Leesfragment: Glijvlucht

27 november 2015 , door Anne-Gine Goemans
| |

Op 5 december werden de nominaties voor de BNG Literatuurprijs bekendgemaakt. De nieuwe boeken van Miquel Bulnes, Anne-Gine Goemans, David Pefko, Henk van Straten, Jan van Mersbergen en Maartje Wortel zijn genomineerd. We publiceerden al voor, en bespraken; alleen Glijvlucht kreeg nog niet de verdiende aandacht op deze website. Een uitgebreid fragment.

Gieles woont met zijn ganzen op een spotterscamping naast een landingsbaan. De grote afwezige in het leven van de jongen is zijn moeder. Zij probeert de wereld te redden door in Afrika demonstraties van zonnekooktoestellen te geven. Gieles probeert op zijn beurt zijn moeder te weerhouden van haar gevaarlijke missies. Daarom traint hij in het geheim zijn ganzen voor een heldhaftig plan. Gieles’ leven verandert als hij vriendschap sluit met Super Waling, veruit de dikste man die hij ooit heeft gezien. Door de moddervette en goedmoedige Super Waling ontdekt de veertienjarige jongen hoe hun levens verbonden zijn met de geschiedenis van de oorspronkelijke bewoners van het gebied rond de luchthaven.

Glijvlucht is de tweede roman van Anne-Gine Goemans en wederom kleurrijk geschreven, met groot gevoel voor humor, actualiteit én historisch besef. Goemans (1971) woont met haar gezin in Spaarndam. Met haar veelgeprezen debuutroman Ziekzoekers, een meeslepend en hilarisch familiedrama tegen een oer-Nederlandse achtergrond, won ze de Anton Wachterprijs 2008. Ook was Ziekzoekers het enige debuut op de longlist voor de Libris Literatuur Prijs 2008.

Hello Christian!

Mijn naam is Gieles. Ik heb uw zien vliegen met uw ganzen op een vliegshow. Ik vond het een magisch spektakel. Uw was zeer hoog in de hemel met uw vliegende tweezitsbromfiets. Mijn vader zegt dat uw met ganzen brand vliegt maar ik heb zeker dat het ganzen dwerg treft.
Excuses voor mijn Frans, ik heb grote problemen met uw taal. Ik probeer goed te doen.
Ik ben gepassioneerd door de ganzen voor jaren. Ik heb veertien jaar oud. Ik heb twee bruine ganzen, Amerikaanse Tufted Buff. Ze dragen een kuif, zeer mooi en zeer sierlijk.
Net als uw ben ik ganzenverkenner en school ik mijn ganzen voor een project. Mijn ganzen luisteren matig gemiddeld, ze zijn niet verlegen. Soms eerder brutaal. Ze gelijken op de kinderen van mijn buurvrouw Dolly. Mijn buurvrouw is boven gemiddeld knap.
De scholing doe ik met een stok. De stok is niet voor geweld, maar voor gehoorzaming. Ik gebruik steeds andere stok. Als ganzen mijn stok langer kennen is de gehoorzaming verdwenen. Dit is niet wenselijk.
Uw trekkende soorten excelleren in luisteren. Mijn complimenten, ook namens uw vrouw. Uw ganzen beschouwen uw en uw vrouw als een adoptiefvader. Mijn ganzen zien mij, ik huil, als een neef of broer om een lolletje mee te halen. Net als de kinderen van mijn buurvrouw op wie ik babysit.
Ik woon in Nederland, naast een vliegtuigroute. Uw gaat opmerken, ganzen naast de vliegtuigroute geeft moeilijkheden! Ik geef uw het grote gelijk. Gelukkig vliegen mijn ganzen niet door de route. Dat komt, huil ik, door mijn scholing (hier heb ik kleine trots op). Wees gerust, mijn ganzen leven niet in gevangenschap. Gevangen vogels zijn een schandaal dat moet worden opgezegd. Mijn ganzen leven in vrijheid op onze camping. Het is een camping voor de mensen die vliegtuigen adoreren. Zij verzamelen vliegtuigen alsof het postzegels betreft.
Uw vraagt natuurlijk, waarom de jongen schrijft? Ik schrijf niet om met uw in de tweezitsbromfiets te vliegen, al lijkt dat voor mij echt spektakel. Dezelfde hoge hoogte als de ganzen in de lucht, samen met de trekkende soorten langs cumuluswolken! Helaas is uw zakelijk toerisme te expensief voor mij. Ik schrijf uw voor een heel ander motief, voor de inhoud van onze weerzijdse scholing van de ganzen.

Gieles twijfelde. Hoe kon hij de belangrijkste vragen stellen aan de wereldberoemde ganzenspecialist, meteoroloog, piloot, filmer, ornitholoog, fotograaf, schrijver, veganist en activist, zonder te veel prijs te geven van zijn uitzonderlijke vliegplan? Het moest wel geheim blijven. Gieles stond op van zijn bureau en liep naar het gekantelde zolderraam. Leunend met zijn onderarmen op de dakpannen keek hij naar de landingsbaan. Nog geen zestig meter verderop lag een kaarsrechte zwarte streep ingebed door lichtbakens, grasland en akkers. Binnen twee minuten kon Gieles op de baan staan en voor chaos zorgen. Hij hoefde niet eens wat te doen. Stilstaan zou voldoende zijn om op alle tv-zenders te komen, maar dan kon zijn vader zijn werk als vogelwachter op de luchthaven wel vergeten.
Gieles keek opzij en zag de lampen van een dalend vliegtuig. De hemel was rimpelloos, alleen rondom de vleugels trilde de lucht. Het motorgeronk zwol gelijkmatig aan. Hij liep terug naar zijn laptop en sloeg de brief aan de Fransman Christian Moullec op in een speciaal mapje. Hij had een passende naam voor het mapje bedacht: Meesterlijke Reddingsactie 3032.
Nog dertien weken en vier dagen en dan zou zijn moeder thuiskomen met vlucht 3032. Ellen was nooit eerder zo lang weg geweest. Vorige week was ze in het kielzog van een groep wilde ganzen naar Afrika gevlogen. Ganzen trokken weg om te overleven. Dat snapte hij. Maar hij begreep niet waarom zijn moeder wegtrok. Zij ging naar gebieden waar geen drinken of eten was. Zijn moeder maakte een omgekeerde vogeltrek, tegen de stroom in. Vogels zouden haar voor gek verklaren.
Hij liep de trappen af naar de keuken. Oom Fred zat aan tafel en schilde appels. ‘Ha, Gieles’, zei hij opgewekt. Oom Fred was altijd goedgehumeurd. ‘Ik heb schillen voor de ganzen.’
Gieles schonk zichzelf een glas melk in, klokte het in één teug leeg en veegde de melksnor van zijn bovenlip. De gladheid irriteerde hem. Zelfs geen donslaagje zette door.
Zijn vader en oom Fred waren een eeneiige tweeling, maar ze leken in niets op elkaar. Willem Slob had nauwelijks nog haar, terwijl oom Fred met zijn zwartgrijze bos krullen eerder te veel had. Het postuur van zijn vader deed denken aan een standbeeld van een krachtig staatsman. Oom Fred had een tenger lichaam en een slepend loopje, veroorzaakt door kinderpolio. Hij reed rond in een scootmobiel en liep met een kruk. Hij wilde per se geen wandelstok. Niet dat zijn been ooit zou genezen, maar de kruk wekte de indruk van tijdelijkheid.
Ook de karakters en hobby’s van de broers verschilden. Zijn vader hield van vogels en stripboeken. Oom Fred van koken en literatuur. Het enige wat ze deelden was hun lengte van één meter negenennegentig en de zorg voor Gieles.
‘Denk je aan de ganzenpoep?’ vroeg oom Fred en overhandigde hem de krant met schillen. ‘We hebben gasten. Een echtpaar.’ Hij zei het verheugd.
Uit de schuur pakte Gieles een schep en een emmer. De deal met zijn vader was duidelijk. Hij mocht twee ganzen houden, zolang ze niet vlogen. Zodra ze de lucht in gingen, moesten ze weg. Ook was hij verantwoordelijk voor de verzorging, wat voornamelijk neerkwam op stront ruimen. De ganzen kakten gemiddeld om de minuut.
Naast de oude boerderij lag een stuk weiland waar oom Fred een camping runde. Hij had zijn camping onlangs laten opnemen in een kamperen-bij-de-boergids, hoewel de plek aan geen enkel criterium voldeed. Rust of stilte vond je er niet. In bijna hetzelfde moordende tempo als de ganzen scheten, kwamen de vliegtuigen. De samensteller van de gids typeerde het als een nichecamping. Daar was geen woord van gelogen. Gezinnen lieten zich niet zien. Kamperende spotters waren doorgaans zonderlinge figuren. Dat de camping geen succes was, kon oom Fred niet schelen. Hij maakte zich nergens druk om. Hij haalde ook zijn schouders op over de grauwsluier van kerosine op het houten bord met welkom op de hotspot.
De ganzen kwamen zijn kant op. Met uitgestrekte en slingerende halzen begroetten ze hem. Hij aaide de kuifjes op hun kop. Gieles zette de emmer met schillen in het gras. Weinig enthousiast staken ze hun kop erin en pikten toen tegen zijn bovenbenen. De ganzen aten liever speculaas. Ze waren verslaafd aan de koek. Gieles gaf ze die alleen tijdens de training. Anders luisterden ze helemaal niet meer.
Aan de rand van het weiland zag hij een caravan die op een ruimteschip leek. Er stond een vrouw voor. Ze zwaaide en gebaarde hem te komen. Hij plantte zijn schep als een vlaggenstok in de grond en liep naar haar toe, de ganzen bedelend achter zich aan. Het gezicht van de vrouw zat vol plooitjes en barstjes als een antiek schilderij, maar haar ogen waren helder. Meisjesachtig. Alsof ze waren gerestaureerd.
‘Dag, mevrouw’, zei hij beleefd. ‘Hoe maakt u het?’
Gieles vond het leuk om op het overdrevene af beleefd te doen tegen oude mensen. Hij vond oude mensen zielig omdat ze snel doodgingen.
‘Uitstekend’, zei ze vriendelijk. ‘Wat ik je vragen wilde, mijn man en ik willen vanavond barbecuen. Is dat mogelijk?’
‘Geen probleem, mevrouw. Zolang u maar geen kampvuur maakt. Dat kan de piloten in verwarring brengen. En u mag ook geen vlieger oplaten’, grapte hij.
Ze glimlachte. ‘Malle jongen.’
De deur van het ruimteschip zwaaide open. Haar echtgenoot kwam naar buiten. Hij droeg een pilotenbril en een bodywarmer waarop zakjes zaten gestikt. Om zijn nek hing een verrekijker. Uit zijn korte broek staken knokige knieën en verkalkte onderbenen die leken af te sterven.
Met een zakdoek wreef de man over de ronde vormen van het ruimteschip. Hij stak direct van wal. ‘Moet je kijken. Spiegeltje, hè?’
Inderdaad. Gieles zag in de deur dat zijn haar recht overeind stond en streek met zijn hand over zijn hoofd.
‘De oorsprong van de Airstream’, zei de man trots en borg zijn pilotenbril op in een van de zakjes, ‘ligt in de Amerikaanse vliegtuigbouw. De vleugels ontbreken, maar voor de rest is het …’
Een dalende cityhopper overstemde zijn woorden. Geduldig wachtten ze op het wegsterven van het geluid.
‘Waar was ik gebleven?’ De man plukte aan zijn witte wenkbrauwen.
‘Wat is jouw favoriete kist?’
‘Míjn favoriete kist, meneer?’
‘Vliegtuig’, verduidelijkte hij en ging in een tuinstoel zitten.
Een favoriet had hij niet. De luchtvaart liet Gieles volkomen koud.
‘De Antonov 225, meneer’, loog hij. Bij veel spotters stond dit grootste vliegtuig ter wereld op nummer een.
De man trok een vies gezicht. ‘Dat Russische beest? Ik zal je wat zeggen. Ik heb een keer urenlang voor niks op hem staan wachten. De Russen kunnen de pot op met hun Antonov.’
‘En de Boeing 747 400’, zei Gieles om hem te plezieren. ‘Die vind ik ook te gek, meneer.’ Alle vliegtuigspotters hielden van de 747 400.
Hij klapte in zijn verkreukelde handen. ‘Zo mag ik het horen! Vooral als hij bevroren is, ziet hij er fenomenaal uit. Spanwijdte?’ Gieles keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wat is zijn spanwijdte?’ De oude man vroeg het zo dat duidelijk was dat hij het antwoord al wist. ‘Vierenzestig-komma-vier meter’, zei hij en keek door zijn verrekijker naar een vliegtuig.
‘Een Airbus a 321. Mijn vrouw is van het stijgen, ik hou van dalers. Jij?’
Het interesseerde Gieles geen reet. Een landend toestel kon niet tippen aan een groep neerstrijkende ganzen. Gakkend en klapwiekend kwamen ze aanzetten. Als een golf spoelden ze aan op het land, om daarna langzaam uiteen te vallen.
‘Ik hou van landende ganzen’, zei Gieles en wierp een blik op zijn ganzen die verderop graspollen uit de grond trokken. ‘Het kabaal dat ze maken als ze neerkomen op aarde. De laatste meters voordat ze landen. Dan zien ze er heel grappig uit. Alsof ze niet meer weten hoe het moet.’
Gieles spreidde zijn armen en deed alsof hij zijn evenwicht verloor. ‘Als ze zijn geland, zetten ze een hoge borst op. Dat is van trots. Soms hebben ze wel drieduizend kilometer afgelegd! Komen ze helemaal uit het noordelijkste puntje van Noorwegen en dan schreeuwen ze door elkaar heen. “We zijn er weer! We zijn er weer!”’
De man en vrouw keken hem verwonderd aan.
‘Ganzen praten de hele dag door met elkaar’, zei Gieles. ‘Net een stelletje wijven, vindt mijn vader. En ze zijn nooit alleen. Ze vliegen altijd samen. Met de hele familie.’
‘Gut’, zei de vrouw met grote ogen. ‘Dat wist ik allemaal niet. Maar hoe weten ze nou welke kant ze op moeten? De lucht is zo … hoe zal ik het zeggen? Zo ruim. Je mist makkelijk een afslag.’ Gieles sloeg zijn armen zelfverzekerd over elkaar. Ganzen waren zijn terrein.
‘Het belangrijkste zijn de zon en de sterren.’ Hij sprak de woorden gewichtig uit. ‘Dat zijn de wegwijzers tijdens de trektochten. En de kleintjes leren het weer van hun ouders. Kuikens die uit het ei komen weten helemaal niets. Als ze voor het eerst overwinteren, dan vliegen ze met hun ouders mee om de weg te leren kennen. Soms wel duizenden kilometers.’
De vrouw luisterde aandachtig naar Gieles, terwijl haar echtgenoot de volgende kist spotte.
‘En de kuikentjes die geen ouders hebben. Van wie moeten die het dan leren?’
‘Er is altijd wel een tante om voor hen te zorgen’, zei Gieles. ‘Of een aardige oom.’
‘Ach, natuurlijk’, verzuchtte ze en ging in de andere tuinstoel zitten. ‘Hoeveel ganzen heb je?’
‘Twee, mevrouw. Alleen die twee.’
‘Maar ze schijten voor tien’, zei de oude man misprijzend. ‘Je kunt beter een hond hebben. Die schijt stukken minder.’
Zwijgend keken ze naar een daler. Een van de ganzen struinde langs de slootkant. In de vier jaar dat hij de ganzen nu had, waren ze nog nooit in het gore water gegaan. Ze piekerden er niet over.
‘Levensgevaarlijk. Ganzen bij een landingsbaan.’ De man kneep zo hard in de verrekijker dat zijn knokkels wit uitsloegen. ‘Je hebt toch weleens gehoord van die noodlanding? Op de rivier bij New York?’
Welééns gehoord? Gieles’ ogen lichtten op als vuurvliegjes in de nacht. De noodlanding op het water, a didge, had een meer dan verpletterende indruk op hem gemaakt.
‘Het Wonder van de Hudson, meneer’, barstte Gieles los. Hij leek op een nieuwslezer, zo geordend rolden de woorden uit zijn mond.
‘Op 15 januari 2009 landde captain Chesley Burnett Sullenberger, gezagvoerder van us Airways, op de Hudson nadat Canadese ganzen in zijn motor vlogen. Het voelde alsof hij werd geraakt door een reusachtige bliksemschicht.’
Gieles deed alsof de bliksem bij hem insloeg, schokte met zijn lichaam en ging weer verder. ‘Captain Sully, iedereen noemt hem Sully, zo staat het ook op T-shirts en bekers en onderbroeken, captain Sully redde alle honderdvijfenvijftig inzittenden van vlucht 1549.’
‘Hij controleerde tot twee keer toe het vliegtuig op achterblijvers’, vulde de man hem uitgelaten aan. Met deze jongen kon hij praten. ‘Voordat de captain als laatste man het zinkende schip verliet. Wat ook daadwerkelijk het geval was, omdat door de landing de onderkant van het toestel finaal openlag.’
‘En toen kwamen uit alle hoeken en gaten bootjes aangevaren om de passagiers op te pikken’, vervolgde Gieles vrolijk. ‘Maar dat zult u vast weten, meneer.’
‘Hé!’ brulde de man boven een dalend vliegtuig uit. ‘Hou eens op met dat ge-meneer! Daar krijg ik de zenuwen van!’
Hij wachtte totdat het geluid uitdoofde. ‘Johan en Judith.’
Hij wees naar zijn vrouw, die Gieles sprakeloos stond aan te kijken met haar gerestaureerde ogen. ‘Gut, wat weet jij veel! Wat weet zo’n jongen al veel, vind je niet?’
Ze legde een hand op de gevlekte arm van haar man. ‘Johan weet ook alles van vliegtuigen en ongelukken. Hij verzamelt sinds 1972 vliegtuigongelukken in plakboeken. Met alle gegevens, en als hij foto’s kan vinden dan plakt hij die ook in. Andere spotters noemen hem een crashfreak. Toch, Johan?’ ‘Hmm.’ Een Boeing hing een paar kilometer verderop loodzwaar in de lucht.
‘Het zijn hele mooie plakboeken’, vond ze. ‘Het gaat Johan niet om de doden en de sensatie, maar meer om de toedracht van het ongeluk.’
I was sure I could do it’, zei Gieles.
‘Pardon?’ vroeg de vrouw.
‘Dat zei captain Sully. Na zijn heldendaad.’ Gieles probeerde zijn stem te imiteren door ontspannen te spreken. ‘I was sure I could do it.’

[...]

© Anne-Gine Goemans, 2011
Auteursportret © Patricia Börger

Uitgeverij De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum