Recensie: Kanonnenvoer

30 november 2015 , door Martin Smit
| | | | | |

Een regenachtige dag in de herfst, enkele jaren geleden, in de buurt van Verdun. Ik bezoek het negentiende-eeuwse fort Vaux – gebouwd na de Frans-Duitse oorlog van 1870 – zo’n twintig meter onder de grond. Het is er koud, kalkwater druppelt in mijn nek. In de halfverlichtte gang waar ik loop, stierven in 1916 honderden mannen aan hun verwondingen, honger of dorst. En bovengronds, tijdens de slag om dit fort, sneuvelden er duizenden. Een bezoek aan een historische plek als deze is fascinerend, maar tegelijkertijd krijg je als bezoeker dubbel en dwars de zinloosheid en de verschrikkingen van oorlog, en vooral de alom aanwezige dood voor je kiezen. Als in De grote slachting (Putain de guerre) van Verney en Tardi. Door martin smit.

1

De voormalige slagvelden van de Eerste Wereldoorlog worden veelvuldig bezocht, in georganiseerd verband vooral in de omgeving van de Somme, ten noorden van Parijs. Het zijn vaak keurig gerestaureerde of als monument in stand gehouden slagvelden. Vanuit Engeland organiseren in First World War Tours gespecialiseerde touroperators, reizen langs de toenmalige slagvelden en langs de honderden begraafplaatsen met Engelse, Canadese en Australische gesneuvelden; in boekvorm zijn er letterlijk meters gidsjes verschenen met routes langs begraafplaatsen en slagvelden.

Van de slagvelden in de buurt van de Somme is echter weinig bewaard gebleven. In de jaren twintig werd de grond weer in gebruik genomen voor de landbouw of als weiland. De bewaarde gedeeltes zijn kleine enclaves in een landschap dat weinig getekend lijkt. De situatie is anders aan de andere kant van het Westelijk Front. Vanaf de grens met Zwitserland tot over de Maas, richting Parijs, is het toenmalige front nog bijna intact, en op veel plekken nog daadwerkelijk te volgen en te bezoeken. In de omgeving van het Ossuaire bij Verdun (het monument met duizenden geborgen knekels, opgegraven op het slagveld), de forten Vaux en Douaumont (waar enorm is gevochten) en in de negen door het oorlogsgeweld verdwenen dorpen ten noorden van Verdun, is de oorlog van 1914-1918 overal in het landschap zicht- en tastbaar.

Wie de toeristenstroom bij het Ossuaire wil ontvluchten, maar toch resten van de oorlog wil zien, moet naar het oosten, naar de oude toppen van de Vogezen. Op bergtoppen daar en op menig kruispunt van provinciale wegen of langs bospaden, zijn de resten van met name de premature schermutselingen van de Eerste Wereldoorlog terug te vinden: geïmproviseerde loopgraven en bunkers. Wie een beetje in de bossen rondstruint, treft zowel Franse als Duitse loopgraven aan. Granaten, kogelhulzen, uniformknopen en dergelijke liggen voor het oprapen, al is het beter die granaten te laten liggen. Zelfs na bijna honderd jaar blijft ontploffingsgevaar aanwezig. Op de bergtop nabij het dorpje St. Marie aux Mines bijvoorbeeld, in het hart van de Vogezen, kan de bezoeker op de bospaden tussen de vroegere linies doorlopen. Hier zijn de loopgraven niet gerestaureerd, maar authentiek: half weggerotte houten beschoeiingen, diepe kuilen, resten van granaatinslagen, bedolven onder tientallen jaren naaldhout.

2

Hier in de Vogezen begon voor de Fransen in 1914 de oorlog. Het leek eerst nog onschuldig, in augustus 1914, maar de realiteit bleek anders. Franse soldaten – gekleed in bijna vrolijke, blauwe tunieken met rode petten – verdedigden bergpassages en strategische kruispunten tegen de beter uitgeruste Duitse legers in feldgrau. De Fransen waren in hun blauw/rood een makkelijk doelwit. Op korenvelden tussen St. Dié en Colmar vonden confrontaties plaats tussen Ulanen (Duitse soldaten te paard met lansen die op middeleeuwse wijze de tegenstanders omver konden stoten) en nauwelijks getrainde Franse poilus (soldaten te voet), die (met volledige bepakking van twintig kilo) de aanvallen moeten zien te doorstaan.

Het zou een korte oorlog worden, hadden de politici gezegd. Voor de kerst van 1914 zou iedereen weer thuis zijn. Het tegendeel bleek waar te zijn. De oorlog sleepte zich nog vier jaar voort. Beide partijen groeven immense, versterkte loopgravensystemen, waardoor het vierhonderd kilometer lange front tussen de grens met Zwitserland en het Kanaal in de daaropvolgende jaren vrijwel onveranderd bleef. Grote offensieven, zowel van Duitse kant (bij Verdun), als van geallieerde zijde (bij de Somme), wisten hierin nauwelijks verandering te brengen.

