Recensie: Flarden van humor

30 november 2015 , door Remco Regtuit
| | | | |

Stel u voor: het is het jaar 2033. Ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van Wim Kan verschijnt het boek Humor in de Lage Landen. De samenstellers hebben hun uiterste best gedaan teksten van cabaretiers te verzamelen en van commentaar te voorzien, maar de bezuinigingen die Nederland hebben getroffen in de eerste decennia van de éénentwintigste eeuw en die tot sluiting van veel bibliotheken hebben geleid, hebben hun werk bijna onmogelijk gemaakt. Van Wim Kan is genoeg over, maar wat te denken van Paul van Vliet en Frans Halsema? Een paar fragmenten van hun werk waren nog te vinden, maar slechts op een verzamelalbum uit de jaren ‘90. Welk beeld van de Nederlandse humor zal het boek ons geven? remco regtuit las Fragments of Old Comedy, in drie delen Loeb Classical Library.

N.B. vanaf 12 januari zijn alle delen van de Loeb Classical tijdelijk in prijs verlaagd tot € 18,95.

Dat moet ongeveer het volgende zijn: de Nederlandse cabaretiers hielden zich in hoge mate bezig met de politiek; hun repetoire bestond uit een mengeling van proza en poëzie (gezongen?); de cabaretiers werden begeleid door een pianist en regelmatig geassisteerd door anderen (familie?). Daarnaast ging het vooral over meisjes of over soldaten, maar het is onduidelijk wat de onderlinge verwantschap tussen deze thema’s is geweest.

Hoe absurd dit scenario ook mag lijken, wie zich bezighoudt met de Griekse komedie krijgt er letterlijk mee te maken. Van de vertegenwoordigers van de zogenaamde oude komedie is er slechts één van wie we volledige stukken kunnen lezen, Aristophanes (ca. 445-ca. 385 v.Chr.). Van al zijn voorgangers, concurrenten en opvolgers hebben we niet meer dan fragmenten, soms substantieel soms niet meer dan een paar woorden. En toch spreken we over ‘de oude komedie’, alsof er sprake is van één vastomlijnd genre. De waarheid is anders.

Oude komedie?

De term ‘oude komedie’ is vooral een chronologische aanduiding die wordt gebruikt voor komedies geschreven tussen ca. 485 en ca. 385 v.Chr. Voor komedies geschreven in het midden van de vierde eeuw wordt meestal de term ‘middenkomedie’ gebruikt, voor komedies van het laatste kwart van de vierde eeuw de term ‘nieuwe komedie’; van deze laatste groep is Menander de bekendste vertegenwoordiger.

Deze driedeling gaat terug op een onderscheid dat in de Hellenistische periode gemaakt is, maar dat wel gebruik maakt van eerdere ideeën van Aristoteles en zijn school. Maar hij biedt een simplificatie: de grenzen tussen de verschillende groepen zijn vaag, de actieve periode van dichters kan overlappen, en een en dezelfde dichter kan zich bezighouden met werk van verschillende aard.

Binnen de periode van de oude komedie is een ontwikkeling merkbaar. Onze blik daarop wordt nogal vertroebeld omdat het materiaal erg eenzijdig is. Elf volledige komedies en ongeveer 1000 fragmenten van Aristophanes bepalen het beeld. Maar de namen van de dichters in de drie delen Fragments of Old Comedy laten zien hoe scheef dit beeld is. 58 dichters zijn opgenomen, maar wat er van hun gezamenlijke werk over is, is niet meer dan drievijfde van het werk van Aristophanes alleen.

Het problematische van fragmenten

Het fragmentarische karakter van deze teksten brengt een aantal problemen met zich mee. Het meeste materiaal is afkomstig van citaten bij andere auteurs, vaak eeuwen na dato. Het betreft hier vooral lexicografische werken, die weliswaar oudere dichters citeerden maar dat hoofdzakelijk deden vanwege de aanwezigheid van een bijzonder woord. Wie het omvangrijke werk van Athenaeus (tweede eeuw na Christus) ter hand neemt en daarin de citaten van Aristophanes naleest, zal de indruk krijgen dat het bij hem vooral over eten en drinken ging, terwijl dit zeker niet de hoofdzaak van zijn komedies is geweest.

De fragmenten worden in de regel ook zonder context geciteerd, zodat we, zelfs als we een redelijke hoeveelheid citaten hebben zoals bij sommige stukken van Eupolis of Cratinus, ons nauwelijks een beeld kunnen vormen van de volgorde van de fragmenten, laat staan van de plot van het stuk.

Vier fasen

De algemene inleiding die Ian Storey in het eerste deel van Fragments of Old Comedy biedt, geeft een synthese van het huidige onderzoek naar de oude komedie. Hij schetst de ontwikkeling van de vroegste fase (ca. 485-455) met vooral ongestructureerde plots en relatief simpele humor (Susarion, Magnes) naar een tweede fase (ca. 455-425) waarin de plots meer structuur krijgen en het onderwerp verandert: steeds politieker met persoonlijke aanvallen op bekende figuren; parodieën op mythologische verhalen; dit is de periode waarin de productie van stukken enorm toeneemt, omdat komedies voortaan ook deel uitmaken van het Lenaiafestival en niet langer alleen van de Grote Dionysia (Cratinus, Teleclides en Pherecrates).

De derde fase (ca. 425-405) wordt gedomineerd door Aristophanes, met veel politieke humor en felle persoonlijke aanvallen op bekende figuren, maar daarnaast ook met een opvallende belangstelling voor tragedies van met name Euripides; veel minder politiek geëngageerd zijn Eupolis en Plato (niet de filosoof!). In de laatste fase (ca. 405-385) vallen dichters als Strattis (sterk literair georiënteerd) en Theopompus (parodie op mythologische verhalen).

Wat maakte Aristophanes dan zo bijzonder?

De inleidingen op de afzonderlijke dichters nuanceren het beeld verder. Ze laten zien welke thema’s populair waren in de tijd voor én na (en dus vermoedelijk ook tijdens) Aristophanes’ actieve periode: plots over de ‘gouden eeuw’ of over ‘utopia’, plots met parodieën van mythologische verhalen, plots waarin vooral de oikos (het huishouden) en niet de polis (de stad) centraal staat.

We vinden sporen van zulke verhalen ook bij Aristophanes, maar bij hem spelen ze geen centrale rol. Ook andere aspecten van de komedie waren niet exclusief voor Aristophanes: doorbreken van de dramatische illusie, strijd tussen dichters onderling (ook al is dit vooral een literair motief en geen historische werkelijkheid) en de nadruk op de eigen kwaliteiten.

Aristophanes is dan ook te beschouwen als een van de vele komische dichters uit de vijfde en vroege vierde eeuw, ook al is hij wel bewaard gebleven en de anderen niet of nauwelijks. Over de achtergrond hiervan kunnen we slechts speculeren. Het ligt voor de hand te denken aan zijn uitzonderlijke kwaliteit, maar dan is het merkwaardig dat van Aristophanes veel minder overwinningen bekend zijn dan van anderen.

Storey suggereert dat de invloed van de filosoof Plato, die in zijn Apologie en in zijn Symposium aandacht besteedt aan de dichter Aristophanes, een reden geweest kan zijn dat Aristophanes in de tweede helft van de vierde eeuw als meest bekende (en dus representatieve) dichter van de vijfde eeuw in het collectieve geheugen is blijven hangen. Dat dichters als Cratinus, Eupolis en Pherecrates het niet gehaald hebben, is te betreuren, maar niet meer terug te draaien.

De editie: inleiding, testimonia, fragmenten

De editie van Storey is gebaseerd op de monumentale editie van R. Kassel en C. Austin (Poetae Comici Graeci, Berlin/New York: De Gruyter, 1983–). Na de uitvoerige inleiding volgen testimonia over de oude komedie, daarna in alfabetische volgorde de dichters van de oude komedie. Ook daarbij geeft Storey eerst een algemene inleiding (met verwijzingen naar de meest recente literatuur) en testimonia over de dichter; vervolgens in alfabetische volgorde een uitgebreide selectie van ieders komedies, inclusief inleiding (die de plot probeert te reconstrueren en de fragmenten zo veel mogelijk in context plaats) en testimonia. Alle teksten, ook de kortere of tekstueel corrupte, zijn vertaald; van een aantal fragmenten (meestal van één woord) wordt alleen de Engelse vertaling gegeven.

Een voorbeeld kan het materiaal dat Storey bijeengebracht heeft illustreren. In zijn introductie van Cratinus’ Pytinê (‘Wijnfles’) zegt hij: ‘Produced at the Dionysia of 423, this was likely Cratinus’ last comedy and perhaps his greatest success.’ Een deel van de plot kan worden gereconstrueerd omdat we een samenvatting hebben in een van de scholia op Aristophanes’ Ridders; ook het jaar van opvoeren en het resultaat zijn via deze indirecte weg bekend.

Dan volgen negentien letterlijk geciteerde fragmenten en vier korte parafrases. Deze fragmenten laten zien dat de komedie gaat over ‘Komedie’, de vrouw van Cratinus (een personage dus met dezelfde naam als de dichter), die door haar man in de steek gelaten is voor ‘Dronkenschap’ (misschien ook een personage in het stuk). Wat er precies met Cratinus gebeurde, is niet meer te achterhalen.

Cratinus: de woorden, de wijn, de overvloed

Er zijn fragmenten over een wedstrijd met een (anonieme) tegenstander, en over het schrijven van komedie; er is een fragment dat een link legt tussen het drinken van water en het gebrek aan talent en een fragment over de wijnfles die het stuk zijn naam gegeven heeft. Wat we ook van de plot proberen te maken, Cratinus komt er in zijn eigen stuk niet zo goed van af. Hij reageert hiermee op het beeld dat Aristophanes een jaar eerder van hem had neergezet in de Ridders, maar hij geeft er blijkbaar zo’n overtuigende draai aan dat het stuk de eerste prijs heeft gewonnen (ten koste van Aristophanes’ Wolken!). Twee citaten in vertaling:

‘Lord Apollo, the flood of his words, springs splashing, twelve spouts to his mouth, an Ilissus in his throat What can I say? If somebody doesn’t put a plug in his mouth, he will inundate everything here with his poetry.’

‘How then, how could someone put an end to his drinking, his drinking to excess? I know. I [masc.] will smash his pitchers and crush and blast his decanters and all the other drinking vessels that he has, and he won’t have even a vinegar saucer left for his wine.’

In beide gevallen is niet duidelijk wie de spreker is, maar de fragmenten laten de toon duidelijk overkomen. Flarden van humor zijn, dat is waar. Maar ze laten eens te meer zien dat er meer oude komedie geweest is dan Aristophanes. Wim Kan was niet de enige met sterke concurrenten.

Remco Regtuit is universitair docent Griekse Taal- en Letterkunde, met name Aristophanes, scholia, tekstkritiek, te Groningen, en doceert aan het Praedinius Gymnasium te Groningen. Hij bezorgde de scholia bij Aristophanes, droeg bij aan verschillende examenbundels Grieks, zoals Van verre landen en volkeren, over Herodotus, en schreef mee aan de leermethode Kosmos.

pro-mbooks1 : athenaeum