Leesfragment: De een zijn dood

27 november 2015 , door Bernlef

6 januari verschijnt de nieuwe roman van Bernlef, De een zijn dood. Vanavond kunt u al de eerste pagina's lezen en uw exemplaar reserveren.

Oud-rechercheur Wim Terlinde is op zoek naar nabestaanden van Roderick Vos en komt uit bij Sofie en Francien, twee vrouwen die in diens leven een rol hebben gespeeld. Als Francien in een psychose beland blijkt te zijn, drukt hij samen met Sofie de erfenis van Vos achterover.
Maar dan ontmoeten de vrouwen elkaar - in de ruige Schotse hooglanden. Ze blijken beiden in het verleden te zijn misbruikt en vechten met de sporen die dat in hun leven heeft nagelaten. Uiteindelijk neemt het verhaal daardoor een even spannende als ijzingwekkende wending.

I

Wim Terlinde
1

Hoe lang kan een man of vrouw dood in huis liggen voor hij of zij wordt gevonden? Daar is landelijk onderzoek naar gedaan. 81 procent wordt binnen of na een week gevonden omdat omwonenden de betreffende persoon missen en bij herhaaldelijk niet opendoen de politie waarschuwen; 16 procent wordt binnen of kort na twee weken gevonden omdat omwonenden klagen over stankoverlast. De overige 3 procent wordt gevormd door de vereenzaamden in deze maatschappij; mensen zonder familie, vrienden, kennissen of buren, niet zelden excentriekelingen die ergens achteraf wonen, zelden of nooit buiten komen en ieder menselijk contact mijden. Die 3 procent haalt soms de krant. Vaak worden ze pas maanden later gevonden, maar meestal niet later dan zes maanden. Dat heeft te maken met het feit dat die doden administratief nog zo’n halfjaartje doorleven. Zolang het bank. of girosaldo van de dode maar voldoende is en de rekeningen automatisch worden afgeschreven, zijn zij voor de autoriteiten nog in leven. Meestal is na die zes maanden de rekening leeg. Dan volgen er weken waarin aanmaningen en wat later brieven van incassobureaus op het adres worden bezorgd. Tot het ten slotte meestal de deurwaarder van de belastingdienst is die zich met be8 hulp van de politie toegang tot het pand verschaft en daar de dode man of vrouw aantreft, meestal in verregaande staat van ontbinding.

Zo ging het met Roderick Vos (63), die op 16 maart 2004 dood werd aangetroffen op de bovenverdieping van het pand Begijnenstraat 62 in Deventer. Sectie wees uit dat hij ongeveer een halfjaar geleden aan een hartaanval moest zijn overleden. Nadat het lichaam door de lijkschouwer was vrijgegeven werd het op kosten van de gemeente begraven op het kerkhof aan de Hoge Hondstraat, want Roderick Vos bleek niet voor zijn uitvaart verzekerd te zijn. Familie leek hij niet te hebben. Hij was helemaal nergens voor verzekerd. In het pand werd geen enkel verzekeringspapier aangetroffen. Ook een testament of een andere wilsbeschikking ontbrak. Een krantenadvertentie van het notariskantoor, dat door de gemeente en de belastingdienst was aangezocht de zaak verder te onderzoeken, leverde niets op. Roderick Vos moest een eenzaam mens zijn geweest. En zo kwam de zaak via notariskantoor Wouters en Van Beek bij mij terecht, vennoot van de firma Erf en Recht, gevestigd aan de IJsselkade 13 hier ter stede. Mijn vennoot is Henk Takema. We zijn Erf en Recht in 1998 begonnen en leggen ons toe op het opsporen van erfgenamen. Henk behandelt de juridische kant, ik, als voormalig rechercheur, doe het antecedentenonderzoek. Research heet dat tegenwoordig, van het Franse ‘rechercher’, waarvan ook het woord rechercheur is afgeleid. Ik kende Henk Takema van de tennisclub. Toen ik met de vut ging kwamen we op het idee om een firma te beginnen naar voorbeeld van de Engelse heritage hunters. We speuren erfgenamen op. Als we ze vinden berekenen we een percentage van 12 procent over het totaalbedrag van de erfenis na aftrek van successierechten en eventuele schulden. De belastingdienst is onze grote concurrent, zeg maar gerust tegenstander. Die hoopt dat wij geen erfgenamen vinden en de erfenis zodoende aan de staat der Nederlanden toevalt. Maar dan kennen ze mij niet. Als oud-politieman heb ik toegang tot allerlei bronnen waar zij niet zo makkelijk bij komen. Al een week na de begrafenis had ik, via het hoofdbureau van politie, de sleutel van het pand in de Begijnenstraat in mijn bezit. Ze hadden een nieuw slot op de deur laten zetten. Op 25 maart ging ik er een kijkje nemen.

Links en rechts waren winkeltjes met daarboven opslagzolders. Er woonde aan weerszijden niemand. Vandaar dat ook niemand geklaagd had over stankoverlast. Op de benedenverdieping was de handelsdrukkerij. Aan de rechterkant voerde een steile trap naar boven. Daar stond een oud bureau voor een stoffig raam met een vensterbank vol dode vliegen en daartussen het donzige lijf van een bruine nachtvlinder. In de laden lagen wat brieven, meest facturen. En dan nog een sinds vijf jaar verlopen paspoort waaruit bleek dat Roderick Vos op 7 augustus 1941 in Amsterdam was geboren. Op het fotootje stond een man met een rond hoofd, steil blond haar, kleine oren en een naar rechts wat scheefstaande mond. Hij keek in de lens, zoals mensen op pasfoto’s doen, afwachtend en zonder aan iets speciaals te denken. De bovenverdieping was klein, de balken zoldering laag. Het bed was door de politie tot op de spiraal afgehaald. Aan de achterkant was nog een woonkamer met een boekenkast vol, zo te zien, ongelezen boeken met titels en namen van auteurs die mij niets zeiden, maar dat is niet zo verwonderlijk, ik ben nooit een lezer geweest. Nergens foto’s of schilderijen. Ik stopte de brieven, het paspoort en de facturen in mijn koffertje. Misschien zou nadere bestudering iets opleveren. Op de benedenverdieping stonden wat oude persen. Aan de dikke laag stof kon je zien dat ze lang niet meer waren gebruikt.

Buurtonderzoek wees uit dat Roderick Vos de laatste jaren vooral boeken op bestelling had gedrukt. Deventer is vanouds een boekenstad. Dat schijnt heel ver terug te gaan. Er is ook jaarlijks een boekenmarkt. Daar stond Roderick met een standje. Verkocht hij daar de boeken die hij in opdracht drukte?
De antiquair die tien huizen verderop een winkeltje vol art-decospullen dreef schudde zijn hoofd.
‘Het waren boeken in eigen beheer.’
Daar had ik nog nooit van gehoord.
‘U hebt geen idee hoeveel mensen tegenwoordig hun leven te boek stellen zonder dat er een reguliere uitgever voor te vinden is.’
Ik knikte. Ik herinnerde me opmerkingen op verjaardagen vroeger, toen Martha nog leefde. Als ik op mijn praatstoel zat en vertelde over zaken waarbij ik betrokken was geweest, zei er altijd wel iemand: daar zou je een boek over moeten schrijven. Maar ik had die aandrang nooit gevoeld. Roderick Vos voorzag kennelijk in een behoefte. De schrijver of schrijfster betaalde vooruit en kreeg de hele oplage, soms wel tot duizend exemplaren thuis gestuurd.
Ik ken die jaarlijkse boekenmarkt omdat de kraampjes aan de oever van de IJssel tot voorbij de IJsselkade doorliepen en ik, als ik voor het raam van ons kantoor achter mijn computer zat, de bezoekers in dat eerste weekend van augustus langs de rij kramen voorbij zag schuifelen.
‘Het zijn niet alleen boekenverzamelaars,’ zei de antiquair terwijl hij zijn neus in een geruite zakdoek snoot, ‘de meeste dromen ervan ook zelf een boek te schrijven. Bij Roderick kon je je manuscript achterlaten in de zekerheid dat het gedrukt zou worden. Wat er daarna mee gebeurde was niet langer Rodericks zorg.’
‘Maar wat vond hij zelf van die boeken,’ vroeg ik.
De antiquair haalde zijn schouders op en nieste.
Ik keek om mij heen. Boven op een bruine wandkast prijkte een opgezette pauw. De ogen in zijn wijd uitstaande groenblauwe staart stonden dof van het stof.
‘Kende u de overledene goed?’
‘Niet dat ik weet,’ zei de antiquair.
‘Niet dat u weet?’
‘Nu ja. Eén keer heb ik hem een bureau verkocht.’
Ik knikte. ‘Dat staat er nog steeds.’
‘En wat gaat er nu gebeuren,’ vroeg de antiquair, die niet zei te weten of hij Roderick Vos nu wel kende of eigenlijk toch niet.
Nu was het mijn beurt om mijn schouders op te halen. ‘Ik zoek eventuele erfgenamen. U weet toevallig niet of hij broers, zusters, neven of nichten had?’
‘Niet dat ik weet,’ zei de antiquair.
Zo schoot het niet op. Ik gaf de verkouden man een hand en verliet onder het gerinkel van het winkelbelletje het pand.
Nee, het buurtonderzoek leverde bitter weinig op. Het was alsof niemand zich Roderick Vos herinnerde, zelfs als ik ze de foto uit het paspoort liet zien. Een winkelmeisje van de kleine supermarkt verderop in de straat herinnerde zich dat de man sliste. Misschien een kunstgebit dat niet helemaal paste. In het café aan het andere eind van de straat was hij nooit gesignaleerd. Een vrouw met opgestoken helblond haar en een schelle stem verklaarde van achter de bar dat de drukkerij van Roderick altijd gesloten was. De enkele keren dat ze Roderick Vos had gezien was hij met een boodschappentas vol pakjes op weg naar het postkantoor. Ook daar werd hij door niemand herkend. Iemand zei dat hij een bril droeg. Een andere loketbeambte ontkende dat ten stelligste.

Wouters en Van Beek hadden in de tussentijd ook niet stilgezeten. Ze hadden het pand, dat op naam van Roderick Vos stond — dat had een bezoek aan het kadaster uitgewezen — laten taxeren en waren uitgekomen op een bedrag van zo’n vierhonderdduizend euro. Schulden waren er voor zover ze konden nagaan niet. Dan bleef er na successierechten nog zo’n tweehonderdduizend euro over. De moeite waard dus. We moesten die uit handen van de belastingdienst zien te houden. Notaris Wouters, die leek op die lange sladood die vroeger over kunst op de televisie sprak, was het daarmee eens. De belastingdienst was wel de laatste.
‘Laat mij verder nog maar eventjes rondneuzen,’ zei ik. ‘Je hebt vier maanden de tijd,’ zei Wouters. ‘Dan beginnen ze te zeuren over executie.’
Eigenlijk is er niet zo’n groot verschil tussen mijn vroegere werk als rechercheur en mijn huidige baan. Je begint met een dode en al terugredenerend probeer je de levende te vinden die erbij hoort; de dader of, in dit geval, de erfgenaam of erfgenamen.
De te volgen procedure is altijd dezelfde. Eerst de burgerlijke stand. Hoe lang had Roderick Vos in de Begijnenstraat 62 in Deventer gewoond? Binnen vijf minuten kreeg ik het antwoord van een jongeman met rechtopstaand hondenhaar en een speldje van Go Ahead Eagles op de revers van zijn blauwe colbertje. Roderick Vos had sinds 1995 op het aangegeven adres gewoond.
‘En daarvoor?’
Daarvoor had hij niet in Deventer gewoond, maar de jongeman zou zijn best doen om te achterhalen waar de man vandaan kwam. Hij had plezier in zijn werk, dat was duidelijk; een modern jongmens dat het leuk vond dingen op de centrale computer van de burgerlijke stand uit te zoeken. Over computers gesproken. Naar Roderick Vos op internet zoeken leverde niets op. Had ik ook niet verwacht. En ook de telefoongids van Deventer niet. Er stonden vijf mensen in die Vos heetten; merkwaardig genoeg bleken het allemaal vrouwen te zijn. Geen van hen had ooit van Roderick Vos gehoord.
Als researcher — een woord waar ik nog steeds aan moet wennen — probeer je je niet te veel te verliezen in de achtergrond van het object van onderzoek, maar ik moet bekennen dat ik op een ochtend, toen ik voor het raam van ons kantoor aan de IJsselkade stond en naar de ondergelopen uiterwaarden keek, naar een voorbijvarende diepliggende zwarte aak en de lome golven die het schip vanaf zijn boeg naar de oevers stuwde, zodat een groepje eenden plotseling op en neer begon te deinen, dat ik aan Roderick Vos als aan een nog levend mens dacht. Misschien kwam het door mijn verleden als politieman, een soort ingeboren nieuwsgierigheid naar het slachtoffer. Hoe had zijn leven eruitgezien?
‘Waar zit je aan te denken, Lino,’ vroeg Henk, die naast mij voor het raam was komen staan. We keken toe hoe een donkere wolk zich een eind stroomopwaarts in een breed streperig regengordijn ontlaadde.
Ik gaf geen antwoord. Ik had er een hekel aan als Henk mij Lino noemde. Volgens hem leek ik op de Franse filmster Lino Ventura, maar behalve mijn bolle ogen en de wallen onder mijn ogen zag ik geen grond voor die gelijkenis. Ook droeg ik geen regenjas met opstaande kraag, maar een lichtgrijze visgraatjas van zuiver scheerwol.

Een eenzaam mens, door niemand gemist. Dat kwam zo vaak voor. Toch besloot ik die ochtend nogmaals naar de Begijnenstraat te gaan. Misschien had ik iets over het hoofd gezien. Ik herinnerde mij een verhaal van Wouters die tijdens de inspectie van een achtergelaten inboedel een testament had gevonden, in de piano, tegen de binnenkant van de bovenklep geplakt. Ik wist niet wat ik zocht, maar dat gevoel kende ik. Aan het begin van het onderzoek moet je zoveel mogelijk opties openhouden, zelfs onzinnige. Niets was funester voor een onderzoeker dan het te vroeg trekken van conclusies. Wat wij bij de politie ‘tunnelvisie’ noemen. De wens die de vader van de gedachte wordt en je zo naar de verkeerde oplossing leidt.

[...]

Copyright © 2011 Bernlef

Uitgeverij  Querido

pro-mbooks1 : athenaeum