Leesfragment: De graaf van Montecristo

11 januari 2010 , door Alexandre Dumas
| |

18 januari verschijnt de monumentale vertaling van Alexandre Dumas' Le comte de Monte-Cristo van Jan Mysjkin als De graaf van Montecristo bij Uitgeverij L.J. Veen. Vanavond kunt u al het cruciale hoofdstuk lezen waarin de goede zeeman Dantès gearresteerd wordt op basis van valse beschuldigingen. Én u kunt uw exemplaar vast reserveren om af te halen of thuis te laten sturen.

 

Edmond Dantès, de in de val gelokte en onschuldig veroordeelde zeeman die veertien jaar zat opgesloten in de donkere kerkers van Château d’If, is uit op vergelding. Zijn tragische verloofde Mercédès heeft ondertussen, na jaren van trouw aan Dantès, toegestemd in een vreugdeloos huwelijk met Dantès’ huichelachtige vijand Fernand. Als Dantès hoort van een verborgen schat op het eiland Montecristo, besluit hij niet alleen te ontsnappen maar ook om die schat in handen te krijgen en te gebruiken om wraak te nemen op de drie mannen die hem in het verderf stortten. Voor het eerst verschijnt de integrale versie van Dumas’ romantische avonturenroman in Nederlandse vertaling – een fenomenale prestatie van vertaler Jan Mysjkin.

 

Hoofdstuk 5
Het verlovingsdiner

Het beloofde een mooie dag te worden. De zon kwam helder en stralend op, en de eerste paarsrode gloed kleurde de schuimende kammen van de golven met zijn robijnen.
Het diner was in gereedheid gebracht op de eerste verdieping van La Réserve, waarvan we het prieel al hebben leren kennen. Het was een grote zaal met vijf of zes ramen, en om een of andere onverklaarbare reden stond boven elk daarvan de naam van een grote Franse stad geschreven. Een balkon, vervaardigd van hout, net als de rest van het gebouw, strekte zich over de hele lengte van de ramen uit.
Hoewel het diner pas rond het middaguur zou beginnen, was het balkon al om elf uur volgelopen met ongeduldige wandelaars. Het waren de bevoorrechte matrozen van de Pharaon en een paar soldaten, vrienden van Dantès. Ter ere van de verloofden hadden ze allemaal hun mooiste kleren tevoorschijn gehaald.
Onder de dinergasten ging het gerucht dat de reders van de Pharaon het verlovingsdiner van hun eerste stuurman met hun aanwezigheid zouden opluisteren, maar dat was zo’n grote eer voor Dantès, dat niemand het durfde te geloven.
Danglars echter, die samen met Caderousse arriveerde, bevestigde het bericht. Hij had de heer Morrel die morgen nog gezien, en die had tegen hem gezegd dat hij in La Réserve zou komen dineren.
Even later kwam Morrel inderdaad de zaal binnen en werd hij door de matrozen van de Pharaon op een eenstemmig ‘hoezee’ onthaald. De aanwezigheid van de reder bevestigde voor hen het gerucht dat Dantès tot kapitein zou worden benoemd. Aangezien Dantès aan boord zeer geliefd was, dankten de brave kerels aldus hun reder, wiens keuze voor één keer toevallig samenviel met hun verlangens. Morrel was nog maar net binnen of er werd unaniem beslist om Danglars en Caderousse naar de bruidegom te sturen. Ze moesten hem inlichten over dit hoge bezoek, waarvan de verschijning zoveel sensatie had verwekt, en hem aansporen om op te schieten.
Danglars en Caderousse gingen er op een drafje vandoor. Ze waren nog geen honderd pas ver of daar zagen ze ter hoogte van het kruitmagazijn een groepje aankomen.
Het groepje bestond uit vier bruidsmeisjes, vriendinnen van Mercédès uit de Catalaanse kolonie. Aan de ene kant van de bruid liep Edmond, die haar een arm gaf, aan de andere père Dantès. Achteraan kwam Fernand met een geforceerd lachje op zijn lippen.
Mercédès en Edmond merkten dit geforceerde lachje niet op. De arme kinderen waren zo gelukkig dat ze alleen oog hadden voor elkaar en voor de stralend heldere hemel die hen zegende.