Al deze facetten van de oorlog schetst de Franse tekenaar Jacques Tardi in zijn nieuwste strip De grote slachting, op basis van een scenario van J.P. Verney.

De Franse versie verscheen, alvorens de albumuitgave werd gepubliceerd, in een zestal opeenvolgende edities op krantenformaat, getiteld Putain de Guerre 1914, 1915, 1916, 1917, 1918 en 1919, die doen denken aan de nieuwsbulletins zoals die door Franse kranten tijdens de oorlog werden uitgegeven. De kranten openen met de stripversie van het verhaal, per jaar verteld vanuit de dagelijkse beleving van een gewone Franse frontsoldaat, waarna een geïllustreerd tekstgedeelte volgde waarin de oorlogsgebeurtenissen van dat jaar worden geschetst. Deze vorm plaatst niet alleen de frontervaringen van de (niet met name genoemde) soldaat in breder perspectief, maar het geeft de lezer ook een completer beeld van de oorlog.

Bij Tardi lijkt de oorlog in het begin onschuldig, bijna vrolijk: de zon schijnt en de kleuren zijn zomers. Onbezonnen en opgewekt, naïef wellicht, volgt de soldaat bij Tardi de orders van zijn meerderen en trekt hij ten strijde. De velden zijn geel, maar ze worden roodgekleurd door het eerste bloed; vrienden van de soldaat sneuvelen, de realiteit wordt grauwer. De soldaten kijken ernaar, maar zwijgen. De eerste irritaties beginnen te komen: slecht eten, ratten in de loopgraven, de Duitse overmacht. Naarmate de oorlog vordert, neemt de dagelijkse ellende toe. Mannen sneuvelen, maar bijna als een routinegebeurtenis. Met de inzet van het gas begint het echte lijden.

3

De naamloze soldaat van Tardi/Verney vertelt zijn verhaal objectief, soms humoristisch, maar hij kan niet ontkomen aan de toenemende verschrikkingen. De soldaten worden door de generaals – die kilometers achter het front in luxueuze chateaux verblijven – telkens naar een andere plek gestuurd: van de velden in de Vogezen naar het dorpje Vauqois, dat later door van beide zijden geplaatste mijnen volledig zal worden opgeblazen. Dan volgt de verplaatsing naar de echte hel, die van de slag om Verdun: de voortdurende granaatinslagen, de mensonterende toestanden in het belegerde fort Vaux. Sommige soldaten zien geen uitweg meer en verwonden zichzelf, in de hoop van het front naar een ziekenhuis te kunnen worden gezonden. Anderen komen in opstand, individueel, door te weigeren een bevel uit te voeren, anderen collectief, in de vorm van een muiterij. De Franse generaals slaan deze opstanden met harde hand neer: honderden poilus worden gefusilleerd; soms worden enkele mannen die nog ten strijde moeten, willekeurig uit de rij genomen en ten overstaande van kameraden geëxecuteerd, om een voorbeeld te stellen.

De soldaat van Tardi is erbij en kijkt ernaar. Om hem heen vallen zijn vrienden. Bij de nog levenden groeit de wanhoop. Ze vragen zich af of aan er aan deze hel ooit een einde zal komen.

Naarmate de oorlog vordert, laat Tardi de strip langzaam van kleur verschuiven: van de gele velden en groene bossen naar het geel van het mosterdgas en het grijs van de regen, de mist, de uniformen en de blubber. De enige echte kleur die we zien is rood, het bloed van afspattende hoofden, doorzeefde ingewanden en weggevaagde ledematen. De strip eindigt in grijs en zwart, zoals de toekomst – 1919 en daarna – voor velen blijkt te zijn: oorlogsinvaliden, honderdduizenden die man, zoon, broer of geliefde hebben verloren. De oorlog was gestopt - diplomatieke betrekkingen - maar voor miljoenen duurde deze nog jaren voort.

4

Dat laatste geldt in zekere zin ook voor Tardi. Zijn grootvader vocht in de Eerste Wereldoorlog en naarmate hij meer verhalen over de oorlog hoorde, groeide zijn fascinatie ervoor. Al in het begin van zijn carrière tekende hij korte episodes over de Eerste Wereldoorlog in het tijdschrift (A Suivre), later gedeeltelijk hertekend en gebundeld in Loopgravenoorlog (1993), toen nog in zwart/wit. Het zijn korte, vaak trieste verhalen, soms zonder begin of einde, fragmenten uit de loopgraven, waarin de verdwazing en de waanzin van de oorlog en de dagelijkse ellende in de loopgraven zonder scrupules in beeld wordt gebracht.

Ook in de serie Isabelle Avondrood, waarmee Tardi bekend werd in de jaren zeventig en tachtig, speelt de Eerste Wereldoorlog op de achtergrond: de jongeman die Isabelle weet te redden, is een oorlogsinvalide, over wiens belevenissen op het slagveld Tardi het album Het gebroken geweertje (buiten de serie Avondrood) maakte. De belevenissen van een andere oud-soldaat tekende Tardi op in De laatste der laatsten (1997), waar het boekje Soldaat Varlot (1999) een aanvulling op is, eveneens een verhaal uit de loopgraven.


Vorig jaar verscheen de cd Des lendemains qui saignent van de chansonnière Dominique Grange, met liederen over en uit de Eerste Wereldoorlog (o.a. van Léo Ferré, Boris Vian en Sébastien Faure), met begeleidende teksten van J.P. Verney, prachtig verpakt in een honderd pagina’s tellend boekje op singleformaat, met tientallen harde, soms gruwelijke, maar ook humoristische tekeningen van Tardi over de oorlog.

5

Tardi tekent de oorlog graag, dat is duidelijk. Maar zijn werk heeft wel een boodschap. Zijn verhalen over de Eerste Wereldoorlog hebben zonder meer een antimilitaristische strekking: oorlog is zinloos, generaals maken goede sier, de gewone man en vrouw zijn de dupe. De conclusie van de gewone soldaat is: we hebben gevochten voor de eer en glorie van ons land, maar het heeft ons alleen maar ellende gebracht. Het is duidelijk waar de sympathie van Tardi ligt. In interviews blijft hij vaag over zijn politieke standpunten, maar voor wie zijn werk kent, lijken zijn opvattingen zonneklaar.

Zijn sociale bewogenheid kwam tot uiting in de strip De Verloedering (2000), waarin hij fel en bijzonder humoristisch het consumentisme in de hedendaagse samenleving aan de kaak stelt. Zijn vierdelige epos De stem van het volk is een eerbetoon aan de opstandelingen van de Parijse Commune van 1871. Sympathie voor figuren uit de zelfkant van de samenleving blijkt uit zijn albums Griffu (1996) en Dodelijke spelletjes (1993).

Tardi tekent het liefst strips die in het verleden spelen, met verhalen in de huidige tijd kan hij zichtbaar minder goed uit te voeten. Hij documenteert zich voor ieder verhaal uitgebreid: voor ieder boek verzamelt hij foto’s en oude ansichtkaarten van de locaties die in het verhaal een rol spelen, van auto’s, koetsen, militair materieel, uniformen… De straten en gebouwen in zijn strips bestaan, of bestonden, ook echt en zijn uiterst nauwkeurig in beeld gebracht. In zijn stripversies van de Parijse verhalen van de Franse detectiveschrijver Leo Malet (o.a. Sluiers over de Pont de Tolbiac, 1982), kloppen alle getekende gebouwen, straten en cafés exact met de werkelijkheid. Het stripboek is zelfs als een soort reisgids door de locaties van het verhaal te gebruiken.

Dus al lijken de tekeningen van Tardi op het eerste gezicht vaak wat rommelig, bij nadere bestudering valt juist op hoe minutieus ze zijn gemaakt. Ook in De grote slachting zijn uniformen, militaire voertuigen, tanks, vliegtuigen en loopgraven zonder uitzondering, bijzonder gedetailleerd getekend.

De grote slachting is een diep ontroerend verhaal, en hoewel iedereen weet hoe de Eerste Wereldoorlog afliep, ook boeiend tot de laatste tekening. Tardi vervalt niet in clichés, maar tekent de – verschrikkelijke – werkelijkheid. Juist de tegenstelling tussen de vertelling vanuit de positie van een gewone soldaat, en het jaarlijkse overzicht van de oorlog achterin het album, maakt deze strip boeiender dan menig overzichtswerk van de oorlog. Dit is misschien wel het beste album van Tardi tot nu toe.

6

Diezelfde regenachtige dag in de buurt van Verdun. In het bos tussen de forten Vaux en Douamont ben ik wat van het pad afgedwaald. In een loopgraaf ergens onder de bomen sta ik een beetje te wroeten. Het bekken en de ribben van de onfortuinlijke Franse soldaat waar ik op stuit, schuif ik maar terug onder de bladeren en ik hervat mijn wandeling. Op het pad vind ik nog een Franse uniformknoop.

De oorlog is hier nog iedere dag.

pro-mbooks1 : athenaeum