Recensie: Europese avonturiers en Ottomaanse geleerden

30 november 2015 , door Jona Lendering
| | | | | | | |

Een harem bij de oude Perzen? Had Oliver Stone bij het maken van zijn speelfilm Alexander maar een historisch adviseur gehad die Scramble for the Past: A Story of Archaeology in the Ottoman Empire had gelezen. De vijftien essays uit de bundel belichten een niet onbekend verhaal, namelijk hoe het Westen het antieke Nabije Oosten ontdekte, hoe de belangstelling voor zowel de Oudheid als het Ottomaanse Rijk groeide, en hoe het negentiende-eeuwse Turkije het westerse beeld van de oude wereld beïnvloedde. Een fantastisch en belangrijk onderwerp, zij het te academisch en eenzijdig ontsloten. Door jona lendering.

Proloog. Een Nederlands avontuur in het Midden-Oosten

In 1911 keerden enkele Nederlandse wetenschappers en kunstenaars terug van een expeditie door het Ottomaanse Rijk. Vijf jaar lang hadden ze in Palestina, Jordanië en Syrië de Romeinse en Joodse oudheden, en ook de eigentijdse gebouwen en gewoontes, gedocumenteerd. Het was nog behoorlijk spannend geweest: twee deelnemers keerden niet terug. Aan avontuur geen gebrek.

Het resultaat is het huidige museumpark Orientalis bij Nijmegen, dat dit jaar een eeuw geleden werd geopend om katholieken te tonen hoe Jezus had geleefd. De 'Heilig Landstichting', zoals het destijds heette, is daarmee een van 's werelds oudste living history-parken. Elk detail van de reconstructies is verantwoord, zij het niet altijd volgens de huidige inzichten, want Ottomaans-Palestijns is niet per definitie historisch Israëlisch. Het is maar één voorbeeld van de wijze waarop de kennismaking met het Ottomaanse Rijk onze visie op het oude Nabije Oosten heeft veranderd.

I. Een belangrijk thema

Het belang van de ontdekkingen in het Ottomaanse Rijk, dat bijna het hele Nabije Oosten besloeg, is moeilijk te overschatten. Tot dan toe waren er twee visies geweest op het ontstaan van de beschaving: de bijbelse, waarin de Joden centraal stonden, en de classicistische, waarin aan de oude Grieken allerlei culturele 'eerstes' werden toegeschreven. Nu het antieke Egypte en Mesopotamië beter bekend werden, werd duidelijk dat de Joodse cultuur minder uniek en de Griekse minder origineel was dan men had gedacht.

Het zo vernieuwde beeld van de eerste helft van de menselijke geschiedenis speelt nog altijd een rol en - belangrijker - is op veel punten méér beïnvloed door het Ottomaanse Rijk dan door archeologische of historische bronnen. In die scène uit de Oliver Stone-film Alexander (2004), betreden de Macedonische soldaten de harem van de Perzische koning. Er is nul bewijs voor zulke harems: die zijn een verzinsel uit de negentiende eeuw, toen men de praktijken van het Ottomaanse hof terugprojecteerde op het oude Nabije Oosten.

Dat is na te lezen in Scramble for the Past. Nieuw is het niet: een archeoloog, die tijdens zijn studie Triggers History of Archaeological Thought heeft gelezen, of een assyrioloog, die Larsens Conquest of Assyria las, kent althans sommige hoofdlijnen en redacteuren Zainab Bahrani, Zeynep Çelik en Edhem Eldem vatten die nog eens samen in hun inleiding.

II. Europese avonturiers

Want Stones gekke misstap is niet de eerste, laten ze zien. In Europa heeft men altijd belangstelling gehad voor het Nabije Oosten, waarvan men wist dat er eeuwenoude beschavingen hadden bestaan. Er is een doorlopende traditie van verre reizen, die al vaker is beschreven (bijvoorbeeld door Wolff in How Many Miles to Babylon? (2003)). Aan het begin van de negentiende eeuw werd deze belangstelling echter meer wetenschappelijk, waarbij een belangrijke rol was weggelegd voor de Description de l'Égypte, het tussen 1809 en 1822 verschenen rapport van de onderzoekers die (tot ongenoegen van de jonge generaal Bonaparte) in 1798 meegingen met het Franse expeditieleger naar Egypte. Toen Jacques-Joseph Champollion de hiëroglyfen ontcijferde, werd duidelijk dat onze kennis van de oudste beschavingen daadwerkelijk vergroot kon worden, en dit bevorderde nog meer onderzoek.

Voor de Fransen en Britten werden de voorwerpen uit het gebied waar onze beschaving is ontstaan, nationale symbolen. De schatten van Troje, de Wetten van Hammurabi, het portret van Nefretite, de Assyrische lamassu's, de Cyruscilinder, de Elgin Marbles, de Venus van Milo, de Steen van Rosetta, het Pergamonaltaar, de Palmyreense grafmonumenten en het Parthenmonument uit Efesos pronkten in de Europese musea, en de westerse elite legitimeerde zich door haar kennis van deze oudheden. Een voorbeeld is de reis die keizer Wilhelm II maakte naar onder meer Constantinopel, Damascus, Baalbek en Jeruzalem.

III. Ottomaanse geleerden

Aanvankelijk deelden de sultans de belangstelling voor de voor-islamitische oudheden niet, maar in de Tanzimatperiode, waarin allerlei hervormingen werden geïnitieerd, nam men steeds meer zaken over uit het westen, inclusief een positieve beoordeling van de oud-oosterse en Grieks-Romeinse oudheden. Niet alleen de Ottomaanse heersers lieten zich door de westerse geschiedsvisie inspireren. Ook de Armeniërs kregen belangstelling voor hun antieke verleden, dat een gouden tijd zou zijn geweest. De negentiende-eeuwse obsessie met de Oudheid is misschien wel het succesvolste westerse exportproduct aller tijden.

Dat wil niet zeggen dat de ingezetenen van het Ottomaanse Rijk zelf geen rol speelden. In 1881 stichtte sultan Abdülhamid II het archeologische museum van Constantinopel, dat een van de indrukwekkendste oudheidkundige collecties ter wereld bezit. Wie er tegenwoordig binnenloopt, zal eerst het portret zien van Osman Hamdi (1842-1910), die niet alleen het museum stichtte, maar ook de eerste Ottomaanse monumentenwet ontwierp en wiens verdienste het is dat het moderne Turkije het voor-Seljukische verleden is gaan beschouwen als het eigen verleden. Hamdi liet ook de export van antiquiteiten aan banden leggen, zodat belangrijke vondsten bewaard zijn gebleven voor het Ottomaanse Rijk: de beroemde tempelinscriptie uit Jeruzalem en de nog beroemdere Alexandersarcofaag uit Sidon staan tot op de huidige dag in het museum.

IV. Niet het perfecte boek

Dit is een fantastisch en belangrijk onderwerp. Deze ontdekkingen waren een van de grootste wetenschappelijke avonturen in de aan wetenschappelijke avonturen toch niet arme negentiende eeuw. Het probleem met Scramble for the Past is echter dat de redactie niet lijkt te hebben geweten wat ze wilde.

De ontstaansgeschiedenis is daar zeker debet aan. Aanvankelijk was het boek bedoeld ter begeleiding van een expositie in Istanbul met dezelfde titel. Er ontstond een conflict tussen redactie en organisatie over de wetenschappelijke richtlijnen, en de redactie maakte het boek op eigen houtje af. De oorspronkelijke opzet, een publieksboek voor geïnteresseerde lezers, heeft de vormgeving goed gedaan: Scramble for the Past ziet er beeldschoon uit.

Maar feitelijk is het een bundel met vijftien losstaande, alleszins redelijke artikelen waarin aspecten worden uitgediept van een bekend thema. En als je dat geïnteresseerde, goed opgeleide publiek ervan wil overtuigen dat een onderwerp belangrijk is, kun je niet volstaan met losse artikelen - zulke bundels zijn er genoeg, geschreven voor academici.

Dan moet je in elk geval de belangrijkste onderwerpen behandelen. Dat er geen ruimte is voor de ontdekking van het Hettitische Rijk, de grootste wetenschappelijke doorbraak in de beschreven periode, is nogal curieus. Je zou ook aandacht hebben verwacht voor de visies van de vele volken in het Ottomaanse Rijk. De enigen die aan bod komen, zijn de Grieken, die een rol spelen in niet minder dan vijf van de vijftien artikelen, terwijl de Armeense visie op de eigen gouden eeuw schittert door afwezigheid. Dat geldt ook voor de radicaalste uiting van westerse liefde voor de oudheidkunde: het zionisme. Wie het grote publiek wil overtuigen van het belang van het thema, had deze onderwerpen moeten behandelen.

Epiloog. Geen Turkse avonturen

Simpel gezegd: dit is de zoveelste academische bundeling van losstaande artikelen, die ieder voor zich prima in een wetenschappelijk tijdschrift hadden kunnen worden gepubliceerd. Ze zijn zeker niet slecht, maar de bundeling voegt niets toe. Om Scramble for the Past een succes te laten zijn als boek, had de redactie doubletten moeten verwijderen en onvoldoende ter zake doende artikelen moeten schrappen. Zoals de collectie er nu ligt, komen de artikelen waarin Ottomaanse archieven worden benut, onvoldoende tot hun recht. Nooit wordt het geheel meer dan de som der delen.

Maar toch, er valt een hoop in te ontdekken, zoals in het aardige hoofdstuk over Ernest Renan (1823-1892), een Franse geleerde die enerzijds bezweek voor het onwetenschappelijke beeld van een tegenstelling tussen het Semitische Midden-Oosten en het Indo-Europese Westen, maar die anderzijds op zoek ging naar de uitzonderingen en zo de vader werd van de Fenicische archeologie. Menig modern onderzoeker kan nog enkele basale lessen van hem leren: als je te weinig informatie hebt, ga je je niet beperken tot óf teksten óf archeologie; een stelling bewijs je niet door argumenten daarvoor aan te dragen, maar door argumenten voor én tegen te evalueren; en je bezoekt de landen waarover je schrijft. Renan is maar een van de intellectuele reuzen waarmee de lezer van Scramble for the Past kennis maakt.

Scramble for the Past is zo al met al een gemengd geslaagd boek. Het onderwerp is belangrijk en verdient zeker aandacht (zoals van de historische adviseur van Oliver Stone). Het boek is prachtig uitgegeven, er staan zinnige dingen in, zeker voor de specialist. Maar de opwinding van de negentiende-eeuwse ontdekker-wetenschappers zit er niet in. De ontdekking van de Ottomaanse oudheden was een enorm intellectueel avontuur - jammer dat het niet inspireerde tot een avontuurlijker boek.

Jona Lendering werkt voor Livius Onderwijs en is de auteur van De klad in de klassieken, volgens het NRC Handelsblad 'een liefdevolle beschrijving van de bestudering van de Oudheid'.

pro-mbooks1 : athenaeum