Op ons verzoek volgt historica Barbara Henkes de nieuwe documentairereeks van de NPS, De Oorlog. Vannacht aflevering 3: Keuze's en dilemma's (via deze link ook na te bekijken). Waren verzet en collaboratie toeval of toch een keuze?
Zie voor Henkes' commentaar bij aflevering 1 en 2 de Nachten van vorige weken. Boekentips bij aflevering 1, 2 en 3 zijn ook in afgelopen Nachten te vinden, in de (nu al toegankelijke) Nacht van morgen die bij aflevering 4: Welvaart, beroving, honger.
Hoe zouden de makers de keuzes en dilemma’s ten tijde van het nationaalsocialisme in Nederland in beeld brengen? Ik keek met spanning uit naar aflevering 3 van De Oorlog. Aan het eind van de uitzending trekt Rob Trip, onze gids door het oorlogsverleden, de conclusie: ‘Je verzetten of niet: dat was misschien wel het ingewikkeldste dilemma voor mensen in de oorlog.’ Het is een opmerkelijke uitspraak. Niet alleen vanwege de vage bewoordingen (Verzetten waartegen? In welke context?), maar vooral vanwege het beeldverhaal dat daaraan vooraf is gegaan. Daarin wordt keer op keer benadrukt dat er geen of nauwelijks sprake was van een dilemma, maar dat je ‘gewoon’ maar wat deed. Dat het vooral een kwestie van toeval was of je dienst nam bij de Waffen-SS nadat je op school gepest werd vanwege je NSB pleegouders (de geïnterviewde Jan Folmer), of als koerierster actief werd nadat je joodse schoolvriendin en haar familie in de onderduik waren gedreven (zijn nicht Joke Folmer).
Toeval is de rode draad in deze aflevering. Ook als toenmalige student Herman van Run vertelt over vijf van zijn mede-gijzelaars, die na een aanslag werden geëxecuteerd, of als de Friese boerenzoon van weleer vertelt over het geklungel rond een wegversperring tijdens de april-mei staking in 1942, waarbij zijn vader en 15 anderen werden opgepakt en standrechtelijk doodgeschoten, terwijl hij en zijn broer aan dat lot wisten te ontkomen.
Nu is toeval beslist een belangrijke factor in de geschiedenis, en zeker ten tijde van een repressief regime kan dat het verschil uitmaken tussen leven en dood. Maar als het moet gaan over keuzes en dilemma’s, zoals de titel van deze aflevering pretendeert, dan mag je als kijker verwachten dat er aandacht wordt geschonken aan degenen die weloverwogen keuzes hebben gemaakt. Keuzes waarbij zij bijvoorbeeld hun loyaliteit met hun joodse collega’s of buren afwogen tegen hun angst voor represailles van de bezettingsmacht, of tegen hun gevoel van verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van hun bedrijf of organisatie en de werknemers die daaraan verbonden waren.
Die mogelijkheid wordt onder meer geboden wanneer de makers inzoomen op de opstelling van de Leidse hoogleraar Cleveringa, die in november 1940 een fel protest liet horen tegen het ontslag van zijn joodse collega’s aan de universiteit. Ook zijn collega Barge, die in zijn colleges benadrukte dat er geen joods ras bestond, zomin als er sprake kon zijn van een ‘arisch’ ras, komt in beeld. Beide professoren namen in een vroeg stadium stelling tegen antisemitische maatregelen; beiden zouden in de tijd daarna gevangen worden. De kijkers krijgen echter geen enkel inzicht in de keuzes en dilemma’s waarvoor deze hoogleraren zich toen geplaatst zagen. Het is alsof ze het ‘gewoon’ deden omdat ze intelligente en weldenkende mensen waren. Die indruk wordt versterkt omdat voorbij wordt gegaan aan het overgrote deel van de Nederlandse academici en ambtenaren dat zonder merkbaar protest de niet-Ariërverklaring tekende en daarmee de weg vrijmaakte voor de uitsluiting van hun joodse collega’s.
Een andere gebeurtenis die zich goed leent om dilemma’s aan de orde te stellen, is de Februaristaking in 1941. Tergende beelden van agressie jegens Amsterdamse joden gaan eraan vooraf met een opmerkelijk commentaar: ‘In het najaar van 1940 vecht iedereen met iedereen. Amsterdam is in feite het toneel van een straatoorlog.’ De beelden en het latere commentaar laten echter overduidelijk zien en horen dat niet ‘iedereen met iedereen’ vocht - alsof het hier ging om een kleine afspiegeling van de zogenaamde ‘Europese burgeroorlog’ uit de eerste aflevering - maar dat de repressie door NSB-ers en andere nationaal-socialisten van joodse Amsterdammers fel protest opriep bij met name het communistische deel van hun stadsgenoten, uitmondend in de Februaristaking. De aanleiding was even dramatisch als de gevolgen voor degenen die het met hun leven moesten bekopen – maar over dilemma’s worden we niets wijzer. Ook niet door het interview met de communistische voorman en Februaristaker van weleer Harry Verheij, die zich met glunderende ogen herinnert hoe hij en zijn kameraden de Amsterdamse trams tot stilstand brachten.Rond die tijd speelde ook de opkomst en ondergang van de Nederlandse Unie (juli 1940-december 1941). Dat was een organisatie die – aldus de summiere toelichting van Trip – ‘inging tegen de NSB en opriep tot Nederlandse saamhorigheid’, waarbij de leiding er wel vanuit ging dat het nieuwe regime positief tegemoet getreden moest worden. Duidelijk wordt gemaakt dat de populariteit van deze organisatie (met 800.000 leden op haar hoogtepunt) taande zodra zij zich al te sterk tegen het naziregime aanschurkte en dat de Unie uiteindelijk verboden werd toen zij weigerde zich solidair te verklaren met de Duitse strijd tegen de Sovjet Unie.Maar dat biedt nog geen inzicht in de momenten waarop het leidende driemanschap, evenals haar aanhang, daadwerkelijk keuzes moest maken. Hoe kon de leiding van de Unie ervan overtuigd zijn dat ze de positie van Nederlandse joden verdedigde tegenover de bezettingsmacht, terwijl ze er tegelijkertijd op aandrong dat joden zich moesten terugtrekken als lid van de Unie? Dergelijke dilemma’s komen uitvoerig aan bod in het standaardwerk van Wichert ten Have over De Nederlandse Unie (1999), maar in De Oorlog komen we daarover niets te weten. Ook de uitspraken van voormalig lid Herman van Run, die stelt dat zijn lidmaatschap als een daad van verzet moet worden opgevat, brengt de kijker niet verder. Ongetwijfeld zal hij dat aanvankelijk zo hebben ervaren, maar bleef hij daarvan overtuigd of behoorde hij tot de velen die zich binnen een jaar uit De Unie terugtrokken?
Dat brengt mij bij de inzet van gesprekken met tijdgenoten (Oral History) in de eerste afleveringen van De Oorlog. De combinatie van het dagboek van de toenmalige scholiere Edith Hessen en haar commentaar achteraf had in aflevering 2 een verrassend effect: duidelijk werd hoe herinneringen meer inzicht kunnen bieden in de dubbele bodem van een document dat meer dan een halve eeuw geleden werd geschreven. In deze aflevering worden de herinneringen van de hoofdrolspelers nergens geconfronteerd met belevingen van destijds zoals die uit egodocumenten van leeftijdgenoten in soortgelijke posities naar voren komen. Evenmin worden de uitspraken geplaatst naast verhalen van tijdgenoten die soortgelijke gebeurtenissen anders hebben ervaren. Het meest pijnlijke resultaat van deze eenduidige werkwijze, waarbij één herinnering zondermeer als historische bron van informatie wordt ingezet, zien we tijdens het gesprek met Jan Folmer.
Als jonge man nam hij, samen met nog zo’n 20.000 Nederlandse jonge mannen, dienst bij de Waffen-SS; nadien heeft hij zich in de Oostenrijkse Alpen gevestigd. Tijdens het gesprek met Trip betuigt hij spijt over het feit dat hij ‘dat uniform’ heeft gedragen. En terwijl Duitse journaalbeelden van brandende huizen op het Sovjet platteland overgaan in de vlammen van het openhaardvuur waar Folmer zich aan warmt, maakt hij omstandig duidelijk dat hij aan het Oostfront nooit van oorlogsmisdaden had gehoord en er al helemaal nooit aan had deelgenomen. Trip weet daar niets anders tegenover te stellen dan ‘dat heel veel mensen dat niet zullen geloven’. Op zijn beurt kan Folmer weinig anders zeggen dan ‘dat is dan hun probleem’. Wanneer zijn nicht Joke, gelauwerd verzetsvrouw, haar neef bij zijn naoorlogse terugkeer in Nederland vervolgens voor het oog van de camera typeert als ‘een geschonden mens’ met wie zij medelijden had, kan dat gezien worden als een rituele vorm van vergeving nu hun beider levens op hun eind loopt. In de context van deze televisieserie is dat echter problematisch, want de kijker wordt op die manier meegezogen in een grijze brei waarin daders tot slachtoffers worden verheven. Hetzelfde geldt voor het gelijknamige boek dat met de TVserie De Oorlog gepaard gaat. Daar doet auteur Van Liempt er nog een ongereflecteerde schep bovenop, wanneer hij Joke Folmer, die werd opgepakt en ternauwernood aan in 1944 aan haar doodsvonnis ontkwam, vraagt wat er gebeurd zou zijn als zij (net als haar neef) in een NSB-gezin was grootgebracht: ‘Dan was ik misschien ook de verkeerde kant opgegaan. Vast wel, want dan had ik alleen maar vanuit hun gezichtpunt gekeken naar de wereld. Want wat weet je er van? Hij was 16 jaar toen – en ik ook toen ik Rosette haar huiswerk bracht.’ Als commentaar voegt Van Liempt daar aan toe: ‘Joke en Jan Folmer, twee mensen uit één familie – zomaar een voorbeeld van hoe grillig het lot kon bepalen wat er met mensen in de Tweede Wereldoorlog kon gebeuren.’ (p117) Ook hier verdringt ‘het lot’ of het toeval de keuzes en dilemma’s. De (onuitgewerkte) keuzes en dilemma’s uit de titel van deze aflevering en het hoofdstuk van De Oorlog gaan dan ook minder over hoe mensen destijds omgingen met repressie en geweld ten tijde van het nationaalsocialisme, als wel over de makers van deze serie en dit boek en hun keuzes bij de constructie van een beeld over De Oorlog.