Danglars en Caderousse kweten zich van hun taak. Nadat ze Edmond krachtig en hartelijk de hand hadden gedrukt, ging Danglars naast Fernand lopen en Caderousse naast père Dantès, die in het middelpunt van de belangstelling stond.
De oude man ging gekleed in een mooi, fijn geribd tafzijden kostuum, versierd met grote, stalen facetknopen. Zijn dunne, maar pezige benen waren in een paar prachtige gespikkelde katoenen kousen gestoken, die een uur in de wind roken naar Engelse smokkelwaar. Aan zijn driekante hoed fladderden een heleboel witte en blauwe lintjes. Tot slot steunde hij op een wandelstok van kromhout, vanboven afgerond als een antieke herdersstaf. Hij leek sprekend op een van die muskusheertjes die in 1796 in de pas heropende tuinen van het Luxembourg en de Tuilerieën paradeerden.
Naast hem was, zoals gezegd, Caderousse komen lopen – Caderousse die zich in de hoop op een lekker diner met vader en zoon Dantès had verzoend. Hij bewaarde nog maar een vage herinnering aan wat er de vorige avond allemaal was gebeurd, zoals men ’s morgens bij het ontwaken niet meer dan een schimmig beeld overhoudt van wat men heeft gedroomd.
Toen hij zich bij Fernand voegde, had Danglars een doordringende blik op de teleurgestelde minnaar geworpen. Fernand, die achter het toekomstige echtpaar liep, werd compleet genegeerd door Mercédès, die in het jeugdige en charmante egoïsme van de liefde enkel oog had voor haar Edmond. Fernand was bleek, maar werd nu en dan vuurrood – een roodheid die telkens weer wegtrok om plaats te maken voor een nog valere bleekheid. Af en toe keek hij in de richting van Marseille, waarbij hij werd overvallen door een onwillekeurige, zenuwachtige rilling over zijn hele lijf. Fernand leek een of andere grote gebeurtenis te verwachten, of er althans rekening mee te houden.
Dantès was eenvoudig gekleed. Aangezien hij tot de koopvaardijvloot behoorde, droeg hij een pak dat het midden hield tussen militair uniform en burgerkostuum. In die kleren zag hij er zo geweldig uit dat de opgewektheid en de schoonheid van zijn verloofde nog meer luister kregen.
Mercédès was mooi als een Griekse vrouw van Cyprus of Kea met gitzwarte ogen en vermiljoenrode lippen. Ze liep met de soepele, franke stap waaraan men de vrouwen uit Arles en Andalusië herkend. Een stadsmeisje zou misschien haar blijdschap hebben willen verbergen achter een sluier of ten minste achter het velours van haar oogleden, maar Mercédès glimlachte en keek het gezelschap onbeschroomd aan. Haar glimlach en haar blik zeiden even openhartig als woorden: als jullie mijn vrienden zijn, wees dan blij met mij, want ik ben werkelijk heel gelukkig!
Zodra de verlovingsstoet in het zicht van La Réserve kwam, ging Morrel naar beneden en liep hem tegemoet, gevolgd door de matrozen en de soldaten bij wie hij was gebleven en tegenover wie hij de eerder aan Dantès gedane belofte dat hij kapitein Leclère zou opvolgen, had herhaald. Toen Edmond de reder zag komen, liet hij de arm van zijn verloofde los en stak die vervolgens door de arm van Morrel. De reder en het jonge meisje gaven daarop het voorbeeld door als eersten de houten trap te bestijgen die naar de zaal leidde waar het diner was opgediend. De trap kraakte wel vijf minuten lang onder de zware stappen van de gasten.
‘Vader,’ zei Mercédès, terwijl ze midden voor de tafel bleef staan, ‘gaat u alstublieft rechts van mij zitten.’ En met een zachtheid die als een dolksteek diep in het hart van Fernand doordrong, liet ze erop volgen: ‘Links van mij plaats ik degene die altijd een broer voor mij is geweest.’
Fernands lippen werden doodsbleek en onder de donkerbruine teint van zijn viriele gezicht kon men opnieuw zien hoe het bloed langzaam naar zijn hart terugvloeide.
Ondertussen had Dantès ook zijn eregasten uitgekozen. Rechts van zich had hij Morrel geplaatst, links van zich Danglars. Met een handgebaar nodigde hij vervolgens de anderen uit om te gaan zitten naar het hun uitkwam.
En daar gingen de Arleense worsten met hun donkere vlees en scherpe geur de tafel al rond – evenals de langoesten met hun betoverende pantser, de venusschelpen met hun lichtroze schaal, de zee-egels die in hun stekelige bolster op kastanjes lijken, de tapijtschelpen waarvan de lekkerbekken uit het zuiden beweren dat ze niet hoeven onder te doen voor de oesters uit het noorden, kortom, al die delicatessen die door de branding op de zandige oever worden geworpen en door de dankbare vissers onder de algemene noemer van ‘zeevruchten’ worden aangeduid.
‘Welk een gewijde stilte!’ zei père Dantès, terwijl hij nipte aan een glas topaasgele wijn die Pamphile in eigen persoon voor Mercédès had neergezet. ‘Je zou niet zeggen dat hier dertig mensen aanzitten die niets liever willen dan lachen.’
‘Echtgenoot zijn is anders niet altijd een pretje!’ merkte Caderousse op.
‘Het punt is dat ik op dit moment te gelukkig ben om pret te maken,’ zei Dantès.
‘Als je dat bedoelt, beste buurman, dan heb je gelijk! Blijdschap heeft soms een vreemde uitwerking, en dan voel je je even bedrukt als wanneer je verdrietig bent.’
Danglars observeerde Fernand, wiens ontvankelijke aard elke emotie in zich opnam en prijsgaf.
‘Ach wat, waarom bedrukt!’ zei Danglars. ‘Je hoeft toch niets te vrezen? Voor zover ik kan zien gaan je wensen een voor een in vervulling!’
‘Daar ben ik nu juist zo bang voor,’ zei Dantès. ‘Me dunkt dat de mens niet geschapen is om zonder slag of stoot gelukkig te zijn! Het geluk is als die paleizen op betoverde eilanden, waarvan de poorten door draken worden bewaakt. Je moet vechten om het te veroveren, en ik weet werkelijk niet waaraan ik het geluk heb te danken om de echtgenoot van Mercédès te zijn.’
‘Echtgenoot, echtgenoot,’ zei Caderousse lachend, ‘nog niet, kapitein. Hang de echtgenoot maar eens uit, je zult zien hoe je wordt ontvangen.’
Mercédès bloosde.
Fernand zat onrustig op zijn stoel, schrikte op bij het minste geluid en veegde van tijd tot tijd het overvloedige zweet weg dat als de eerste druppels van een onweersbui op zijn voorhoofd parelde.
‘Caderousse, beste buurman,’ zei Dantès, ‘nou ben je toch echt aan het muggenziften. Mercédès is mijn vrouw nog niet, dat klopt.’ Daarop trok hij zijn horloge en vervolgde: ‘Maar over anderhalf uur zal zij het zijn!’
Iedereen liet een kreet van verbazing horen, behalve père Dantès, wiens brede lach zijn nog gave tanden liet zien. Mercédès glimlachte en bloosde niet meer. Fernand greep met een krampachtige beweging naar het heft van zijn mes.
‘Over een uur!’ zei Danglars, die nu zelf bleek werd. ‘Hoe is dat mogelijk?’
‘Jawel, vrienden,’ antwoordde Dantès. ‘Dankzij de invloed van monsieur Morrel, naast mijn vader de man aan wie ik het meest op de wereld te danken heb, zijn alle hinderpalen uit de weg geruimd. We hebben de officiële ondertrouw afgekocht, en worden om halfdrie door de burgemeester van Marseille op het stadhuis verwacht. Aangezien het zojuist kwart over één heeft geslagen, denk ik dat ik er niet zover naast ben als ik zeg dat Mercédès over anderhalf uur madame Dantès zal heten.’
Fernand sloot zijn ogen; vurige vlekken schroeiden zijn oogleden. Hij moest zwaar op de tafel steunen om niet van zijn stoel te vallen, en hoezeer hij zich ook probeerde in te houden, toch ontsnapte hem een dof gekerm dat verloren ging in het gelach en de gelukwensen van het gezelschap.
‘Hij laat er geen gras over groeien, hè,’ zei père Dantès. ‘Dat noem ik pas doortastend handelen: gistermorgen aangekomen, vanmiddag om drie uur getrouwd! Geef mij maar een zeeman als het snel moet gaan!’
‘En de andere formaliteiten dan?’ wierp Danglars voorzichtig tegen. ‘Het contract, de akten...’
‘Het contract?’ zei Dantès lachend. ‘Het contract is rap geregeld. Mercédès heeft niets en ik nog minder! Dus trouwen we in gemeenschap van goederen, en daarmee uit! Dat kost weinig tijd om te noteren, en al even weinig geld!’
De kwinkslag verwekte een nieuwe uitbarsting van gelach en gejuich.
‘Wat we voor een verlovingsfeest hielden,’ zei Danglars, ‘is in feite dus een huwelijksfeest.’
‘Nee, dat niet,’ zei Dantès. ‘Jullie zullen er niets bij verliezen, wees gerust. Morgenvroeg vertrek ik naar Parijs. Vier dagen heen, vier dagen terug, één dag om de boodschap die me werd toevertrouwd nauwgezet af te handelen; dan ben ik op 10 maart terug. Op 11 maart komt dan de echte bruiloft.’
Bij het vooruitzicht op een nieuw feestmaal nam de vrolijkheid nog toe, zodat père Dantès, die bij het begin van het diner over de zwijgzaamheid had geklaagd, nu vergeefse pogingen deed om te midden van het algemene rumoer een gelukwens op bruid en bruidegom uit te brengen.
Dantès raadde de bedoeling van zijn vader en beantwoordde haar met een liefdevolle glimlach. Mercédès hield de koekoeksklok in de zaal in de gaten en gaf Edmond een teken.
Aan tafel heersten de luidruchtige vrolijkheid en de losheid die gebruikelijk zijn aan het einde van een feestmaal in de lagere maatschappelijke standen. Wie niet tevreden was met zijn plaats stond zonder poespas op en zocht andere tafelburen. Iedereen begon door elkaar te praten, niemand ging in op wat de ander zei, men had slechts oor voor zijn eigen gedachten.
Fernands bleekheid was zowat overgegaan op de wangen van Danglars. Fernand liep er levenloos bij en leek zo ongeveer op een verdoemde in het vagevuur. Hij was als een van de eersten opgestaan en liep de zaal op en neer, terwijl hij zijn oor probeerde te sluiten voor het geschetter van de liederen en het gerinkel van de glazen.
Caderousse benaderde hem op het moment dat Danglars zich in een hoek van de zaal bij Fernand had gevoegd, hoezeer die laatste hem ook leek te mijden. Caderousse was door de voorkomendheid van Dantès en vooral de goede wijn van père Pamphile bevrijd van het laatste greintje haat dat het onverwachte geluk van Dantès in zijn ziel had gezaaid.
‘Heus, Dantès is een bovenste beste jongen,’ zei Caderousse. ‘Wanneer ik hem zo naast zijn verloofde zie zitten, zeg ik bij mezelf dat het spijtig geweest zou zijn om hem de kwade poets te bakken die jullie gisteren aan het bekokstoven waren.’
‘Ach wat,’ zei Danglars, ‘je hebt toch zelf gezien dat de zaak zonder gevolg is gebleven. Onze arme Fernand was zo van streek dat ik eerst met hem te doen had. Maar zodra hij er zich bij had neergelegd, ja zelfs had aanvaard om de eerste bruidsjonker van zijn rivaal te zijn, viel er niets meer te zeggen.’
Caderousse keek Fernand aan. Die was doodsbleek.
‘Het offer is verdomde groot,’ vervolgde Danglars. ‘Want het meisje is waarachtig mooi. Verdorie, wat een geluksvogel, die toekomstige kapitein van mij! Ik zou maar wat graag Dantès heten, al was het maar voor twaalf uur.’
‘Zullen we gaan?’ vroeg de zachte stem van Mercédès. ‘Het heeft twee uur geslagen en we worden om kwart over twee verwacht.’
‘Ja, ja, laten we gaan!’ zei Dantès, waarbij hij opsprong.
‘Laten we gaan!’ herhaalden alle gasten in koor.
Danglars was Fernand, die op de vensterbank was gaan zitten, blijven observeren en zag hoe die opeens grote ogen opzette, als in een kramp opveerde en weer op de vensterbank neerzeeg. Op hetzelfde moment weerklonk een dof gedruis op de trap. De galm van een zware tred en het vage rumoer van stemmen en wapengekletter overstemden de toch zo luidruchtige kreten van de gasten. Het kabaal trok de algemene aandacht, een aandacht die zich manifesteerde in een plotselinge, beangstigende stilte.
Het geluid kwam dichterbij. Drie slagen weerklonken op de deur. Ieder keek zijn buurman verbaasd aan.
‘In naam der wet!’ riep een schelle stem waarop niemand reageerde.
De deur vloog open en een commissaris met zijn sjerp om kwam de zaal binnen, gevolgd door vier gewapende soldaten onder leiding van een korporaal.
De ongerustheid maakte plaats voor ontzetting.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ vroeg de reder, die de hem bekende commissaris tegemoet liep. ‘Meneer, dit moet een vergissing zijn.’
‘Als het een vergissing is, monsieur Morrel,’ antwoordde de commissaris, ‘dan zal die snel de wereld uit zijn, geloof me. In afwachting daarvan ben ik hier met een arrestatiebevel, en hoewel ik mijn opdracht met tegenzin uitvoer, kan ik niet anders dan haar uitvoeren. Heren, wie van u is Edmond Dantès?’
Alle blikken keerden zich naar de jongeman, die geëmotioneerd maar waardig een stap naar voren deed en zei: ‘Dat ben ik, meneer. Wat wilt u van me?’
‘Edmond Dantès,’ hernam de commissaris, ‘in naam der wet, u bent mijn gevangene!’
‘Uw gevangene!’ zei Edmond, lichtelijk verblekend. ‘Maar waarom neemt u mij gevangen?’
‘Dat weet ik niet, meneer. Dat verneemt u bij uw eerste verhoor.’
Morrel begreep dat er niets te doen viel aan de onverbiddelijke toestand. Een commissaris met zijn sjerp om is geen mens meer, maar het standbeeld van de wet: koud, doof en stom.
Père Dantès echter sprong op de officier af. Er zijn nu eenmaal dingen die een vader- of een moederhart nooit zal begrijpen. Hij bad en smeekte. Tranen en smeekbeden konden niets uitrichten. Zijn vertwijfeling was echter zo groot dat de commissaris zich liet vermurwen.
‘Meneer,’ zei hij, ‘maak u niet ongerust. Wellicht is uw zoon een of andere douane- of quarantaineformaliteit vergeten. Hoogstwaarschijnlijk wordt hij weer in vrijheid gesteld zodra hij de vereiste inlichtingen heeft gegeven.’
‘Hé maar! Wat heeft dat te betekenen?’ vroeg Caderousse met gefronste wenkbrauwen aan Danglars, die een verbaasd gezicht opzette.
‘Weet ik veel?’ zei Danglars. ‘Ik sta versteld, net als jij. Ik zie wat er gebeurt en begrijp er niets van.’
Caderousse keek om zich heen, op zoek naar Fernand, maar die was nergens te bespeuren. Opeens stond het hele toneel van de vorige avond hem weer pijnlijk helder voor de geest. Het leek wel alsof de rampzalige ontwikkeling zojuist de sluier had weggerukt die de dronkenschap tussen hem en zijn herinnering had geworpen.
‘O, o!’ zei hij met schorre stem. ‘Zou dat het gevolg zijn van de grap waar jullie het gisteren over hadden, Danglars? Zo ja, wee degene die ermee is doorgegaan, want het is helemaal niet om te lachen.’
‘Hou op!’ riep Danglars uit. ‘Je weet heel goed dat ik het papier heb verscheurd.’
‘Je hebt het níét verscheurd,’ zei Caderousse. ‘Je hebt het in een hoek gesmeten, meer niet!’
‘Hou je mond, je hebt niets gezien, je was dronken.’
‘Waar is Fernand?’ vroeg Caderousse.
‘Weet ik veel,’ antwoordde Danglars. ‘Even naar buiten, denk ik. Maar in plaats van ons daarmee bezig te houden, kunnen we beter die arme lui een hart onder de riem steken.’
Tijdens die woordenwisseling had Dantès met een glimlach zijn vrienden al de hand gedrukt en had hij zich aan de commissaris overgegeven.
‘Geen zorgen,’ zei hij. ‘De vergissing zal spoedig opgehelderd zijn en ik maak me sterk dat ik niet eens de gevangenis in hoef.’
‘O, zeker niet,’ zei Danglars, die zich op dat moment, zoals gezegd, weer bij het gezelschap voegde. ‘Daar steek ik mijn hand voor in het vuur.’
Dantès ging de trap af, voorafgegaan door de politiecommissaris en omringd door de soldaten. Een rijtuig wachtte met wijd open portier voor de herberg. Hij stapte erin. Twee soldaten en de commissaris volgden hem. Het portier werd gesloten en het rijtuig reed terug naar Marseille.
‘Vaarwel, Dantès! Vaarwel, Edmond!’ riep Mercédès, die het balkon op vloog.
De gevangene hoorde de kreet die als een snik uit het gebroken hart van zijn verloofde kwam. Hij stak zijn hoofd door het portierraampje en riep: ‘Tot ziens, Mercédès!’
Daarop verdween hij achter een hoek van het fort Saint-Nicolas.
‘Wacht hier op mij,’ zei de reder. ‘Ik neem het eerste rijtuig dat ik tegenkom, ga zo snel ik kan naar Marseille en keer terug zodra ik meer weet.’
‘Ga!’ riepen alle stemmen. ‘Ga, en kom snel terug!’
Dit tweevoudige vertrek werd gevolgd door een diepe verslagenheid onder de achtergeblevenen.
De oude man en Mercédès stonden enige tijd in zichzelf verzonken, elk bezig met het eigen verdriet. Op een gegeven moment ontmoetten hun ogen elkaar, herkenden elkaar als twee slachtoffers van dezelfde klap en vielen elkaar in de armen.
Ondertussen kwam Fernand weer binnen, schonk zich een glas water in, dronk het op en ging op een stoel zitten. Het toeval wilde dat hij terechtkwam op de stoel naast die waar Mercédès op neerzeeg toen ze zich uit de armen van de oude man had losgemaakt. Instinctief schoof Fernand zijn stoel achteruit.
‘Hij is het,’ zei Caderousse, die de Catalaan geen moment uit het oog had verloren, tegen Danglars.
‘Ik denk het niet,’ antwoordde Danglars. ‘Daar is hij te stom voor. In elk geval: moge de slag neerkomen op diegene die hem heeft toegebracht.’
‘Je rept met geen woord over degene die het hem heeft ingefluisterd!’ zei Caderousse.
‘Ach wat!’ zei Danglars. ‘Je kunt toch niet verantwoordelijk zijn voor alles wat je zomaar losjesweg opgooit.’
‘Toch wel: wanneer datgene wat je zomaar losjesweg opgooit met de punt omlaag weer naar beneden komt.’
Ondertussen werd de aanhouding druk besproken door de verschillende groepjes.
‘En jij, Danglars,’ zei een stem, ‘wat denk jij van het gebeuren?’
‘Ik vermoed,’ zei Danglars, ‘dat hij wat verboden spullen heeft meegebracht.’
‘Maar dat zou jij dan toch moeten weten, Danglars, want jij bent de boekhouder.’
‘Dat klopt. Maar de boekhouder kent alleen de goederen die bij hem worden aangegeven. Ik weet dat we een lading katoen hebben en dat we die lading in Alexandrië bij Pastret en in Izmir bij Pascal hebben ingenomen. Dat is alles; meer moet je mij niet vragen.’
‘O, nu herinner ik het me,’ mompelde de arme vader, die een strohalm zocht om zich aan vast te klampen. ‘Hij heeft me gisteren verteld dat hij een blik koffie en een blik tabak voor me had.’
‘Zie je wel,’ zei Danglars, ‘daar heb je het al. In onze afwezigheid is de douane aan boord van de Pharaon geweest en heeft de smokkelwaar ontdekt.’
Mercédès leek er niets van te geloven, want het verdriet dat ze tot nu toe had weten te onderdrukken, kwam eensklaps in snikken tot uitbarsting.
‘Kom, kom, er is nog hoop!’ zei père Dantès, zomaar, om iets te zeggen.
‘Hoop!’ herhaalde Danglars.
‘Hoop,’ probeerde Fernand te mompelen, maar het woord stokte in zijn keel. Zijn lippen bewogen wel, maar er kwam geen geluid uit zijn mond.
‘Een rijtuig!’ riep een van de gasten die op het balkon op de uitkijk was gaan staan. ‘Ach, het is monsieur Morrel! Hou moed! Hij brengt ons vast goed nieuws.’
Mercédès en de oude vader snelden de reder tegemoet, die ze bij de deur tegen het lijf liepen. Morrel zag er nogal bleekjes uit.
‘En?’ riepen ze als uit één mond.
‘Helaas, vrienden!’ antwoordde de reder hoofdschuddend. ‘De zaak is ernstiger dan we dachten.’
‘O, meneer,’ riep Mercédès uit, ‘hij is onschuldig!’
‘Dat geloof ik graag,’ antwoordde Morrel, ‘maar hij wordt ervan beschuldigd...’
‘Waarvan?’ vroeg père Dantès.
‘Dat hij een bonapartistisch agent is.’
Degenen onder mijn lezers die de tijd hebben meegemaakt waarin dit verhaal zich afspeelt, zullen zich herinneren hoe erg een dergelijke beschuldiging toen wel was.
Mercédès slaakte een kreet. De oude man liet zich op een stoel vallen.
‘Aha!’ mompelde Caderousse. ‘Je hebt me voorgelogen, Danglars, de grap is wel uitgehaald. Maar ik zal die oude man en dat jonge meisje niet van verdriet laten sterven en hun alles vertellen.’
‘Hou je kop, onnozelaar!’ siste Danglars, terwijl hij Caderousse bij de hand greep. ‘Anders ben je er gloeiend bij. Wie zegt dat Dantès niet werkelijk schuldig is? Het schip heeft Elba aangedaan, hij is er aan wal gegaan, hij is een hele dag te Portoferraio gebleven. Als ze een compromitterende brief op hem vinden, zullen ze iedereen die voor hem in de bres springt aanzien voor zijn medeplichtige.’
Een instinctieve drang tot zelfbehoud deed Caderousse inzien dat er geen speld tussen te krijgen was. Hij keek Danglars aan met door schrik en verdriet versufte ogen. Voor de ene stap die hij naar voren had gedaan, deed hij er nu twee naar achteren.
‘Laten we het dan afwachten,’ mompelde hij.
‘Ja, laten we het afwachten,’ zei Danglars. ‘Als hij onschuldig is, zal men hem in vrijheid stellen. Als hij schuldig is, is het nutteloos jezelf bloot te geven ter wille van een samenzweerder.’
‘Laten we dan maar gaan, ik hou het hier niet langer uit.’
‘Ja, kom mee,’ zei Danglars, blij dat hij iemand had met wie hij ervandoor kon gaan. ‘Ze moeten maar zien hoe ze zich eruit redden.’
Ze vertrokken. Fernand was weer de steun van Mercédès geworden. Hij nam het meisje bij de hand en bracht haar terug naar het dorp van de Catalanen. De vrienden van Dantès brachten de bijna bezwijmende oude man terug naar de Allées de Meilhan.
Het gerucht dat Dantès als bonapartistisch agent was gearresteerd, verspreidde zich als een lopend vuurtje door de stad.

[...]

De aanloop naar dit hoofdstuk is grotendeels te lezen op de website van L.J. Veen, ljveen.nl. Voor de resterende meer dan 1100 pagina's bent u aangewezen op het boek.

© 2010 vertaling Uitgeverij L.J. Veen & Jan H. Mysjkin
© 2010 nawoord Jan H. Mysjkin
Oorspronkelijke titel Le Comte de Monte-Cristo

Uitgeverij L.J. Veen

pro-mbooks1 : athenaeum