Recensie: Ik voorbij. Franke warm en analytisch geëerd

30 november 2015 , door Daan Stoffelsen
| | | | | | | | | | | | | | | | | | | | |

'Dat is meteen de belangrijkste reden waarom ik voor de literatuur heb gekozen, ik wil uitdragen wat alleen ík kan uitdragen.' Ik, dat is Herman Franke, en terecht koos Toef Jaeger dit citaat als titel voor haar interview met de stervende schrijver. Toch gaat dit speciale oeuvrenummer van De Gids niet over de persoon Franke – al krijgen gissingen naar motieven in het werk wel eens de vorm van vragen naar motivatie – maar over zijn oeuvre. Dit is geen klef eerbetoon aan een persoon, dit is een warme, scherpe analyse van de boeken, die prikkelt, en uitnodigt tot lezen, zij het niet altijd van het werk van het sterrenteam van schrijvers die beschouwingen aan hem wijden en korte verhalen schrijven in de vorm van Franks Notulen. Nee, het is Frankes oeuvre dat ik nu wil lezen.

Ik heb wel werk van hem gelezen, om precies te zijn zijn laatste twee romans, waarmee hij de cyclus 'Voorbij ik en waargebeurd' begon, maar er is zoveel meer lezenswaardig, blijkt. Door het literaire, maar ook criminologische oeuvre centraal te stellen en de onderwerpen niet al te scherp af te bakenen, ontstaat er een overzicht met overlappen dat een perfecte introductie blijkt. De raakpunten tussen de beschouwingen geven je het gevoel dat de essentie van een oeuvre wordt benaderd, en de lichte meningsverschillen tussen de auteurs, waaronder Nico Dros, Allard Schröder, Menno Lievers en Manon Uphoff, geven de indruk dat je van een van de frequente kroegdiscussies getuige bent.

Wat is dan de essentie van Frankes werk, of, met Allard Schröder, wat zijn zijn vingerafdrukken? Behalve de vraag die Jaeger in bovenstaand citaat beantwoord zag – waarom werd de criminoloog romancier, waar liggen de verschillen tussen zijn criminologisch en zijn literaire oeuvre – is de hoofdvraag wat de verhouding is tussen Frankes oeuvre en het autobiografische enerzijds en het realistische anderzijds. Hoe ging hij 'Voorbij ik en waargebeurd'? Menno Lievers laat op die cyclustitel een filosofische analyse los, en stelt eerst dat er in het werk van Franke aanleiding te over is om te stellen dat 'waargebeurd', realisme, überhaupt af te wijzen is. Toch is er een 'waargebeurd' om te overtreffen, en Lievers haalt een voorbeeld van Franke zelf aan: 'Het slachtoffer van een verkrachting heeft haar eigen waarheid. [...] Wat er met haar gebeurd is, omvat meer dan waargebeurd.' En zo leidt Lievers zijn betoog zelfs weer naar die vraag waarom Franke criminoloog-af werd.

Manon Uphoff heeft haar kanttekeningen: 'Ik weet niet of ik het eens ben met de aanname dat we alleen maar een flinterdunne schijnwerkelijkheid delen, ik vrees dat we wel degelijk een hele echte realiteit met elkaar delen, en dat we elkaar die realiteit ontzeggen. Feit is dat in het werk van Franke een voortdurende anatomische les wordt uitgevoerd op het ik, diens ideeën en werkelijkheid.' Die lessen benoemt ook Frankes uitgever, Joost Nijsen, in zijn correspondentie met de auteur: 'Ik zie dat als een intrigerende paradox van je nieuwste boek: juist waar je als het ware het autobiografische genre tart, omdraait en uitdaagt, schuilen juweeltjes van autobiografische vertelkunst.'

De paradoxen, de herhalingen, de discussie – ze zijn ook goed te vinden in het oeuvre zelf, daarvan is Gwennie Deberghs beschouwing 'De stekjes van de spinnenplant. Over de samenhang in het werk van Herman Franke' een overtuigend bewijs. Haar stuk, dat ingaat op verstarring, herneming en gelaagdheid, brengt je dichter bij wat zijn oeuvre één maakt: een motief als de stilstand van personages (uit Zoek op liefde: 'Stilstand is niet mooi terwijl een beweging die zich voor dood houdt, prachtig is.') in Uit het niets, De verbeelding en Weg van loze dromen; de terugkeer van personages en plaatsen als Laurens uit Nieuws van de nacht en het appartementsgebouw uit Wolfstonen; een circulaire, horizontale vertelstructuur met meerdere vertellers en tot motieven samenvloeiende details als de piëta in De verbeelding. Deberghs artikel nodigt nog meer uit tot doorlezen, en verbindt de overige beschouwingen.

Die zijn, toegegeven, niet alle even enthousiasmerend – het is wat veel waarheid en autobiografie, laten we daar nu aan voorbij gaan – maar De Gids 2010.4 bevat meer dan beschouwingen over de romans. Ook Franke als criminoloog (door Nico Wilterdink) en columnist (door Aleid Truijens) worden besproken, en er is fictie. Jan Siebelink en A.F.Th. van der Heijden droegen proza bij, waarbij de beschouwende dialoog van die laatste wat tegenvalt, en Mensje van Keulen, Jan-Willem Anker, Willem Otterspeer, Dirk van Weelden, Roel Bentz van den Berg en Edzard Mik waagden zich aan de door Franke in Notulen vastgelegde vorm van het korte verhaal: een observatie van maximaal vierhonderd woorden. Van Weeldens 'Notuul' beschrijft het bizarre vervolg van een eigenaardig gesprek in de tuin: 'Een half uur geleden heeft Gijsels met betraande wangen een telefoon uit zijn binnenzak gehaald. Nu janken er motorzagen en zijn vijf mannen bezig het hele oppervlak van de tuin vrij te maken. [...] De handen van Sally Bentheim zitten aan elkaar vast.'

De redactie van De Gids heeft een evenwichtig nummer samengesteld, dat even warm als analytisch is, dat door zowel de essays als het proza een blik gunt op het werk van de geëerde auteur, en dat amper afdwaalt naar voor buitenstaanders irrelevante persoonlijke herinneringen. Het consequente gebruik van de achternaam van de auteur, en niet de vertrouwelijke voornaam is daarvan een oppervlakkig maar significant teken: dit eerbetoon betreft niet ik, de Herman die schrijverscafé's frequenteert, maar ik, Franke, schrijver en personage. Van hem hopen dat we dat die laatste roman voorlopig nog niet hoeft te komen, naar zijn nieuwste boek kijken we niettemin uit.

Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. Hij besprak Zoek op liefde eerder voor Recensieweb.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum