Leesfragment: Verzameld werk

27 november 2015 , door Epictetus

14 april verschijnt het Verzameld werk van Epictetus, in de vertaling van Gerard Boter en Rob Brouwer. Vanavond kunt u al de eerste vier Colleges lezen, en uw exemplaar reserveren.

Epictetus, een Griekse slaaf die stoïsch filosoof werd, stelt: een mens heeft macht over zijn houding ten opzichte van wat hem overkomt, maar bepaalt niet zijn eigen lot. Gezondheid, aanzien, rijkdom: maak je er niet druk om en neem het zoals het komt. Die levenshouding biedt vrijheid en geluk. Epictetus’ filosofie boek bevat praktische lessen voor het dagelijks leven, ook voor mensen van nu. Het werk van de psychotherapeut Albert Ellis en de romanschrijver Tom Wolfe is erdoor beïnvloed.

In dit Verzameld werk zijn alle overgeleverde teksten van Epictetus voor het eerst in een Nederlandse vertaling in één band opgenomen: de Colleges, de fragmenten en het Handboekje.

13 t/m 24 april is de Week van de Klassieken. Bij aanschaf van Epictetus' Verzameld werk of een van de andere actietitels ontvangt u het geschenkboekje, Rosita Steenbeeks Parels van Rome. Een reisverhaal.

Boek 1

Arrianus aan Lucius Gellius

De colleges van Epictetus heb ik niet geredigeerd op de manier waarop dat met zulke teksten doorgaans wordt gedaan; ik heb ze ook niet zelf gepubliceerd, want, zoals gezegd, ik heb ze niet eens geredigeerd. Alles wat ik uit zijn eigen mond heb gehoord, heb ik geprobeerd zo letterlijk mogelijk te noteren om voor mijzelf de herinnering levend te houden aan zijn opvattingen en aan de directe manier waarop hij die onder woorden bracht. Het zijn dus de bewoordingen waarin men spontaan en voor de vuist weg met iemand praat, geen formuleringen die men kiest in een tekst die voor toekomstige lezers bedoeld is. Omdat het nu om zo’n soort weergave gaat, heb ik dan ook geen idee hoe deze tekst tegen mijn zin en buiten mijn weten in handen van het publiek is gevallen. Maar mij kan het niet veel schelen als men mijn verslag niet goed geschreven vindt, en Epictetus zal het al helemaal een zorg zijn als men minachting heeft voor de manier waarop hij zich uitdrukt, want het is duidelijk dat het hem maar om één ding ging: zijn toehoorders te bewegen tot het juiste inzicht in wat het hoogste goed is. Als mijn notities daarin slagen, dan is volgens mij daarmee het resultaat bereikt dat een filosoof met zijn woorden hoort te bereiken. Als dat niet lukt, laten degenen die deze tekst onder ogen krijgen dan weten dat, wanneer hijzelf sprak, met degenen die dat aanhoorden altijd precies datgene gebeurde waar het hem om ging. Als mijn notities dat op eigen kracht niet tot stand brengen, dan is dat misschien wel mijn schuld, of misschien moest het nu eenmaal zo zijn. Gegroet.

Hoofdstuk 1 Wat in onze macht ligt en wat niet

Onder alle vermogens waarover je beschikt, zul je er niet één vinden dat over zichzelf nadenkt en zichzelf goedkeurt of afkeurt. Neem de grammatica: wat wordt door dat vak bestreken? De beoordeling van taalgebruik. En muziek? De beoordeling van de melodie. Maar bestudeert een van die vakken ook zichzelf? Absoluut niet. Wanneer je een brief schrijft aan een vriend, zal de grammatica je vertellen hoe je moet schrijven, maar of je je vriend moet schrijven of niet, daarover zal ze niets zeggen. Wat betreft melodieën is het met de muziek net zo: of je nu moet zingen en op de lier spelen of geen van beide moet doen, daarover zal ze niets zeggen. Wie of wat doet dat dan wel? De instantie die zowel over zichzelf als over al het andere nadenkt en oordeelt. En wat is die instantie dan? Het vermogen van de rede. Dat is het enige vermogen dat niet alleen over zichzelf nadenkt (over wat het is, waartoe het in staat is en hoe waardevol het is) maar ook over alle andere vermogens. Er is immers geen enkel ander vermogen dat je vertelt dat goud mooi is; het goud zelf zegt je daar niets over. Het is duidelijk dat alleen het vermogen dat indrukken verwerkt, dat doet. Is er iets anders dat de muziek, de grammatica en alle andere vakken beoordeelt, dat bepaalt welk gebruik je ervan kunt maken en daarvoor ook het juiste moment aanwijst? Nee, niets anders is daartoe in staat.
Het is dus niet meer dan billijk dat de goden alleen dat in onze macht hebben gegeven wat het beste van alles is en waardoor al het andere wordt beheerst: het vermogen om op de juiste manier met indrukken om te gaan. Over al het andere hebben we geen macht. Is dat zo omdat de goden het niet anders hebben gewild? Nee, ik denk dat ze, als ze dat gekund hadden, ons ook de beschikking over al dat andere hadden gegeven. Maar dat konden ze nu eenmaal níét. Want we leven op aarde, aan dit lichaam gebonden, en we gaan om met medemensen voor wie hetzelfde geldt. Dus hoe zouden we in deze omstandigheden níét belemmerd kunnen worden door de wereld buiten ons?
Wat zegt Zeus daarover? ‘Epictetus, als ik het gekund had, had ik je ook de vrije en ongehinderde beschikking over dat armzalige lichaam van je gegeven en over je schamele bezit. Maar zo is het nu eenmaal niet. Je lichaam, besef dat goed, behoort je niet toe: het is niet meer dan een kunstig geboetseerd stuk klei. Dat heb ik je dus niet kunnen geven, maar wel iets van ons, goden, zelf, namelijk datgene wat je in staat stelt de impuls te volgen het ene wel en het andere niet te doen, naar het ene te streven en het andere te vermijden: kortom het vermogen om met indrukken om te gaan. Als je dat vermogen zorgvuldig gebruikt, als je dát beschouwt als iets wat van jou is, dan zul je van niets hinder ondervinden, geen obstakel op je weg aantreffen; dan zul je ook niet jammeren, niemand verwijten maken, niemand vleien. Wat zeg je daarvan? Vind je dat soms een kleinigheid?’ ‘Geen sprake van!’ ‘Kun je het daar dus mee stellen?’ ‘Mogen de goden me daarbij helpen!’
Maar wat zien we gebeuren? Terwijl we al onze zorg aan één ding kunnen wijden en ons aan één ding kunnen hechten, willen we ons liever om veel dingen bekommeren en ons erdoor laten kluisteren: ons lichaam, ons bezit, onze broer, vriend, kind en slaaf. Omdat we ons dus door veel dingen in beslag laten nemen, zuchten we onder het gewicht daarvan en laten we ons erdoor neerdrukken. Zo komt het dat we, als ons schip een keer niet kan uitvaren, ineengedoken zitten uit te kijken: ‘Wat voor wind waait er? Ach nee, de noordenwind!’ Wat hebben wij met die wind te maken? ‘Wanneer zal de westenwind weer waaien?’ Als het hem, of Aeolus, uitkomt. Want niet jóú heeft God als heerser over de winden aangesteld, maar Aeolus. Wat volgt daaruit? We moeten zo goed mogelijk doen wat in onze macht ligt, en voor de rest met de omstandigheden omgaan zoals ze nu eenmaal zijn. En hoe zijn die omstandigheden dan? Zoals God ze wil.
‘Ik ben dus de enige die nu wordt onthoofd?’ Hoezo? Moeten alle mensen dan worden onthoofd om jou te troosten? Zou je niet liever je nek net zo aanbieden als die Lateranus deed, die in Rome op bevel van Nero onthoofd zou worden? Die had namelijk zijn nek uitgestrekt, maar de slag van het zwaard was niet krachtig genoeg, zodat hij zijn nek in een reflex even introk; maar vervolgens bood hij zijn nek opnieuw aan. Trouwens, kort daarvoor kwam Epaphroditus bij hem langs om hem te vragen waarom hij met de keizer overhoop lag. Daarop was zijn antwoord: ‘Als ik iets wil, ga ik dat wel aan je meester vertellen.’
Wat moet je dan bij de hand hebben in zulke omstandigheden? Wat anders dan het antwoord op de vraag: ‘Wat is nu aan mij, en wat niet? Wat ligt er wel in mijn macht en wat niet?’ Ik moet sterven, maar moet ik daar ook om jammeren? Ik moet de gevangenis in, maar moet ik daar ook om huilen? Er wordt me verbanning aangezegd; wat let me om lachend, goed gehumeurd en kalm te vertrekken? ‘Er is iets wat je geheimhoudt: dat wil ik weten.’ ‘Dat weiger ik je te zeggen, want dát is aan mij.’ ‘Maar dan sla ik je in de boeien.’ ‘Wat bedoel je, man? Mij? Je zult mijn been bedoelen, want alleen dat kun je in de boeien slaan. Tegen mijn morele keuze kan zelfs Zeus niets beginnen.’ ‘Dan gooi ik je in de gevangenis!’ ‘Mijn lichaam, ja.’ ‘Dan laat ik je onthoofden!’ ‘Wanneer heb ik beweerd dat ik de enige ben die niet onthoofd kan worden?’ Zie je, dát is de houding die filosofen zich eigen moeten maken, daarover moeten ze elke dag schrijven, daar moeten ze zichzelf in trainen.
Thrasea zei altijd: ‘Liever vandaag gedood dan morgen verbannen.’ En wat zei Rufus daarop? ‘Als je daarvoor kiest omdat het het ergste is, dan is het een idiote keuze. Maar als je het als het minste kwaad beschouwt: wie heeft je die keuze dan gelaten? Leer liever genoegen te nemen met wat je gegeven wordt.’
En wat zei Agrippinus? ‘Ik sta mijzelf niet in de weg.’ Hij kreeg het bericht: ‘U staat terecht in de senaat.’ ‘Dat treft; alleen, het is net elf uur.’ (Op dat tijdstip begon hij namelijk altijd zijn oefeningen, om daarna een koud bad te nemen.) ‘Laten we dus eerst gaan trainen.’ Toen hij daarmee klaar was, kwam iemand hem melden dat hij veroordeeld was. ‘Tot verbanning?’ vroeg hij toen, ‘of tot de doodstraf?’ ‘Tot verbanning.’ ‘En mijn bezit: geconfisqueerd?’ ‘Dat niet.’ ‘Wel, op dan naar Aricia, voor een goede lunch!’ Kijk, dat is het soort dingen waarin je je moet bekwamen: zorgen dat je weet waar je naar streeft en wat je wilt vermijden, en je daarvan door niets en niemand af laten brengen. Eens moet ik sterven: moet het nu meteen, dan sterf ik nu. Als het straks pas moet, dan eet ik eerst iets, omdat het nu etenstijd is, en dan sterf ik daarna wel. Hoe? Als iemand die teruggeeft wat van een ander is.

Hoofdstuk 2 Hoe je je persoonlijke identiteit onder alle omstandigheden kunt bewaren

Voor een rationeel wezen is alleen het irrationele onverdraaglijk, maar het rationele nooit. Zo is slaag krijgen niet van nature onverdraaglijk. – Hoe dat zo? – Dat zal ik je vertellen. Spartanen laten zich slaag toedienen, wanneer ze tot de overtuiging zijn gekomen dat dat rationeel is. – Maar opgehangen worden, dat is toch zeker wel onverdraaglijk? – Als iemand het gevoel heeft dat dat rationeel is, dan steekt hij gerust het hoofd in de strop. Het komt eigenlijk hierop neer: als we goed opletten, zullen we ontdekken dat de mens door niets zozeer verontrust kan worden als door wat irrationeel is, maar zich aan de andere kant door niets zo voelt aangetrokken als door wat rationeel is.
Maar niet voor iedereen hebben de begrippen ‘rationeel’ en ‘irrationeel’ dezelfde betekenis. Het is er net zo mee gesteld als met de begrippen ‘goed’ en ‘kwaad’, ‘nuttig’ en ‘nutteloos’. Vooral om die reden kunnen we het niet zonder onderwijs stellen, want alleen daardoor leren we bepaalde primaire noties over wat wel en wat niet rationeel is op concrete gevallen toepassen op een manier die in overeenstemming is met de natuur. Om dat onderscheid tussen ‘rationeel’ en ‘irrationeel’ te kunnen maken, oriënteren we ons niet alleen op de waarde van uiterlijke dingen, maar ook op de waarde van de persoonlijkheid van ieder van ons. Zo is het voor de één rationeel om iemand een pispot aan te reiken, omdat hij maar al te goed beseft dat hij, als hij dat niet doet, op een pak slaag kan rekenen en niets te eten krijgt, maar dat hij, als hij die pispot wel aanreikt, niets pijnlijks of vervelends te vrezen heeft. Een ander vindt het niet alleen ondraaglijk zelf die pispot aan te reiken, maar kan het ook niet verdragen dat een ander dat doet. Als je mij nu vraagt: ‘Moet ik die pispot nu aanreiken of niet?’, dan is mijn antwoord dat wel een maaltijd krijgen beter is dan geen maaltijd krijgen, en dat een pak slaag erger is dan geen pak slaag. Dus als je je eigenbelang daaraan afmeet, reik dan vooral die pispot aan! ‘Maar dat is beneden mijn waardigheid.’ Dat moet jíj in je besluitvorming betrekken, niet ik. Jij kent jezelf het best, jij weet het best wat je waard bent, en jij kent dus ook de prijs waarvoor je jezelf wilt verkopen. Ieder mens stelt zijn eigen prijs vast.
Dat is ook de reden waarom Florus, toen hij zich afvroeg of hij naar de Nerofeesten moest gaan om daar een bijdrage aan te leveren, van Agrippinus het antwoord kreeg: ‘Dat moet je doen!’ Toen Florus hem daarop vroeg: ‘Waarom ga jíj er dan niet heen?’, was het antwoord van Agrippinus: ‘Het komt niet eens bij me op.’ Inderdaad, zodra je eenmaal bij zulke uiterlijke dingen begint te wikken en te wegen (zal ik wel of zal ik niet?), dan heb je bijna al van je eigen identiteit afstand gedaan. Wat wil je eigenlijk van me weten? ‘Verdient de dood de voorkeur of het leven?’ Dan zeg ik: ‘Het leven natuurlijk.’ En als de vraag luidt: ‘Kun je beter een plezierig dan een ellendig leven hebben?’, dan is mijn antwoord: ‘Een plezierig leven.’ ‘Maar als ik niet aan die tragedie meedoe, kost dat me de kop.’ Ga er dan heen en doe mee, maar ík peins er niet over. ‘Waarom niet?’ Jíj beschouwt jezelf blijkbaar als niet meer dan een van de draden van een tunica. En wat houdt dat dan in? Dat jij je alleen maar hoeft af te vragen hoe je het meest op andere mensen kunt lijken, zoals ook een draad van een tunica zich niet van de andere draden wil onderscheiden. Maar ík wil nu eenmaal liever die glanzende purperen zoom van een toga zijn, dat kleine stukje stof dat de toga tot een prestigieus en fraai kledingstuk maakt. Hoe kan ik dat nog zijn als ik doe wat jij me aanraadt en me aan de massa aanpas?
Helvidius Priscus zag dat net zo, en handelde daar ook naar. Toen Vespasianus hem een keer liet weten dat hij niet aan een senaatsvergadering mocht deelnemen, antwoordde hij: ‘Het is aan u, mij de rang van senator af te nemen, maar zolang ik die nog heb, moet ik naar die vergadering gaan.’ ‘Goed,’ zei Vespasianus, ‘maar houd daar dan in ieder geval je mond.’ ‘Dat zal ik doen, maar vraagt u me dan ook niets.’ ‘Maar ik zal je toch om je mening moeten vragen.’ ‘Dan moet ik mijn mening ook geven.’ ‘Als je dat doet, laat ik je ter dood brengen.’ ‘Wanneer heb ik dan beweerd dat ik onsterfelijk ben? Doet ú vooral wat aan u is, maar dan doe ik ook het mijne. Uw taak is het, mij te laten doden, de mijne, onbevreesd te sterven; de uwe, mij te verbannen, de mijne, zonder morren te gaan.’ Wat voor nut had die eenmansactie van Priscus? Ja, wat voor nut heeft een purperen zoom voor een toga? Wat anders dan dat hij er een glans van purper aan toevoegt, iets opvallend moois waar anderen een voorbeeld aan zouden willen nemen? Als de keizer in zo’n situatie een ander had laten weten dat hij niet welkom was in de senaat, dan had die gereageerd met: ‘Dank u voor de waarschuwing!’ Maar zo iemand had hij geen strobreed in de weg gelegd, omdat hij maar al te goed wist dat de man er als een meubelstuk het zwijgen toe zou doen of, áls hij al iets zou zeggen, precies zou zeggen wat de keizer wilde horen, ja, dat hij daar nog een schepje bovenop zou doen.
Net zo riskeerde een atleet de dood als hij zich niet liet castreren. Zijn broer, een filosoof nog wel, zocht hem op en vroeg hem: ‘Wel, broer, wat ga je nu doen? Snijden we je geslacht af en lopen we dan naar de sportschool?’ De ander dácht daar echter niet over, maar verdroeg de pijn en stierf. – Daarop vroeg iemand uit het gehoor aan Epictetus: In welke hoedanigheid heeft hij dat nu gedaan: als atleet of als filosoof? – Als een man, was het antwoord, en wel als een man die in Olympia een prijs had gewonnen en wiens naam door de heraut was omgeroepen, en die zich daar thuis voelde; hij liet zich niet lekker masseren in Bato’s sportschool. Maar een ander had zich zelfs laten onthoofden als hij ook zonder hoofd verder had kunnen leven. Kijk, dat noem ik nu karakter. Zo sterk is dat karakter bij mensen die gewend zijn het een essentiële bijdrage te laten leveren aan hun overwegingen. ‘Epictetus, scheer onmiddellijk je baard af!’ Als ik een filosoof ben, zeg ik: ‘Dat weiger ik.’ ‘Maar dan laat ik je onthoofden.’ ‘Doe wat u niet laten kunt.’
Iemand kwam met de vraag: – Waaruit kan ieder van ons nu opmaken wat bij zijn rol past? – Neem, was Epictetus’ antwoord, het voorbeeld van een stier, wanneer een leeuw in de aanval gaat. Waaruit maakt hij op dat hij als enige over de uitrusting beschikt om die aanval af te slaan en waarom rent hij onmiddellijk naar voren om zijn hele kudde te beschermen? Omdat hij tegelijk met die uitrusting ook het besef daarvan gekregen heeft. En gaat het bij ons niet net zo, dus dat wie over zulke mogelijkheden tot verweer beschikt, zich daarvan ook volledig bewust is? Natuurlijk, een stier wordt niet ineens een stier en een mens wordt niet ineens een krachtige persoonlijkheid. Daarvoor moet je in de winter geoefend hebben, en je moet je er goed op voorbereiden, zodat je leert niet blindelings af te stormen op dingen die niet bij je horen.
Het komt alleen hierop aan: hoe duur verkoop je je morele keuze? Man, reken er in elk geval niet te weinig voor, ook al komt het natuurlijk alleen een Socrates, en mensen van zijn slag, toe een uitzonderlijk hoge prijs voor zichzelf te vragen. – Maar als we van nature voor zulk gedrag uitgerust zijn, waarom zijn we dan niet allemaal, of in elk geval velen van ons, zoals hij? – Zijn alle paarden dan renpaarden, en alle honden speurhonden? Wat dacht je? Moet ik, omdat ik niet bijzonder getalenteerd ben, er soms van afzien mezelf te trainen? Geen denken aan! Epictetus zal het nooit winnen van Socrates, maar als ik niet van hem verlies, ben ik allang tevreden. Ook zal ik nooit zo’n kampioen worden als Milo, maar daarom ga ik mijn lichaam nog niet verwaarlozen. Ook aan Croesus kan ik niet tippen, maar dat is geen reden om geen zorg aan mijn bezit te besteden. Om kort te gaan: dat ik niet mag hopen de top te bereiken, zal me er niet van weerhouden me ervoor in te zetten.

Hoofdstuk 3 Gods vaderschap van alle mensen en de consequenties daarvan

Als je je de overtuiging eigen kunt maken dat we allen uit God geboren zijn en dat God de vader is van mensen en goden, en als je daar de juiste conclusie aan kunt verbinden, dan geloof ik dat je niet gering over jezelf zult denken en jezelf niet zult onderschatten. Want als de keizer je adopteert, zal niemand je arrogante blikken kunnen verdragen; maar nu je weet dat je de zoon van Zeus bent, ben je daar dan niet trots op? Nee, dat zijn we niet. Bij onze geboorte zijn twee elementen samengevoegd: een lichaam, dat we gemeen hebben met dieren, en rede en intelligentie, die ons met de goden verbinden. De meeste mensen neigen vooral naar de ene kant, die armoedige en sterfelijke verwantschap; slechts een minderheid laat de andere kant prevaleren en richt zich op wat ons goddelijk en gelukkig maakt. En omdat iedereen nu eenmaal met alles omgaat overeenkomstig de opvatting die hij erover heeft, lukt het slechts een minderheid zichzelf niet laag aan te slaan maar een hoge dunk van zichzelf te hebben, namelijk degenen die vinden dat ze geboren zijn voor persoonlijke integriteit, zelfrespect en betrouwbare omgang met de indrukken uit de buitenwereld. Maar bij de meeste mensen is het tegendeel het geval. ‘Wat stel ik helemaal voor?’, hoor je ze denken, ‘een jammerlijk exemplaar van de menselijke soort, een nietig bonkje vlees!’ Ja, wat je zegt: een nietig bonkje vlees, maar je hebt ook iets in je wat meer is dan dat! Waarom laat je je dat ontglippen en hecht je je geheel aan dat lichaam?
Door vooral naar die verwantschap met het lichaam te neigen, worden sommigen van ons net wolven: onbetrouwbaar, achterbaks en schadelijk. Anderen lijken op leeuwen: bruut, wild en niet te temmen; maar de meesten van ons worden als vossen, het uitschot onder de wilde dieren. Want waarin verschilt een kwaadaardige intrigant van een vos of wat voor ander beest dan ook dat nog meer onheil aanricht en nog laaghartiger is? Kijk dus maar uit dat je je er niet toe verlaagt op zo’n stuk ongeluk te lijken!

Hoofdstuk 4 Vorderingen maken

Wie al vorderingen maakt, heeft van de filosofen geleerd dat elk streven gericht is op het goede en dat elk vermijden betrekking heeft op het slechte, en ook dat welbevinden en sereniteit alleen dan optreden als een mens niet faalt in zijn streven en als hem niet overkomt wat hij wil vermijden. Zo iemand heeft elk streven uitgebannen en tot een later tijdstip uitgesteld; wat hij vermijdt, beperkt hij tot datgene wat onder zijn morele keuze valt. Immers, als hij probeert te vermijden wat buiten zijn morele keuze valt, dan weet hij zeker dat hem iets zal overkomen wat hij wil vermijden en dat dit hem ongelukkig zal maken. Als het nu de deugd is die belooft je gelukkig te maken en je zo’n sereniteit, zo’n gevoel van welbevinden belooft te bezorgen, dan zorgt de vooruitgang die je daarin boekt er ook voor dat je zulke geestestoestanden steeds meer benadert. Want waar de vervolmaking van iets toe leidt, dát is altijd het doel dat je steeds meer benadert als je vorderingen maakt.
Hoe komt het dan dat, terwijl we het erover eens zijn dat deugd bij uitstek dat vermogen heeft, het toch andere dingen zijn waarin we vooruitgang nastreven, en daarmee te koop lopen? Wat is het gevolg van deugd? Sereniteit. Wie maakt er dan vorderingen? Iemand die een stel traktaten van Chrysippus heeft gelezen? Maar deugd bestaat toch niet uit kennis van Chrysippus’ werk? Want als dat wel zo is, dan zijn we het erover eens dat vooruitgang uit niets anders bestaat dan uit het kennisnemen van een groot aantal werken van Chrysippus. Maar nu zijn we het er over eens waar de deugd toe leidt, maar beweren we tegelijkertijd dat vooruitgang in deugd, het in de buurt komen van het doel, iets heel anders inhoudt. ‘Maar die man’, zegt iemand dan, ‘is toch maar mooi al in staat zelfstandig Chrysippus te lezen.’ Bij de goden, dát noem ik nog eens vooruitgang; ga vooral zo door, meneer! ‘Waarom drijft u zo de spot met hem?’ Waarom houd jíj hem af van het inzicht in de kwalijke toestand waarin hij verkeert? Wil jij hem niet laten zien wat het effect van deugd is, zodat hij begrijpt waar hij de vooruitgang moet zoeken? Zoek die daar, stakker, waar het op jóú aankomt! En wat is dat dan? Het streven en vermijden, dus dat je je doel niet mist en niet terechtkomt in wat je wilt vermijden; de omgang met je impulsen, dat je daarbij geen fouten maakt; en dat je je niet vergist, als je ergens mee instemt of je van een oordeel onthoudt. Het gaat vooral om het eerste punt, dat van je streven: dat is het belangrijkst. Want als je alleen maar zit te sidderen en te jammeren en je maar één ding voor ogen staat: niet in ellende terecht te komen, hoe kun je dan vorderingen maken?
Laat jij me dus zien hoe je op dát punt vooruitgang hebt geboekt. Het is alsof ik tegen een atleet zou zeggen: laat me je schouders zien, en hij dan zou reageren met: moet je mijn halters eens zien! Ach, ga toch weg met die halters! Wat ik wil zien is: wat hebben ze opgeleverd? ‘Pak het leerboek Over Impulsen eens en je zult zien hoe goed ik dat kan interpreteren.’ Slaaf! Dat is niet wat ik wil weten. Mij gaat het hierom: hoe is het gesteld met je impulsen, met je streven en vermijden? Hoe stort je je ergens op, hoe bereid je je erop voor, hoe stel je je erop in: doe je dat in harmonie of in disharmonie met de natuur? Als je het in harmonie met de natuur doet, laat me dat dan zien en ik zal bevestigen dat je vorderingen maakt; zo niet, ga dan maar weg en beperk je er niet toe uitleg te geven van die teksten, maar ga zelf ook dat soort boeken schrijven! En wat schiet je daar mee op? Weet je niet dat zo’n heel boek voor vijf denariën te koop is? En denk je dan dat het werk van iemand die het kan uitleggen meer waard is? Denk maar niet dat je het werk dat je te doen staat, ergens anders moet zoeken dan in de vorderingen die je maakt.
Waarin is vooruitgang dan gelegen? Ieder van jullie maakt vorderingen als hij zich van de buitenwereld afwendt en zich geheel richt op zijn morele keuze. Je maakt vorderingen als je aan dat vermogen werkt, het traint, het in overeenstemming brengt met de natuur, het verheft, het vrij maakt, ongevoelig voor hindernissen en tegenslagen, betrouwbaar en vol zelfrespect. Iemand maakt vorderingen wanneer hij begrepen heeft dat wie verlangt naar dingen waar hij geen macht over heeft of dat soort dingen probeert te ontlopen, nooit een betrouwbaar, nooit een vrij man kan zijn. Onvermijdelijk verandert hij met die dingen mee, waait hij met al die winden mee, zodat hij zichzelf wel móét onderwerpen aan anderen, namelijk degenen die in staat zijn om te zorgen dat hij die dingen wel of niet krijgt. Om kort te gaan: vorderingen maken doet iemand die, als hij ’s morgens opstaat, die beginselen meteen voor ogen heeft en in acht neemt. Dan neemt daar iemand een bad die betrouwbaar is en zelfrespect heeft. Net zo gaat hij aan tafel, terwijl hij zich onder alle omstandigheden in die leidende principes oefent, zoals een hardloper dat doet door hardloopoefeningen en een acteur door stemoefeningen. Ja, dát is de man die in de ware zin des woords vorderingen maakt, die niet voor niets van huis is vertrokken. Maar als zijn inspanningen gericht zijn op het lezen van boeken, als hij zich daarin oefent en met dat doel van huis is gegaan, dan adviseer ik hem om meteen weer terug te keren en zich aan de zaken daar te wijden, want datgene waarvoor hij zijn reis ondernomen heeft, is al die moeite niet waard. Wat wél loont, is de moeite die hij doet om uit zijn eigen leven het verdriet te bannen dat tot gejammer en zelfbeklag leidt vanwege ongeluk en tegenslagen, om te leren wat dood, wat verbanning, wat gevangenschap, wat de veroordeling tot de gifbeker voorstelt. Dan kan hij immers misschien ook in zijn cel zeggen: ‘Mijn beste Crito, als de goden het zo willen, laat het dan zo gebeuren’, in plaats van: ‘Ach, arme ik, moest ik dáárvoor zo nodig oud worden en grijze haren krijgen?’ En wie gaat zich aan zulke weeklachten te buiten? Denken jullie dat ik nu de eerste de beste arme stakker ga noemen? Geen sprake van! Is het niet Priamus, is het niet Oedipus die dat soort dingen zegt, net als al die andere koningen? Wat zijn tragedies immers anders dan in een versvorm vertelde lotgevallen van mensen die zich blind staren op uiterlijke zaken? Als er zo’n zelfbedrog voor nodig is om erachter te komen dat zulke uiterlijke zaken, die buiten onze keuze vallen, ons niet aangaan: mij best, als ik daaruit maar leer hoe ik sereen en in gemoedsrust kan leven. En wat jullie betreft: jullie moeten zelf maar zien wat jullie het liefste doen!
Wat heeft Chrysippus ons hierover te bieden? ‘Het gaat erom’, zegt hij, ‘dat je leert dat overtuigingen die je helpen om een sereen leven zonder emoties te leiden, niet ongegrond kunnen zijn. Lees daarom mijn boeken en je zult erachter komen dat uitspraken die mij zo’n ongevoeligheid voor emoties bezorgen wel waar móéten zijn en in harmonie met de natuur.’ Wat een geluk dat we over zo’n weldoener beschikken, die ons de weg wijst! Voor Triptolemos hebben alle mensen tempels en altaren opgericht, omdat hij ons de landbouw heeft geschonken; maar voor iemand die de waarheid heeft gevonden, aan het licht heeft gebracht en onder alle mensen verbreid heeft (en dan niet de waarheid over leven, maar over góéd leven), wie van jullie heeft voor die man een altaar, tempel of standbeeld opgericht, of God eerbiedig voor diens bestaan gedankt? Dat de goden ons de wijnrank en de tarwe geschonken hebben, daarvoor brengen wij offers aan hen, maar dat ze op de akker van het menselijk denken een gewas vrucht hebben laten dragen waarcolleges door zij ons de waarheid over het geluk konden onthullen: moeten we God daarvoor niet dankzeggen?

Oorspronkelijke titel Diatribai. Encheiridion
Vertaling © 2011 Gerard Boter en Rob Brouwer / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam

Athenaeum - Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum