: een lezing waarin hoofdpersoon Alfred niet het slachtoffer is van omstandigheden, maar een leugenachtige moordenaar en een zwaar onbetrouwbare verteller. Het knappe aan dit essay is niet zozeer de hoofdstelling (die is niet nieuw, hij is ontleend aan Hella Haasse in 1972), maar de manier waarop het personage Alfred wordt aangevallen. Hermans wordt er grotendeels buiten gelaten, de bewijzen die Van Duin aanvoert hebben betrekking op Alfred zelf, alsof het personage enige blaam treft, of het fictieve wezen aan de schandpaal dient te worden genageld, alsof hijzelf zijn reisverslag heeft gebruikt om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten.

Wordt mij een loer gedraaid?

Jazeker, er zitten inconsistenties in Alfreds beweringen en herinneringen. En belangrijker, hij blikt vooruit: ‘Om half elf stapten Arne en ik voorgoed uit Skoganvarre’, of de gedachte aan ‘als hij plotseling dood mocht gaan’. Hoe zou hij dit voorgoed uit Skoganvarre hebben kunnen weten als hij het verslag niet had geschreven in de wetenschap dat de moord was begaan? vraagt Van Duin zich af. Arne - volgens een eeuwenoud Oedipus-masterplot ook nog eens een vaderfiguur voor Alfred en daarom is er des te meer reden voor moord - wordt na een lange omzwerving van een inmiddels alleen reizende Alfred dood teruggevonden onder in een ravijn, maar Van Duin weet bijna precies aan te duiden waar Alfred het beslissende, dodelijke duwtje moet hebben gegeven.

En dan lees ik, één bijdrage terug, nogmaals het korte verhaal ‘Volgens de regels’. Lena’s vader valt een ravijn in, Lena gaat hulp halen. Ze neemt een omweg, geeft de verkeerde coördinaten door, gedraagt zich als ongeloofwaardige verteller. De parallellen tussen Alfred Issendorf en Lena zijn bij nader inzien erg opvallend. Is hier ook sprake van een moordpartij jegens de vaderfiguur? En probeert de redactie van De Gids me hier een loer te draaien? Want dat de twee bijdragen elkaar opvolgen en zo zeer versterken kan geen toeval zijn

Het houdt mijn gemoederen zeker bezig, en wat hiermee duidelijk wordt, is dat de essayerende verhalen, of ‘verhalende essays’, zoals het thema officieel luidt, in De Gids 2012-4 met zorg gekozen zijn, dat het geheel is gecomponeerd en dat de afzonderlijke bijdragen als spel met vorm en met fictie en werkelijkheid elkaar aanvullen en versterken. Een intrigerend geheel.

Bob Hopman is neerlandicus (Ma) en lid van de hoofdredactie van Recensieweb.nl.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum