Leesfragment: Nero en Seneca

27 november 2015 , door Anton van Hooff

1 april verschijnt Anton van Hooff, Nero & Seneca. Vanavond kunt u al de eerste pagina's lezen en uw exemplaar reserveren of bestellen.

'Wreed Romeins keizer (4 letters)'. Zo kennen we Nero uit de kruiswoordraadsels. Hij dankt die slechte naam aan zijn brute vervolging van christenen, de liquidatie van senatoren, de moord op zijn moeder Agrippina en andere tirannieke daden. Het bekendste slachtoffer van Nero's terreur was Seneca, die carrière had gemaakt als redenaar, literator en filosoof, en belast was geweest met Nero's opvoeding.

Lange tijd praatte Seneca Nero's wandaden goed. Pas toen de jonge keizer hemopdroeg zichzelf te doden, nam hij volledig afstand van de despoot. Seneca maakte van zijn levenseinde een heropvoering van Socrates' dood en werd het Romeinse icoon van filosofisch martelaarschap. Enkele jaren later sloeg Nero de hand aan zichzelf. Zijn zelfdoding gold als het verdiende ellendige einde van een tiran.

In Nero & Seneca schetst Anton van Hooff prachtig hoe de levens van de keizer en de filosoof eerst nauw met elkaar verbonden waren maar gaandeweg verder van elkaar verwijderd raakten. Het roept de vergelijking op met latere terreurregimes waarin intellectuelen voor de gewetensvraag kwamen te staan hoever ze moesten meegaan met hun tirannieke heerser.

N.B. tijdens de Week van de Klassieken 2011 krijgt u bij de midprice-editie van Nero & Seneca Rosita Steenbeeks Parels van Rome cadeau.

1
Ambitieuze dood en ellendig einde
(65 en 68)

‘Volgt meteen de doodslag van Annaeus Seneca, de vorst zeer welkom, niet omdat hij hem echt medeplichtig aan de samenzwering had bevonden, maar om met ijzer tekeer te kunnen gaan, nu vergif geen succes had gehad.’ Met deze bitse woorden begint Tacitus de schildering van Seneca’s levenseinde in het jaar 65. Vooraf gaat een hele reeks van moorden en gedwongen zelfdodingen in de terreurcampagne die Nero voerde na de ontmaskering van Piso’s samenzwering tegen zijn leven. Met de vorst wordt Nero bedoeld: hem was de liquidatie van Seneca zeer welkom.

Stoïsch sterven

Het motief was volgens Tacitus dus niet de mogelijke betrokkenheid van Seneca bij het complot, maar pure moordlust waarvan nu ook Nero’s oude tutor het slachtoffer werd. Er was alleen een vage verklaring van een verrader dat hij berichten had uitgewisseld tussen Piso en de ziekelijke Seneca. Piso had geklaagd dat Seneca hun oude vriendschap tekortdeed door hem niet bij zich toe te laten, waarop Seneca had gezegd dat persoonlijke ontmoetingen voor geen van beiden zin hadden. ‘Overigens hing zijn eigen behoud af van dat van Piso.’ Een argwanende geest als die van Nero leidde uit deze woorden af dat Seneca minstens vermoedde waarmee Piso bezig was. Hij wilde zich kennelijk verre van de onderneming houden, maar hoopte wel dat Piso zou slagen en overleven, omdat alleen zo Seneca’s behoud verzekerd was. Maar het weigeren van contact paste in het maatschappelijke isolement dat Seneca zich in zijn laatste levensjaren had opgelegd. Hij was de politiek en misschien het leven beu. Dat zijn eigen behoud afhing van dat van Piso was niet meer dan een beleefdheidsformule. Romeinse brieven beginnen steevast met ‘als jij gezond bent, ben ik het ook’. Maar in de stalinistische terreurgolf van die dagen was iedere uitlating verdacht.
Een opperofficier van de garde werd op Seneca afgestuurd om te vragen of hij die woorden als de zijne herkende. ‘Hij was toevallig of met opzet op dat moment uit Campanië teruggekomen en op de vierde mijlsteen had hij in zijn voorstadsvilla kwartier gemaakt.’ Die voorstadsvilla, zijn suburbanum, was een van de bezittingen die Seneca had aangehouden toen hij een jaar tevoren na de grote brand van Rome veel bezit had weggegeven om het herstel van de hoofdstad te helpen bekostigen. Zoals andere leden van de Romeinse elite bezat hij in Rome een herenhuis, een domus, waar hij in het politieke winterseizoen verbleef. Voor korte recessen hadden de aristocraten landhuizen in de directe omgeving. In de zomer trokken ze naar hun plattelandsvilla’s, villae rusticae, die in de eerste plaats landbouwbedrijven waren, maar ook aan de landheer een aangenaam vakantieverblijf boden. Of Seneca ook aan de Golf van Napels een of meer villa’s had is ongewis, hoewel iemand van zijn stand aan deze Romeinse Rivièra een zomerverblijf hoorde te hebben. Campanië was namelijk in zekere zin het binnenste buitenland van Italië, zoals Zuid-Limburg in de negentiende eeuw al bijna Zuid-Frankrijk was voor de Nederlandse elite. Steden zoals Napels hadden hun Griekse karakter behouden. Nero kwam er graag, zoals we nog zullen zien. Daarom kan het ook zijn dat Seneca, die zich niet helemaal uit Nero’s kring had kunnen terugtrekken, daar in het gezelschap van de heerser had verkeerd. Naar die voorstadsvilla begaf de gardeofficier zich tegen het vallen van de avond en liet het complex omringen door groepen soldaten. Seneca zat in gezelschap van zijn vrouw Pompeia Paulina en twee vrienden aan het avondmaal toen de officier van de garde Nero’s orders aan hem overbracht.
Seneca bevestigde dat Piso zich had beklaagd over zijn weigering om elkaar te bezoeken. Hijzelf had zijn gezondheid en behoefte aan rust als excuus opgegeven. Hij had geen reden gehad om het welzijn van een particulier persoon boven dat van zichzelf te stellen. Op elegante wijze weerlegde Seneca zo het verwijt dat hij Piso’s leven belangrijker vond dan zijn eigen bestaan. Dat zou majesteitsschennis zijn, want een trouw onderdaan hoorde het leven van de vorst boven alles te stellen. Deze kon echter zeker zijn van Seneca’s loyaliteit en dat was geen loze praat, want ‘hij had nu eenmaal geen aard geneigd tot vleierij. En dit was niemand beter bekend dan Nero, die vaker Seneca’s vrijmoedigheid dan zijn slaafsheid had ondervonden.’ Deze meesterlijke slaafse vleierij past helemaal bij de aard en de woordkunst van Seneca. We zullen daarvan nog talrijke staaltjes tegenkomen. Deed Seneca met deze betuiging van trouw een laatste, opportunistische poging om zijn hachje te redden? Of wilde hij het nageslacht doordringen van de willekeur van de tiran tegenover zijn eigen absolute trouw? Seneca maakte zich geen illusies. Hij wist dat zijn laatste uur had geslagen. Het ging er nu om het laatste levensbedrijf zo goed mogelijk te spelen.

De gardeofficier bracht verslag uit aan Nero in aanwezigheid van diens vrouw Poppaea Sabina en de commandant van de garde Tigellinus, ‘die voor de razende vorst de intiemste raad waren. Hij vraagt of Seneca aanstalten maakte tot een vrijwillige dood.’ De uitdrukking ‘vrijwillige dood’, voluntaria mors, is de gangbare aanduiding voor ‘zelfdoding’ in het Latijn. In de oudheid bestond immers het begrip zelfmoord niet. Daarom ontbrak ook een sinistere benaming. Pas in de christelijke middeleeuwen bedacht een theoloog de term suicida voor iemand die zich ombrengt, nota bene om zijn afkeer tegen Seneca uit te drukken, de heiden die door zijn moraalfilosofische geschriften veel prestige onder collega-godgeleerden genoot. pretium festinandi, noemt Tacitus deze postume zorg voor de nabestaanden cynisch (Jaarboeken 6,29). De gardeofficier had niet veel trek in deze missie en begaf zich naar een van de twee commandanten van de garde, Lucius Fabius Rusticus, die net als hij aanvankelijk had deelgenomen aan Piso’s complot. Moest hij het bevel van de vorst gehoorzamen? Wel degelijk, kreeg hij te horen, ‘in de laffe gelatenheid van iedereen’ tekent Tacitus grimmig aan. ‘Hij bespaarde zich echter spraak en aangezicht’, met andere woorden hij durfde de persoonlijke confrontatie niet aan, maar stuurde een honderdman naar Seneca toe ‘om hem de uiterste noodzaak aan te zeggen’, een ander eufemisme voor het zelfdodingsbevel. Seneca ‘vraagt onverschrokken om de papieren van zijn testament. Als de honderdman weigert, wendt hij zich tot zijn vrienden. Nu hem belet werd dank uit te drukken voor hun verdiensten, verklaarde hij wat hij als enige, maar wel mooiste bezit had na te laten, namelijk het beeld van zijn leven. Als ze dat in ere hielden, zouden ze de faam van een goede levenshouding erven als vrucht van bestendige vriendschap.’ Het is duidelijk dat Seneca bepaald niet aan deemoed leed. In zijn filosofische geschriften stelt hij zich op als iemand die nog maar op weg is naar het volmaakte inzicht. Hij is maar een imperfectus of een proficiens, iemand die vorderingen maakt op weg naar de ware wijsheid, de sapientia. Maar in zijn laatste levensakte legt hij alle valse bescheidenheid af en demonstreert een messiaans zelfbewustzijn: doe dit tot mijn gedachtenis.
‘Nu eens met zachte, dan weer met strenge woorden probeert hij hun verdriet te beteugelen en roept hen op tot fermheid.’ De antieke en moderne lezer moet hier de scène in Socrates’ kerker herkennen. Ook de Atheense wijze troostte en bemoedigde in de dodencel zijn vrienden. Niet alleen de auteur Tacitus roept dat tafereel in herinnering, ook de acteur Seneca zorgt daarvoor. Hij is bewust bezig met een heropvoering van Socrates’ laatste uren. Socrates was immers voor alle filosofische richtingen het toonbeeld van de wijze. Hij was voor antieke intellectuelen wat Jezus voor de christenen werd.
‘Waar waren nu lessen van wijsheid, waar de rede die zoveel jaar lang zich had bezonnen op bestaansrisico’s?’ Met deze retorische vragen verwijst Seneca naar de stoïsche leer. Deze wilde zijn aanhangers wapenen tegen alle wisselvalligheden van het leven. Door zijn eigen ratio te gebruiken beseft de wijze dat alles wat hem overkomt deel uitmaakt van de grote wereldorde. Zich verzetten tegen de lotsbeschikkingen is onwijs.Ben je bedroefd omdat je zoon of je vrouw gestorven is? Wist je dan niet dat mensen sterfelijk zijn? De stoïcus temt zijn aandoeningen. De nagestreefde ‘aandoeningsloosheid’, apatheia, is dus veel meer dan het moderne ‘apathie’ met haar bijbetekenis van passiviteit en lethargie.
‘Wie was toch onkundig van Nero’s wreedheid? Er restte na het ombrengen van moeder en broeder niets meer dan dat hij er ook de moord van zijn opvoeder en leermeester aan toevoegde.’ De omgebrachte moeder is Agrippina, die Nero in 59 op zo’n ingenieuze manier liet ombrengen dat zijn schuld voor iedereen duidelijk was, zoals we in hoofdstuk 6 zullen zien. Indertijd had Seneca als Nero’s raadsman de daad als politiek noodzakelijk vergoelijkt en geholpen om de reputatieschade te beperken. Pas in het licht van de dood komt Seneca voor de waarheid uit, zonder zijn eigen kwalijke rol te bekennen. Bij de moord op Nero’s halfbroer Britannicus kort nadat Nero in 54 aan de macht kwam, had hij gezwegen en zichzelf waarschijnlijk wijsgemaakt dat het ging om onvermijdelijke hofintriges. Wat Nero’s moorden in de ogen van Romeinen bijzonder weerzinwekkend maakt is het gebrek aan trouw. Het ontbreekt hem aan pietas tegenover zijn moeder, broeder en nu ook tegen zijn educator en praeceptor, zoals Seneca zichzelf aanduidt. Met ‘opvoeder’ en ‘leermeester’ omschrijft hij de rol die hij vanaf 49 speelde toen Agrippina hem belastte met de opvoeding van de jonge prins.
Deze verwijten maakte hij, zegt Tacitus, als het ware tegenover het publiek. Seneca kon er namelijk zeker van zijn dat zijn vrienden voor verbreiding van zijn woorden zouden zorgen. Dan richt Seneca zijn aandacht op zijn vrouw Pompeia Paulina. Hij omhelst haar en ondervindt even een moment van zwakte die haaks staat op de fermheid die hij tot dusver demonstreert. Hij smeekt haar maat te houden in haar verdriet en dat zeker niet voor altijd te koesteren. Ze moest ‘in gedachtenis aan een leven dat moreel hoogstaand was geleid, het gemis van haar echtgenoot met eerzame troostredenen verdragen’. Voor de moderne lezer is Seneca’s hoogmoed onverteerbaar. Paulina moest zich immers voortaan zijn leven voor ogen houden. Als trouwe weduwe moest zij de herinnering aan haar edele man cultiveren. Hij deelde haar de postume rol toe die moderne schrijversweduwen vaak spelen. Met een gebrek aan empathie, dat typisch is voor antieke mannen, vraagt Seneca zich geen moment af of voor haar nog een nieuw leven mogelijk is. Hij verwacht van haar volstrekte trouw ook na de dood.
‘Zij echter verzekert hem dat ook voor haar de dood bestemd is en verzoekt om de hand van de doodsvoltrekker.’ Paulina betoont zich hier de Romeinse modelvrouw voor wie trouw, fides, boven alles gaat. Volgens die Romeinse waarde volgden vrouwen en andere volgelingen de heer des huizes in de dood. Paulina’s verzoek ‘om de hand van de doodsvoltrekker’ betekent dat assistentie bij zelfdoding vanzelfsprekend voorhanden was. Verderop in het verhaal komt nog zo’n helper in beeld.

Seneca is buiten zichzelf van vreugde over Paulina’s reactie. Volgens Tacitus gunde hij haar van harte de glorie van deze daad. Tegelijk liet hij zich, nog steeds volgens Tacitus, leiden door zijn liefde: hij mocht ‘de uniek beminde’ niet overleveren aan wraakoefeningen. ‘Ik had je vertroostingen voor het voortbestaan aangereikt,’ zei hij, ‘jij verkiest de glorie van de dood. Ik zal je dit toonbeeld niet misgunnen. Ook al is de standvastigheid in deze vastberaden afloop bij ons beiden gelijk, er is meer ophef in jouw einde. Hierna openen ze met één en dezelfde haal de armen met ijzer.’ Hoewel Seneca en Paulina zelf als handelende personen worden voorgesteld moeten ze zich de aderen met een scalpel hebben laten openen door de ‘doodsvoltrekker’, een chirurgijn of de medicus Statius Annaeus, die in een later stadium assistentie verleent. Voor de oudheid is er geen principieel verschil tussen zichzelf de dood aandoen of laten aandoen, mits men niet uit lafheid de hand van een ander nodig heeft, zoals Nero in 68. Medici werden niet opgezadeld met een eigen ethische verantwoordelijkheid, zoals in de huidige Nederlandse wetgeving ten aanzien van euthanasie. Het was niet aan hen om vast te stellen of een lijden onverdraaglijk en uitzichtloos was. Ze waren niet meer dan de instrumenten van de wil van hun opdrachtgever. Zij waren de cliënten, niet hun patiënten. Die ondergeschikte positie had te maken met hun maatschappelijke status. Vaak waren het slaven of ex-slaven. Ze kregen in een huishouden wel een vertrouwenspositie, maar ze kenden hun plaats. Statius Annaeus draagt de familienaam van Lucius Annaeus Seneca. Natuurlijk zou het om een verwant kunnen gaan, maar waarschijnlijk is het een vrijgelaten slaaf die zoals gebruikelijk de familienaam van zijn patronus kreeg.
Seneca’s bejaarde en door ascese getaande lichaam liet maar weinig bloed vloeien. ‘Hij verbreekt ook de aderen van benen en knieën.’ Opnieuw geldt volgens de tekst de opdrachtgever Seneca als de bedrijver: hij is het die de aderen van benen en knieën doorsnijdt, terwijl natuurlijk die meervoudige ingrepen door een ander zijn uitgevoerd. Seneca wordt door hevige pijnen afgemat. Hij is bang dat de vastberadenheid van zijn vrouw wordt gebroken door de waarneming van zijn lijden en dat hij zelf de aanblik van haar kwellingen niet kan uithouden. Daarom overreedt hij haar naar een andere kamer te gaan. Ook dit wegsturen van de vrouw volgt Socrates’ voorbeeld, alleen moest zijn Xantippe al veel eerder vertrekken. Het tijdsverschil is tekenend voor het verschil in betekenis die Grieken en Romeinen toekennen aan de huwelijksverbintenis. Bij de Grieken is de vrouw veel onzichtbaarder, ook in letterlijke zin: op grafreliëfs worden man en vrouw maar zelden samen afgebeeld, terwijl vaak op Romeinse grafstenen echtparen voorkomen. De Romeinse echtgenote heeft meer de positie van partner, al blijft ze de junior partner. Ook op het laatste moment liet Seneca’s welsprekendheid hem niet in de steek, zegt Tacitus met lichte ironie. Hij dicteerde aan secretarissen nog heel wat uitspraken die zo wijd verbreid werden dat Tacitus ervan afziet ze in zijn verslag op te nemen, tot leedwezen van de moderne lezer. De aanwezigheid van meerdere schrijvers maakt eens te meer duidelijk hoezeer Seneca zijn levenseinde regisseerde. Vervolgens richt Tacitus de camera op het nevenvertrek waar Paulina met de dood worstelt. Omdat Nero niets tegen haar persoonlijk had en hij toch beducht was voor de haat die onnodige wreedheid opriep, gaf hij het bevel haar dood te beletten. Op aansporing van de soldaten verbinden slaven en vrijgelatenen haar armen en stelpen het bloed. Was hier opzet van Paulina’s kant in het spel? Al gauw deed het gerucht de ronde dat ze de roem van het delen van de dood met haar echtgenoot alleen zocht zolang ze Nero voor onverbiddelijk hield. Toen er hoop gloorde zou ze zich gemakkelijk hebben laten winnen voor het leven. Dit rekte ze nog enkele jaren, waarin ze lofwaardig de herinnering aan haar echtgenoot in ere hield. De bleekheid van al haar leden en in het bijzonder van haar gezicht getuigden ervan dat ze heel wat levenskracht had verloren. Tacitus beschouwt het bericht dus als kwalijke roddel, maar hij kan het niet laten ook boze geruchten even te vermelden.
Daarna keren we weer terug naar het hoofdtoneel. De dood wil voor Seneca maar niet komen. Dan vraagt hij Statius Annaeus ‘beproefd in trouwe vriendschap en medisch kunnen om het vergif tevoorschijn te halen dat allang was voorzien’. Het ging om het scheerlingsap waarmee de doodvonnissen werden voltrokken aan degenen die bij publiek vonnis van de Atheners waren veroordeeld. In het algemeen gold het gebruik van vergif voor zelfdoding als een laffe methode, goed voor vrouwen en slaven. Bovendien ontsierde dit onmannelijke middel het uiterlijk van de dode – ook na de dood wenste een antiek mens decorum te bewaren. Maar het feit dat Socrates met dit conium maculatum was geëxecuteerd, hief alle bezwaren op. Ter vergelijking kan men denken aan het kruis, het minderwaardigste executiemiddel, dat door Jezus’ terechtstelling voor altijd geheiligd werd. Het Atheense gebruik van gif om een doodvonnis te voltrekken getuigt van een opmerkelijk beschavingspeil. Executies werden niet met excessief geweld in het openbaar uitgevoerd zoals in alle premoderne samenlevingen gebruikelijk was (en is). In de beslotenheid van de staatsgevangenis moest de veroordeelde het vonnis aan zichzelf voltrekken.
Waren er voor de medicus Statius Annaeus dan geen morele bezwaren om het gif te verstrekken? Schond hij zijn artseneed niet? Bij de eed van Hippocrates zweert de arts immers: ‘en niet zal ik aan iemand desgevraagd een dodelijk middel toedienen’. Zelfs in de moderne tijd beweren artsen dat ze op grond van hun artseneed geen hulp mogen verlenen bij euthanasie. Op die bewering is nogal wat af te dingen. In de eerste plaats wordt aan geen enkele artsenschool ter wereld de letterlijke antieke tekst gebruikt. Bovendien gaat het in die passage uit de antieke tekst helemaal niet om hulp bij zelfdoding. De hippocratische arts zwoer zich niet te zullen lenen voor sluipmoord. In het intieme contact dat de arts met zijn patiënt had, kon hij immers gemakkelijk een gif toedienen. Er bestond een grote argwaan tegen criminele artsen en niet ten onrechte. Zo gebruikte de lijfarts van Nero’s adoptiefvader Claudius een veer, die braakneigingen moest opwekken, om steels vergif in de keel van de vorst te brengen. Als een patiënt een hippocratische dokter inhuurde, was hij gegarandeerd veilig voor zulke praktijken. Er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat Seneca’s medische helper over gewetensproblemen moest heenstappen voordat hij het socratische gif tevoorschijn haalde. Er zijn trouwens andere voorbeelden bekend van dokters die gewoon deden wat hun opdrachtgever wilde, namelijk hun de dood bezorgen. Maar Seneca slikte het Atheense gif tevergeefs, want zijn lichaam was al te koud en daardoor immuun voor de werking van het gif. ‘Ten slotte ging hij in een bekken met warm water staan’, om de bloedsomloop te stimuleren zodat het scheerlingsap toch werkte of het bloed beter uit de geopende aderen zou gaan vloeien. Dit moment is door Rubens naast andere episodes in beeld gebracht.
Hij besprenkelde de dichtstbijzijnde slaven terwijl hij zei dat hij dat vocht plengde ter ere van Jupiter de Bevrijder. Ook dit vergieten van vocht herinnerde aan Socrates. Deze vroeg aan de cipier of hij een beetje gif mocht vergieten ter ere van Zeus. De man ontraadde deze ‘verspilling’ omdat daarmee het gif onder de dodelijke dosis zou komen. Zinspeelde Seneca op zijn eigen bevrijding of ontsloeg hij de vertrouwelingen onder zijn personeel van slavernij? Vervolgens werd hij in een hete badkamer gebracht. Door de damp van deze sauna werd hij ‘ontzield’. Zonder omhaal werd zijn lijk daarop verbrand. ‘Want zo had hij in zijn testament bepaald, toen hij nog superrijk en supermachtig maatregelen trof voor zijn einde.’ Tacitus erkent zo uiteindelijk de oprechtheid van de stoïsche soberheid die Seneca preekte.

Artistiek sterven

Het respect waarmee Tacitus Seneca’s lijdensverhaal presenteert, staat in schril contrast met het relaas van de dood van Nero dat Suetonius opdist. We moeten het met zijn versie doen, want Tacitus’ beschrijving van Nero’s einde is verloren gegaan. Als biograaf benadert Suetonius de stof heel anders dan de geschiedschrijver. Het gaat in zijn Levens van de caesaren vooral om het karakter. Daarbij is Nero in de reeks van twaalf biografieën het toonbeeld van de verdorven vorst. Zijn slechte aard kwam in de loop van zijn leven steeds meer aan het licht. Juist bij een heerser had de ontbolstering verschrikkelijke gevolgen. Het idee dat een mens zich onder invloed van zijn levenservaringen ten goede of ten kwade ontwikkelt, past niet in het antieke mensbeeld. De Britse geschiedfilosoof Collingwood spreekt in dit verband van het antieke substantialism, dat blind maakte voor historische en persoonlijke processen. Eenzelfde onveranderlijkheid treffen we in de traditionele heiligenverhalen aan. Daarin pleegt de hoofdfiguur al in zijn jeugd tekenen van vroomheid te vertonen, zoals het weigeren van de moedermelk op kerkelijke vastendagen. De anekdotes uit de jonge jaren van antieke helden of schurken hebben eenzelfde functie: ze kondigen het ware karakter aan. Suetonius’ biografieën van de caesaren zijn ook in de beschrijving van het levenseinde ‘substantialistisch’: de gedragingen in de levensfinale bevestigen het beeld dat de lezer vertrouwd is. Nero maakte in zijn laatste levensdagen eens te meer duidelijk dat hij een onwaardig vorst was. Hij zat aan het middagmaal toen hem het bericht werd gebracht dat nog meer legers waren overgelopen naar de diverse commandanten in de provincies die tegen Nero in opstand waren gekomen. Hij verscheurde de brief, gooide de tafel omver en wierp zijn twee lievelingsbekers tegen de grond. Hij had ze de homerische genoemd omdat er scènes uit Ilias en Odyssee in waren gegraveerd. De lezer begrijpt dat de vorst die in een woede-uitbarsting zulke triviale dingen doet door de mand valt. Hij stopte vergif dat hij van de gifmengster Lucusta had gekregen in een gouden doosje – ook in de voorbereidingen voor zijn dood bleef Nero estheet, maar er is wel een groot verschil tussen het gewijde socratische gif dat Seneca door een vertrouweling werd aangereikt en het brouwsel van de beruchte Lucusta. Nero ging naar de tuinen van Servilius, die tussen de paleisheuvel en de Ostiapoort lagen. Daar polste hij de officieren en centurio’s van de garde of ze met hem mee wilden vluchten. Hij had al zijn meest vertrouwde vrijgelatenen naar Ostia vooruitgestuurd om de vloot in gereedheid te brengen. In zijn afgang kan de vorst zich alleen verlaten op ex-slaven, terwijl de pretorianen, de gardesoldaten die hem het trouwst moesten zijn, deels met uitvluchten kwamen, deels botweg weigerden. Eén riep zelfs uit: ‘Is sterven dan zo erg?’ Het is een citaat uit de Aeneis (12, 646), een teken dat Vergilius voor de Romeinen was wat Shakespeare voor de Engelsen is. De pretoriaan was opmerkelijk gevat in zijn verwijt aan Nero. Hij haalde namelijk de woorden aan waarmee Turnus, de grote tegenstander van Aeneas, zichzelf vermant om het tweegevecht aan te gaan. Zelfs deze grote vijand was dus tot flinkheid in staat. Waar bleef Nero nu?
Deze bleef echter maar weifelen en allerlei onzinnige plannen maken. Zou hij genade gaan smeken in Perzië of bij Galba, de leider van de rebellie in Spanje? Of zou hij in donkere rouwkleding in het openbaar verschijnen, vóór het sprekerspodium op het Forum Romanum gaan staan en om vergiffenis voor het verleden vragen? Als hij zo niet de mensen kon vermurwen, zou hij smeken dat hem tenminste het commando over Egypte werd toegestaan. Inderdaad is er later in zijn boekentas een rede aangetroffen van deze strekking – Suetonius had als hoofd van het hofsecretariaat onder Trajanus en Hadrianus toegang tot zulke exclusieve bronnen. Nero gaf dat wanhopige plan op uit angst, naar men denkt, dat hij al gelyncht zou zijn voordat hij het Forum bereikte.
‘Zo werd de beraadslaging tot de volgende dag uitgesteld. Omstreeks middernacht schrok hij echter wakker en merkte dat de militaire wacht was verdwenen. Hij sprong uit bed en stuurde boodschappen naar allerlei vrienden. Omdat er geen bericht van wie dan ook terugkwam, ging hij persoonlijk met een paar mensen de logeervertrekken langs. Maar alle deuren bleven dicht en dus ging hij maar terug naar zijn slaapkamer, die de wachters nu ook in de steek hadden gelaten, met medeneming van dekens en zelfs het doosje met vergif.

[...]

Uitgeverij Ambo|Anthos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum