Leesfragment: Dat weet je niet

15 november 2010 , door Jens Christian Grøndahl
|

De nieuwe roman van Jens Christian Grøndahl, Dat weet je niet, is verschenen. Vandaag kunt u de eerste pagina's van dit boek lezen en uw exemplaar bestellen.

David Fischer, een negenenveertigjarige advocaat, en zijn Engelse vrouw Emma zijn bij elkaar gebleven terwijl iedereen om hen heen scheidde. Nu opeens wordt hun intimiteit bedreigd door verontrustende vragen over leeftijd, seks en geloof. Hun dochter Zoë krijgt haar eerste expositie als kunstenaar en komt ter ere daarvan bij haar ouders langs met haar nieuwe vriend, die Pakistaans blijkt te zijn. David en Emma zijn ervan overtuigd dat zijn achtergrond niet van belang is, maar ze raken in de war van hun pogingen om dit bevestigen. Na een knallende ruzie voelen Emma en David zich genoodzaakt zich te bezinnen op de keuzes, de omstandigheden en de relaties die hun leven hebben gevormd. Hebben ze wel de juiste beslissingen genomen? Waren de opofferingen die ze voor elkaar hebben gedaan wel de moeite waard? En wellicht de belangrijkste vraag: hoe weet je dat je van iemand houdt? Met veel inlevingsvermogen en een diep inzicht beschrijft Grøndahl in Dat weet je niet de gedachten en gevoelens van zijn hoofdpersonen, waardoor ze onder je huid lijken te kruipen en een onvergetelijke indruk achterlaten.

 

Toen de tunnel een bocht maakte, ging David vlug rechtop zitten. Het meisje had het nauwelijks opgemerkt en voordat hij een excuus kon mompelen, was ze al weer aan het lezen. Hij was een paar seconden weggezakt en door het korte contact met haar schouder weer even plotseling wakker geschrokken. Ze moest in de twintig zijn, ongeveer even oud als zijn dochter. Haar gezicht was wit van het poeder en haar donkere haren verdwenen bijna onder een zwarte baret. Hij transpireerde in zijn jas en schaamde zich bij de gedachte dat zij door die vluchtige blik misschien het zweet op zijn bovenlip had opgemerkt. Hij had een vroege vlucht genomen en het grootste deel van de dag in een vergaderzaal in de City doorgebracht. Het gedrang van staande en zittende passagiers zou het ingewikkeld maken om zijn jas uit te trekken en hij hoefde ook niet zo ver. Nu had David er spijt van dat hij de winterjas had gekozen. Op een koude oktobermorgen in Kopenhagen was dat logisch, maar hij had moeten weten dat het in Londen zachter zou zijn. De mannen om hem heen droegen een windjack of een pak, sommigen waren zelfs in hemdsmouwen.
Hij keek schuin naar het boekje dat het meisje op haar gekruiste benen had liggen. Goud op snee en een zwartleren band, zo te zien iets religieus. De tekst was in het Hebreeuws, maar het was al heel wat jaren geleden dat hij in staat was geweest de hoekige tekens te duiden. Nu wist hij alleen nog dat ze uit louter consonanten bestonden en dat het meisje ze van rechts naar links las. Andersom, zou hij het noemen. Al sinds zijn jeugd had hij het achter zich gelaten, heel die zware erfenis van overgeleverde laatjes vol verwachting en wantrouwen. Hij was doorgegaan als een anoniemer persoon die de aarde met een lichtere gang betrad. In het grote geheel betekende het ook niet zo veel wie je was. Zijn leven draaide om de mensen van wie hij hield, zijn vrouw, hun dochter, Emma en Zoë. Daarin leek hij waarschijnlijk het meest op anderen.
Toen de trein vaart minderde langs het perron op Knightsbridge, sloeg het meisje haar boek dicht en stond op. Een dikke man met een tulband en een volle baard nam meteen haar plaats in. Een restje warmte van haar dijen en billen moest hij wel voelen. Nog even en dan zou zij op het trottoir boven het station lopen, opgeslokt door de drukke menigte. Die gedachte was bijna veelbelovend. David keek rond naar zijn onbeweeglijke medepassagiers. Die hadden ieder voor zich hun blik op oneindig in de smalle buis die door het duister van de tunnel gleed, bang om elkaar tijdens de kortdurende gemeenschap van het openbaar vervoer aan te raken.
Hij had zich altijd goed gevoeld bij het oppervlakkige ritme van de inwoners van echt grote steden. In de wagon waar hij in zat, waren waarschijnlijk alle wereldgodsdiensten vertegenwoordigd en dat kon ook omdat de passagiers beleefd waren en elkaar verder koud lieten. Geen van hen wist iets over een ander en hun respectievelijke kleding of raciale trekjes zeiden even weinig over hen als de inventaris van de wagon en de reclames boven de raampjes die uitkeken op de kabels en het roet van de tunnelwand.
David voelde geen verwantschap met het onbekende joodse meisje. De geboorte van Zoë had alles veranderd. Toen Emma gescand werd, vertelde de onervaren jonge vroedvrouw die de apparatuur bediende hun dat het een jongetje was. David en Emma konden in de grofkorrelige weergave van een astronaut met een vergroeid voorhoofd iets van een geslacht onderscheiden. Emma was christen of hoe je dat ook moest noemen, maar dat was het drama niet. Het kon haar niet schelen, of dat zei ze in elk geval. David kon het zo krijgen als hij wilde, en terwijl de vroedvrouw met haar scanner Emma’s buik kneedde, besloot hij dat zijn zoon niet zou worden besneden. Hij had dat besluit niet al zo lang voor de geboorte hoeven rondbazuinen. Waarom niet gewacht? In zijn achterland veroorzaakte het een aardverschuiving, en toen Zoë in een flanellen dekentje van hand tot hand ging, bleef iedereen met het gevoel zitten dat ze zich dat gedoe hadden kunnen besparen.
Nu was ze een jonge, zelfbewuste vrouw die op de kunstacademie in Kopenhagen zat. Ze woonde samen met een vriendin achter het Centraal Station waar drugsbendes vanuit luxewagens met gierende banden op elkaar schoten. Ze was afwisselend tolerant of geërgerd als David weer eens aan de telefoon hing omdat het nieuws alweer een schotenwisseling liet zien. ‘Pap, ze schieten toch niet op mij,’ zei ze alsof zijn angst voor verdwaalde projectielen gelijkstond aan het risico om door een vallende dakpan geraakt te worden. Het had lang geduurd voor hij begreep waarom ze liever tussen pornofoto’s en massageklinieken woonde dan bij hem en Emma. Ze hadden niet vaker ruzie gehad dan ouders normaal gesproken hebben met hun halfvolwassen kinderen.
Het ergst was het toen ze het in haar hoofd kreeg om haar joodse identiteit te gaan onderzoeken. David was verbaasd over zijn eigen reactie toen ze voor het eerst met een davidster om haar hals aan het ontbijt verscheen. Toen ze zich verdedigde met de opmerking dat hij dezelfde naam had als haar nieuwe sieraad werd hij nog nijdiger. Het werd hem te laat duidelijk dat hij haar met zijn inquisitorische argumenten kwetste. Hij had in de vrome bevlieging van zijn dochter niets anders dan aanstellerige ijdelheid en geleende symboliek gezien. Emma moest haar verdedigen met als gevolg dat hij zich voor zijn ongepaste heftigheid schaamde.
De trein naderde South Kensington en David stond op om uit te stappen. Hij zag Emma voor zich en het gemis trof hem als een onverwachte dreun. Het was raar, hij had haar ’s ochtends nog gezien en zou haar over een paar uur weer zien. Hij was gewend om een dag of wat van huis te zijn. Zijn werk bracht met zich mee dat hij veel op reis was en hij was meerdere malen per jaar in Londen. Toen hij zich aankleedde, sliep ze nog. Als ze de kans kreeg, kon Emma eindeloos lang slapen. De jaren met een dochter in huis waren een onnatuurlijke onderbreking van haar oude gewoonte om tot ver in de morgen te slapen en zodra Zoë oud genoeg was om zelfstandig op te staan, had ze die gewoonte hervat.
David had even bij haar voeteneind gestaan om naar de slapende Emma te kijken, haar warme gezicht in een waaier van warrig haar. Haar wenkbrauwen en oogleden trilden een beetje alsof er iets dreigde of haar tegenstond. Ze beweerde altijd dat ze zich haar dromen niet herinnerde. Hij wilde haar kussen, maar onderdrukte die aandrang, wel wetend dat ze op dat moment van de dag onontvankelijk zou blijken voor zijn aanval van sentimentaliteit. Nu hij in de dicht opeengepakte ondergrondse zat, was ze opeens heel ver weg. Ze was de laatste tijd in zo’n periode die bij hem zijn oude angst deed oplaaien dat ze van hem weggleed.

Op het gebruikelijke adres kocht David een boeket witte lelies voordat hij doorliep naar Brompton Road. Het zou makkelijker zijn geweest een station eerder uit te stappen maar hij hield van de wandeling langs de groene straten tussen statige gevelrijen. Zijn jas droeg hij over zijn vrije arm, de bladeren begonnen nog maar net bruin te worden en hij voelde de lage zon in zijn rug alsof het nog september was. Een paar minuten later was hij bij Ovington Gardens. De wandeling vanaf het station was hem even vertrouwd als de vijf minuten van station Hellerup naar de villawijk waar Zoë sinds haar achtste met haar ouders had gewoond.
Op het eerste gezicht hadden Emma en hij geen zin gehad om in dat met klimop begroeide bakbeest te wonen, maar ze veranderden van mening toen ze de tuin in kwamen en de stenen kas met bovenlicht zagen. Een ideaal atelier voor Emma, dachten ze afzonderlijk van elkaar en dat werd het ook. In haar nieuwe land kreeg ze niet de carrière waar ze allebei op gehoopt hadden, maar iedere ochtend ging ze naar haar werkplaats, waar geheel en half voltooide doeken in kleverige stapels langs de wanden stonden. Ze zat daar vaak de hele dag, ook als ze niets presteerde, alsof de geur van olieverf en terpentijn nu eenmaal was wat ze het liefst inademde. Het laatste jaar verschanste ze zich bijna in haar glazen huis. Ze wist dat hij niet dichtbij durfde komen zonder daartoe uitgenodigd te zijn, maar het was lang geleden dat hij haar aan de ezel had zien zitten. Blijkbaar had ze er voldoende aan voor haar planten te zorgen, boeken te lezen of gewoon maar te zitten.
Ze was zoals altijd, misschien een beetje verstrooider, maar dat was normaal. Hij was er in elk geval aan gewend. Vanaf de peutertijd van Zoë, toen die onophoudelijk om haar aandacht bedelde, waren er gaten gevallen in haar moederschap, momenten dat Emma in zichzelf verzonk of buiten zichzelf, dat was moeilijk te zeggen, misschien eerder erbuiten. Weg uit iedere herkenbare omtrek van een ik. David had haar al een half leven naast zich en kon zich niets anders voorstellen, maar haar geregelde distractie en passiviteit gaven hem nog steeds het ge- voel tekort te schieten, uit de maat te lopen. Alsof hij moest bewijzen dat ze geen fout had gemaakt toen ze met hem meeging naar Denemarken om opnieuw te beginnen. Alsof hij dat niet allang had bewezen. Zij had er zelf op aangedrongen. Hij droomde ervan zich in Londen te vestigen als hij klaar was met zijn opleiding. Ze hadden dezelfde drang om de geschiedenis op nul te zetten, maar zij won. Zij kreeg de kans om alles wat ze kende de rug toe te keren.
David had Emma op een voorjaarsavond halverwege de jaren tachtig leren kennen. Hij studeerde een jaar aan King’s College en een van zijn nieuwe vrienden nam hem mee naar een feest bij een fotograaf die zich in een oude brandweerkazerne bij Camden Town had gevestigd. Geen van beiden kende de fotograaf, maar ze waren nog jong genoeg om met de stroom mee onbekende drempels over te stappen, op voorwaarde dat er muziek was, meisjes en genoeg te drinken. Na een jaar genoot hij er nog steeds van een onbeschreven blad te zijn in de grote stad, een buitenstaander die alles in een lichte roes van nieuwigheid bekeek. Toen hij haar ontmoette, had hij nog een paar maanden voor hij naar huis moest.
Zij stond alles te bekijken, leunend tegen een stang van roestvrij staal waar de brandweerlieden ooit vanaf waren gegleden. In de cementen vloer in het atelier van de fotograaf zaten nog steeds olievlekken van de brandweerwagens, waar de mensen nu dronken rondsprongen op Iggy & The Stooges. Vrijwel iedereen was in het zwart, maar ze viel niet alleen op door haar asblonde haar en verbleekte oosterse outfit. Ze was lang en haar smalle gezicht leek op een portret van een elizabethaanse adellijke vrouw, bleek en onbuigzaam, vast ook wreed. Alleen de geplooide kraag, twee hazewindhonden en een kamermeisje om haar ongekamde, warrige haardos te temmen ontbraken.
Emma zag eruit alsof ze voor even van haar onbereikbare hoogten was neergedaald om het volk te aanschouwen. Ze leek in de verste verte niet op een meisje dat hij zou durven benaderen, maar hij was niet nuchter en niet van hier. Dat hielp, dat maakte hem lichter, misschien omdat zijn sociale leven de transparante onwerkelijkheid van een droom had. In het afgelopen jaar was hij met net zo veel meisjes naar bed geweest als hij had leren kennen voordat hij naar Londen vertrok. Hij vroeg of ze wilde dansen.
Ze keek even naar hem, vrolijk en verrast. Nee dank je. Een seconde leek het of ze iemand in het oog had gekregen die ze kende, toen richtte ze haar grote ogen weer op hem. Haar mondhoeken krulden superieur omhoog en ze zei dat hij beter een glas witte wijn voor haar kon regelen. Iedereen dronk slap donker bier uit plastic bekertjes van een biervat in de hoek. Hij vond de weg naar de keuken, in de ijskast lagen een paar flessen. De mensen stonden in kluitjes bij elkaar en niemand merkte hem op terwijl hij een kurkentrekker en een paar glazen zocht. Emma keek goedkeurend toe toen hij haar inschonk. Een kleine man met dun haar en een rood sjaaltje om zijn nek kwam naar hen toe en zei iets afkeurends waarna David zich voorover moest buigen om het nog eens te horen. Of ze zijn Puligny-Montrachet lekker vonden? David lachte naar hem. Ja, absoluut. Emma lachte ook. Blijkbaar tevreden over zijn geveinsde arrogantie.
‘Kom, het is hier vervelend,’ zei ze en ze nam zijn hand. Ze trok hem mee naar buiten, er kwam een taxi aan, zij wenkte.
‘Waar gaan we heen?’ vroeg David en hij voelde zich onnozel.
Zij glimlachte en boog zich voorover naar de chauffeur. ‘Walton Street, Ovington Gardens,’ zei ze en ze wachtte tot David op het idee kwam het portier voor haar te openen. Toen ze op de achterbank zaten en de wagen zich in beweging had gezet, draaide ze zich naar hem toe. ‘Ik ontvoer je,’ zei ze.
Toen ze eenmaal binnen waren, vroeg ze hem zijn schoenen uit te doen en eerst dacht hij dat ze een kamer huurde in het witgeverfde huis met zuilen rond de ingang. In het matte licht van de hal kon hij nog net een blik werpen op de verouderde, versleten chic. Haar kamer was op de bovenste verdieping.
‘Mijn moeder hoeft niet te weten dat je hier bent,’ zei ze toen ze de deur achter hen had dichtgedaan. Het was een grote kamer met verbleekt behang, kasten met boeken in stapels en een erker met hoge ramen die uitkeken op een binnenplaats of een tuin. Voor de erker stond een ezel en een lage tafel met verfvlekken en aluminium tubes die zich in bochten wrongen.
‘Je schildert,’ zei hij onnozel.
‘Ik zit op Slade,’ zei ze op een manier die maakte dat hij zich nog dommer voelde.
Ze ging naar de boekenkast, nog steeds met haar jas aan, om achter een van de stapels boeken een fles rum te zoeken. Romans, kunstboeken en zoölogische naslagwerken, zag hij nog gauw voordat ze zich naar hem omdraaide om hem met een zwaai een glas te overhandigen. Hij voelde zich bijna ingelijst door haar onderzoekende ogen.
‘Proost,’ zei ze, ‘ben je geïnteresseerd in neuken?’
Hij moest lachen, zij keek hem gedesoriënteerd aan. De elizabethaanse, adellijke dame werd afgelost door een gewoon meisje dat zich ook op wankele bodem bevond. De woorden ‘geïnteresseerd’ en ‘neuken’ klonken beide onhandig uit haar mond, ongeveer zoals de tegenstelling tussen de verwelkte bloemen op het behang en de modernekunstaffiches die met punaises vast waren geprikt. Ontroerend bijna.
Misschien was hij te dronken, misschien was haar vraag te ongewoon en direct, maar voor het eerst kon hij het niet. In plaats daarvan lagen ze te praten, naakt in het harde licht van de lamp aan het plafond. Ze had willen zien of ze het kon, zei ze. Een onbekende tegenkomen en zonder meer met hem naar bed gaan. Ze had niet zo veel jongens gekend, ze kon er niet echt uit wijs. Seks. Ze sprak het woord uit alsof het een filosofische categorie was of een stad in een ander werelddeel.
Hij werd verliefd op haar distantie, haar manier om over de dingen te praten als van een verre afstand. Haar pauzes terwijl hij wachtte totdat ze haar zin af zou maken. Ze vond het niet de moeite waard om een gedachte tot het eind toe te volgen. ‘Dat is saai,’ was een van haar vaste uitdrukkingen. Iedere keer wond hij zich op over haar gebrek aan energie. Hij vond het arrogant en kleinerend als zij iets liet vallen in plaats van door te zetten, tot de bodem te gaan, helderheid te krijgen. Volgens haar was het pedant en een uiting van slechte smaak, begreep hij, de keren dat hij erop aandrong dat zij zich volledig uitdrukte, vooral over haar gevoelens.

Haar afstandelijke manier van doen provoceerde hem omdat hij zich er minderwaardig bij voelde, als een hoopvolle sollicitant. Het was vreemd, ze was begonnen hem zonder omwegen haar lichaam aan te bieden, maar dat gaf hem niet het gevoel dat hij haar in bezit nam. Dat bleef jarenlang de onvermoeibare motor achter zijn begeerte. Als ze passief zwijgend het gedoe in haar omgeving of de stilstand bekeek, maakte ze soms een losgeslagen indruk, alsof ze met de stroom meedreef. Ze gleed van hem weg, ongeacht hoe hard hij haar lange lijf in zijn armen klemde. Na een paar jaar werd het hem duidelijk dat ze nooit dacht dat ze zichzelf meester was en dat die gedachte in haar ogen pretentieus was. Het duurde lang eer hij het begreep omdat ze in andere opzichten onafhankelijker was dan iedereen die hij kende.
De eerste keer liet ze hem al zien wat hij wilde. ‘Zo zie ik eruit,’ zei ze met een glimlach toen ze zich in het felle licht voor hem uitkleedde. Ze was niet verlegen, maar ook niet ijdel. Zo zag ze eruit en daar was niets aan te doen. Ze had kleine borsten en was heel dun. Haar ribben tekenden macabere schaduwen op haar holle buik en de botjes in haar voeten deden hem aan een vogel denken. Zijn onvoorziene impotentie leek haar niet teleur te stellen. Ze hield zijn halfslappe penis in haar hand terwijl ze lagen te praten. Af en toe keek ze ernaar, alsof het een ding was dat ze had gevonden.
‘Je bent joods,’ zei ze en ze had hem net zo goed over de omvang en het gewicht kunnen informeren.
‘Ik ben afvallig,’ zei hij en bereidde zich erop voor dat ze door zou vragen. Het frustreerde hem bijna dat ze dat niet deed. Besneden, afvallig, tijdelijk impotent, het waren allemaal maar woorden.
Ze had het over kunstenaars die hij niet kende, Lucian Freud, Oskar Kokoschka, Horst Janssen. Hoe dom het was geweest om fotografie als aflossing van het getekende of geschilderde portret te zien. Foto’s zaten vast aan het moment, terwijl een echt portret de tijd opsloeg in plaats van slaafs de breukdelen te registreren. Hij vertelde haar wat hij studeerde. Adam Smith, ‘de onzichtbare hand’. Zij zei dat het als een krimi uit de jaren dertig klonk. Hij zei dat het een vulgaire verdraaiing was om Adam Smith het standpunt toe te dichten dat de staat geen rol als regulerende factor moest vervullen.

De eerste nacht hadden ze het over dingen die hen bezighielden, niet over waar ze vandaan kwamen. Hij wist alleen dat haar moeder op de verdieping onder hen sliep en dat ze met hun schoenen in hun handen langs haar deur waren geslopen. Toen hij naast haar wakker werd, piepte het daglicht door de donkerrode fluwelen gordijnen naar binnen. Ze ademde zwaar in haar slaap en hij voelde de erectie die uit was gebleven toen ze ’s nachts thuiskwamen. Toen hij een hand tussen haar dijen schoof, werd ze niet wakker.
Ze kenden elkaar niet. Hij wist niet waar haar vader was gebleven of waarom ze nog steeds thuis woonde en niet wilde dat haar moeder ontdekte dat hij hier lag. Zij wist niet waarom hij zichzelf een afvallige noemde. Dat wond hem op en voordat ze wakker werd, wist hij bij haar binnen te dringen.

De huizen rond het rechthoekige pleintje keken uit op een parkje met bomen met een hek eromheen waar de bewoners de sleutels van hadden. David stond stil en keek ernaar. Het parkje was zoals gewoonlijk verlaten. Toen hij na een paar weken op kousenvoeten een deel van het leven van de twee vrouwen was geworden, zaten Emma en hij vaak op een van de bankjes te lezen. Er viel een blad uit een van de boomkruinen. Hij bleef staan totdat het op de stoeptegels achter het afgesloten hek was neergekomen. Hij kon niet bedenken hoe vaak hij de hoek van Ovington Gardens was omgeslagen. Dezelfde wandeling, dezelfde witte gevelwand en hoge bomen, niet als een foto in zijn herinnering, maar als een beeld dat alle tijd die verstreken was, in zich hield.

[...]

 

© Jens Christian Grøndahl

pro-mbooks1 : athenaeum