Recensie: Arendt fonkelt door relevantie

30 november 2010 , door Leonhard de Paepe
| | |

Hannah Arendt (1906 - 1975) schreef ooit over haar leermeester Martin Heidegger dat er uit zijn werk een storm van duizenden jaren tegemoet waait. Datzelfde is zonder meer van toepassing op Arendts eigen werk. Bekend om haar grondige kennis van de klassieke bronnen keert Arendt keer op keer terug naar de oorsprong van het denken: de Grieken. Met grote eruditie analyseert zij de jongste ontwikkelingen in de cultuur met de oudste vragen van de westerse beschaving. Die analyse, neergelegd in De menselijke conditie, en nu opnieuw vertaald door C. Houwaard, heeft vijftig jaar na publicatie nog niets aan actualiteit ingeleverd.

Als jodin vluchtte Arendt vanuit Duitsland naar Parijs en in 1941 naar Amerika. Daar wijdde zij haar leven aan het overdenken van de catastrofe van de Tweede Wereldoorlog en de mogelijkheden voor een politieke gemeenschap in een radicaal veranderende wereld. In een handgeschreven aantekening uit 1949 schrijft Arendt: 'De realiteit behoeft onze bescherming. Als we de wereld kunnen opblazen betekent dat dat God ons geschapen heeft als de beschermengelen ervan; op dezelfde manier zijn we de behoeders van de Waarheid.' Hier toont zich al haar diep sociale inspiratiebron: steeds staat de (kleine) gemeenschap en niet het individu voorop, zoals dat ooit was in de Griekse stadstaten. Vandaar dat zij anders kijkt naar begrippen als waarheid. Waarheid is voor haar niet louter een objectieve uitspraak over een stand van zaken, maar in veel gevallen de uitkomst van een 'gesprek' dat plaatsvindt tussen mensen (inter-esse).

Nadenkend over onze tijd komt Arendts tot het grote inzicht dat in de menselijke conditie (zijn wereld, de cultuur) en zijn natuur (de aarde en de menselijke natuur) voor het eerst in de geschiedenis uit elkaar lopen. Waar eeuwenlang de mens in gemeenschap streed tegen schaarste, natuurrampen en ziekte, daar is de natuur zo goed als verdwenen uit ons leven en denken. De door onze handen gemaakte wereld van cultuur en onze kennis zijn zo machtig geworden dat wij alle organische leven kunnen vernietigen. Daarmee hebben we onszelf tot beschermengelen van de planeet veroordeeld, een nieuwe taak waar wij nauwelijks op voorbereid zijn, zoals de huidige krediet-, voedsel- en klimaatcrisis toont.

Voor Arendt zijn dit bewijzen van wat zij moderne gedachteloosheid noemt. Wij - en zeker filosofen - moeten ons diepgaand bezighouden met het inrichten van de (politieke) wereld. We zijn zo machtig geworden door onze kennis dat we niet langer kunnen overzien wat de consequenties van onze handelingen zijn. We kunnen raketten naar de maan sturen en foto's maken van de planeet, we kunnen atoombommen gooien die het leven van miljoenen veranderen, we kunnen het leven verlengen tot honderd jaar. Maar we vragen ons te weinig af of al deze zaken wel wenselijk zijn. Dat is - aldus Arendt - een politieke vraag van de eerste orde en die kunnen wij niet overlaten aan 'de geleerden of politici van professie'. Het vergt niet veel verbeeldingskracht om in te zien dat die vragen nog altijd, misschien meer dan ooit, actueel zijn.

Dat wij de principiële vragen naar de inrichting van de politieke gemeenschap niet meer stellen noemt Arendt gedachteloosheid en dat is vooral een moreel falen. kwaad in de wereld komt vrijwel altijd voort uit dit soort gedachteloosheid. En dat is nu juist de grote tragedie: degene die kwaad doet overziet de consequenties van zijn daden meestal niet, zoals de wetenschappers die de atoombom maakten nooit nadachten over de consequenties van een wereld waarin die bom een reële dreiging is.

In De menselijke conditie keert Arendt, zoals in haar hele oeuvre, terug naar de bakermat van de beschaving en de allereenvoudigste vragen. Het hele boek is een 'nadenken over wat wij doen', schrijft zij in de inleiding en zo komt ze tot de beroemde driedeling arbeiden, werken en handelen. Het eerste is gebonden aan de levensbehoeften. Het tweede is, het ambacht dat een cultuurproduct voortbrengt. Alle cultuurproducten samen vormen de wereld en worden onderdeel van de menselijke conditie. De mobiele telefoon is zo'n proces doorgegaan: nog geen twintig jaar geleden konden we heel goed zonder. Nu is het al geen luxeproduct meer maar een levensvoorwaarde om in onze wereld mee te kunnen draaien. Het is een vast onderdeel van de menselijke conditie geworden, zoals ook de auto en de televisie.

De laatste categorie, het handelen, is de meest controversiële categorie. Arendt gaat hier ook het diepst op in. Het handelen is nooit individueel. Het vindt plaats 'tussen' mensen (inter-esse) en zodra iets tussen mensen gebeurd veronderstelt het taal, gemeenschap en dus politiek. Het gaat om mensen die zich laten zien in de wereld en iets nieuws op gang brengen. Bijvoorbeeld het oprichten van een politieke partij of het zich inzetten voor deze of gene waarde. Om met anderen iets te ondernemen moet er een openbare ruimte zijn waarin mensen elkaar als gelijken ontmoeten met respect voor de pluraliteit. Er moet daarom vrijheid zijn om elkaar als gelijken te kunnen ontmoeten, want de wereld, meent Arendt, wordt niet bevolkt door 'De Mens', maar door mannen en vrouwen die met elkaar spreken, leven en werken.

Door steeds terug te keren naar de oorsprong, de Griekse polis, kan Arendt - vaak op verbluffende wijze - de wezenlijke vragen scheiden van de bijzaken. Dus niet: hoe moet het verder met de AOW? Maar de grote vragen: wat doen we, wat zijn we en hoe kunnen we samenwerken? Door haar originele onderscheidingen wordt je uitgedaagd met totaal andere ogen naar de politieke realiteit van vandaag te kijken. De menselijke conditie blijft vijftig jaar na publicatie fonkelen door de kracht van de analyse. Haar verbluffende kritiek op de statistiek, de wetenschap, moderne gedachteloosheid, de massacultuur, al deze in het boek uiteengezette gedachten blijven de lezer generaties na publicatie inspireren.

Leonhard de Paepe studeerde aan de kunstacademie en is filosoof. Hij schrijft voor NRC Handelsblad.

 

pro-mbooks1 : athenaeum