Recensie: Een klassieke herontdekking

30 november 2015 , door Esther Wils
| | | | |

‘In het jaar 2007, drie eeuwen nadat ze gecomponeerd waren, stonden de cellosuites nummer 1 op de klassieke hitparade van iTunes, in een opname door Rostropovitsj (Bach leek het die maand helemaal gemaakt te hebben bij de iPod-generatie: er stond nog een andere versie van de cellosuites in diezelfde top 20, om nog maar te zwijgen van drie andere stukken van de componist).’

Muziekjournalist Eric Siblin was uitgekeken op de popmuziek toen hij Bachs cellosuites voor het eerst hoorde. Hij was overrompeld door hun schoonheid, vatte onmiddellijk het plan op hun wordingsgeschiedenis uit te zoeken en schreef uiteindelijk een slim en aanstekelijk boek waarin naast de componist ook de herontdekker van de suites en hun voornaamste vertolker Pablo Casals een hoofdrol speelt. Door esther wils.

N.B. een registratie van een lezing van Siblin in Spui25 is te zien bij Lezen.tv.

Onnavolgbare wendingen

Aan opera is Bach nooit toegekomen, zijn passionen zijn de breedst geliefde werken uit zijn oeuvre – voor de wow-ervaring is de menselijke stem nu eenmaal onontbeerlijk, stelt Eric Siblin – maar sinds Pablo Casals ze een eeuw geleden begon uit te voeren hebben de cellosuites een steeds groter publiek gevonden, zijn ze talrijke keren door vele meestercellisten opgenomen en hebben ze ook in de onwaarschijnlijkste omzettingen (voor marimba, onder andere) en ‘covers’ nieuw leven gevonden. Tot in de iTunes-top twintig dus, en Bach en Casals zijn ook op Youtube te vinden:

In Siblins boek, dat is opgezet als de suites zelf: in zes delen van zes ‘dansen’, volgt de Canadese autodidact drie sporen die zich in verschillende periodes afspelen, namelijk dat van Bachs levensloop (1685-1750), de carrière van Casals (1876-1973) en zijn eigen recente speurwerk dat hem over de wereld heeft gevoerd. Hoewel de levens van de beroemde componist en musicus onmiskenbaar boeiender en romantischer zijn dan de receptie en uitvoeringspraktijk van Bach in onze tijd en het geploeter van de onderzoeker zelf, is die afwisseling toch nooit storend.

Dat is te danken aan Silbins innemende, menselijke maar niet melige toon, zijn journalistieke handigheid in het doseren en samenvatten van (veel!) informatie en zijn durf en vindingrijkheid (en die van zijn uitstekende vertaler Frits van der Waa), bijvoorbeeld in de beschrijving van de muzikale wendingen die de onnavolgbare suites nemen.

‘Luister naar Casals’ spel in de prelude van de derde suite: de muziek begint met een glorieuze valpartij, raapt de stukken bij elkaar, wint aan vaart en stort zich in een maalstroom, worstelt, bezwijkt bijkans, en komt dan boven water met akkoorden als boeketten en een liefdesverklaring. Bij elke keer luisteren zijn er weer nieuwe ontdekkingen te doen. Denk de laagste noten los van de hoge en je hoort een zelfstandige, fascinerende stem. Of neem de kakofonie halverwege de prelude die zo onthutsend dicht bij louter lawaai komt, maar waarbij toch ergens in de cello een heel orkest zit opgesloten dat zijn best doet om zich verstaanbaar te maken.’

Sterke portretten

De levensgeschiedenissen van Bach en Casals zijn goed te reconstrueren met hulp van de vele studies die er over hen zijn verschenen; het is Silbins verdienste daar sterke portretten uit te destilleren die in het relatief korte bestek van het boek toch een interessante gelaagdheid krijgen. De schrijver kiest zijn anekdotes met smaak:

‘Pablo was dertien jaar oud en klein voor zijn leeftijd – nog korter dan de cello die hij droeg. Hij had kortgeknipt zwart haar, priemende blauwe ogen, en een ernstige uitdrukking op zijn gezicht, die slecht paste bij iemand van zijn leeftijd.’ De jonge cellist was ‘bezig zich een reputatie te verwerven in de grote stad [Barcelona – ew]: hij werd er el nen, “het joch”, genoemd. Pablo, die de voorkeur gaf aan zijn Catalaanse naam Pau, speelde zeven avonden per week in een trio bij café Tost, dat befaamd was om zijn koffie en zijn sterke hete chocolademelk.’

In een tweedehandswinkel vond hij al bladerend in hoge stapels papier de Six Sonates ou Suites pour Violoncelle Seul de Johann Sebastian Bach. De kleine Casals was direct gefascineerd maar studeerde twaalf jaar lang op de stukken voordat hij ze ten gehore durfde te brengen. Daarna en daarmee nam zijn loopbaan een hoge vlucht, zij het dat het dictatoriale bewind van Franco zijn leven zeer verziekt heeft. Casals was sinds de Spaanse burgeroorlog in zelfverkozen ballingschap in het bergdorp Prades in de Franse Pyreneeën; hij wilde ook niet meer optreden in landen die het Franco-regime gedoogden.

Vitaliteit en intimiteit

Maar rond het tweehonderdste sterfjaar van Bach in 1950 lukte het een vasthoudende violist die bij hem in de leer was gegaan om Casals, die inmiddels in de zeventig was, uit zijn isolement te halen, waarna de cellist tot diep in de negentig is blijven optreden. Het was de muziek die hem vitaliteit gaf. Silbin kan het navertellen: hij nam zelf cellolessen om zijn onderwerp zo dicht mogelijk te naderen.

‘Het gevoel om de cello zo dicht tegen je aan te hebben was intens bevredigend, zelfs voor een beginnend cellist. Wanneer mijn stok over de snaren streek – paardenhaar over staal –, maakte zich een diepe, ronkende toon los uit het instrument. Het was verrukkelijk elementair, als het gegons van een pijlpees.’

Bach zou zijn suites geschreven hebben voor een eigen vinding, de viola pomposa, een soort kleine cello of forse altviool met vijf snaren die om de hals gedragen werd, ongeveer als een gitaar. De muziek, die niet gecomponeerd werd in opdracht of om een vorst te behagen, moet ook voor hemzelf en zijn toegewijde Anna Magdalena, die de suites kopieerde in de versie die Casals terugvond, ‘intens bevredigend’ zijn geweest.

Esther Wils is redactiesecretaris van algemeen cultureel en literair tijdschrift De Gids.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum