Leesfragment: Generaal Spoor

27 november 2015 , door Jaap de Moor
| | | |

De nominaties voor de Libris Geschiedenis Prijs zijn bekendgemaakt. Athenaeum besprak al een aantal titels, publiceerde uit een aantal voor, maar zal deze zomer ook aan de andere genomineerden aandacht schenken. Vanavond kunt u een uitgebreid fragment lezen uit Jaap de Moors Generaal Spoor. Triomf en tragiek van een legercommandant.

Generaal Spoor was tot zijn plotselinge dood in 1949 bevelhebber van de Nederlandse troepen in Nederlands-Indië. Voor de een was hij een conservatieve houwdegen, voor de ander een inspirerende aanvoerder, maar hij was hoe dan ook een uitzonderlijk legerofficier.

De rol van generaal Simon Spoor tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië, 1945-1949, is omstreden. Hij probeerde de besluitvorming in kabinet en parlement naar zijn hand te zetten, waartoe hij als militair niet gerechtigd was. Veteranen herdenken hem daarentegen nog altijd met bewondering.

Hoe zat het nu eigenlijk met de ideeën van Spoor over politiek en militair leiderschap? En wat is er waar van de geruchten over zijn niet-natuurlijke dood? Deze biografie vertelt het verhaal van een intellectueel begaafde, artistiek aangelegde en toegewijde militair, die zich vóór alles heeft ingezet voor de belangen van zijn vaderland.

Inleiding

 

De dood van een generaal

 

Er zijn er die zeggen dat generaal Simon Hendrik Spoor, legercommandant in Nederlands-Indië van 31 januari 1946 tot 25 mei 1949, is vermoord. Vergiftigd om precies te zijn. Het verhaal van de vergiftiging wordt tegenwoordig toegeschreven aan zijn toenmalige adjudant, ritmeester R.M. Smulders. Op vrijdag 20 mei 1949 gingen Spoor en Smulders met zijn tweeën lunchen in het restaurant van de jachtclub van Batavia in Tandjong Priok. In de nacht van vrijdag op zaterdag werd Smulders ernstig ziek, hij raakte (tijdelijk) in coma en belandde in het militair ziekenhuis. Spoor overleed de week daarop. De conclusie was snel getrokken: het eten moest vergiftigd zijn geweest! Toch schrijft Smulders iets heel anders in zijn herinneringen aan generaal Spoor die in 1988 in boekvorm verschenen onder de titel: Een stem uit het veld. Hij geeft slechts een kort verslag van de lunch. De generaal en hij waren de enige gasten in het restaurant. De legercommandant was zwaar gedeprimeerd en had weinig te melden. Over het eten repte Smulders met geen woord, laat staan over vergiftiging. Verderop in het boek, wanneer hij terugkijkt op de gebeurtenissen in Indië en geruchten en beweringen over mogelijke pogingen tot vergiftiging van verschillende andere personen ter sprake komen, schrijft hij zelfs dat er “geen enkele aanwijzing” is voor de bewering dat de legercommandant en hij tijdens de lunch op de jachtclub zijn vergiftigd. Pas later, zo blijkt uit interviews met hem, is Smulders min of meer overtuigd geraakt van vergiftiging.Wat aanvankelijk slechts een ‘mogelijkheid’ was, groeide later uit tot een vaststaand ‘feit’.
Ritmeester Smulders was niet de enige die gelooft dat de generaal door vergiftiging om het leven is gebracht. Velen zeggen het hem na. De dood van Spoor leek op het eerste gezicht mysterieus. Spoor was bij zijn overlijden nog maar 47 jaar oud. Hij was op dat moment niet ziek, hoewel zijn gezondheid niet florissant was en de ontwikkelingen in de eerste maanden van 1949 hem erg hadden aangegrepen. Hij stond middenin de militaire en politieke ontwikkelingen van het moment, die op 7 mei met de aanvaarding van het Van Roijen-Roem-akkoord net een dramatische wending hadden genomen. Het akkoord vormde het begin van de oplossing van de ‘Indonesische kwestie’ die de Nederlandse politiek jarenlang in zijn greep had gehouden. Het Indonesische bestuur, met ir. Soekarno en drs. M. Hatta voorop, mocht terugkeren naar Djocjakarta, de stad die tijdens de Tweede Politionele Actie in december 1948 was veroverd, en een rondetafelconferentie zou beslissen over de voorwaarden waaronder de Verenigde Staten van Indonesië onafhankelijk zouden worden. Het akkoord bezegelde de mislukking van Spoors beleid. Alles waarvoor hij steeds met grote energie en volharding had gestreden, was in één klap van tafel geveegd. Te midden van die turbulente ontwikkelingen overleed hij plotseling. Geen wonder dat de geruchtenmolen onmiddellijk op gang kwam. Het vermoeden van vergiftiging maakte prominent deel uit van het geruchtencircuit. Was gifmengerei in Indië niet een beproefd middel om iemand naar de andere wereld te helpen? Velen, niet alleen in het leger, vonden het op zijn minst vreemd dat de legercommandant uitgerekend op dit moment overleed. Maar niemand beschikte over concrete aanwijzingen dat Spoor op niet-natuurlijke wijze was overleden. Evenmin was duidelijk in welke hoek de eventuele dader(s) gezocht moest(en) worden.
Sindsdien is het onderwerp de geesten blijven bezighouden. Af en toe duiken nieuwe elementen op. In 2005 verspreidde een veteraan via internet het verhaal dat bij de lunch op de jachtclub nog een derde persoon aanwezig was geweest. Het ging om hoofdlegeraalmoezenier R.H.M.Verhoeven die – als ‘vriend van Spoor’ – ook een hapje zou hebben meegegeten. Die toevoeging is echter nauwelijks geloofwaardig. Alleen al niet omdat Smulders Verhoevens aanwezigheid niet vermeld heeft (waarom zou hij hem hebben willen verzwijgen?), maar ook niet omdat de legercommandant en Verhoeven beslist geen vriendenwaren. Spoor kwam eind 1947 in aanvaring met het Nederlandse episcopaat over de benoeming van een nieuwe hoofdlegeraalmoezenier. Hij wees Verhoeven, de kandidaat voor die functie namens het episcopaat, vierkant van de hand. Nadat het conflict enigszins was bijgelegd, mocht Verhoeven in mei 1948 de functie toch aanvaarden. Maar Spoor bleef Verhoeven ook nadien de voet dwars zetten bij de aanstelling van diens ‘tweede man’.
Over mogelijke daders van de vergiftiging is veel gespeculeerd. De legercommandant had ‘zo veel vijanden’, wordt beweerd. Welke vijanden waren dat? Hij had juist opvallend weinig vijanden (behalve Verhoeven dan), zeker wanneer men zijn positie als legercommandant en zijn politieke rol tijdens het conflict met Indonesië in aanmerking neemt. Soms wijzen auteurs op mogelijke daders in de kring van officieren die wegens wapenhandel en corruptie verdacht waren en de hete adem van Spoor in de nek voelden. Het gaat dan om officieren van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en de Koninklijke Landmacht (KL) die betrokken zouden zijn geweest bij de lange tijd onopgehelderde moord op KNIL-vaandrig R.C.L. Aernout op 28 februari 1948 in de buurt van Bandoeng. Aernout zou te veel hebben afgeweten van de corrupte praktijken van hoge officieren. Het was bekend dat Spoor de moord en de eventuele corruptiezaak hoog opnam en de erbij betrokken officieren wilde opsporen en vervolgen. Maar ook hier ontbreken concrete aanwijzingen dat de mogelijke moordenaar van de generaal uit de kring van militairen afkomstig was.
Niet alleen in Nederland is druk over Spoors vermeende onnatuurlijke dood gespeculeerd, ook aan Indonesische zijde heeft men er lustig op los gefantaseerd. In diverse kranten en tijdschriften zijn er op gezette tijden verhalen over verschenen. Het maandblad Gema Angkatan 45 en het weekblad Kompas bijvoorbeeld besteedden er aandacht aan en het dagblad Sinar Harapan publiceerde zelfs een hele reeks artikelen over de dood van de generaal. Twee springen eruit. Volgens het ene brengt een KNIL-militair die blijkbaar niet van halve maatregelen hield Spoor op zijn hoofdkwartier om het leven met een gaspistool, geladen met een zyklon-b gaspatroon. In het andere weten Indonesische troepen hem in de buurt van Sibolga op Sumatra in een hinderlaag te lokken en dodelijk te verwonden. In een van de artikelen in Sinar Harapan geeft een Indonesische historicus overigens toe dat voor beide verhalen weinig bewijsmateriaal voorhanden is.

De laatste dagen van generaal Spoor

Op vrijdag 20 mei 1949 gingen ritmeester-adjudant Smulders en Spoor inderdaad lunchen in het restaurant van de jachtclub in de haven Tandjong Priok bij Batavia. Het was een helse week geweest. Het beleid dat Spoor als commandant van het leger in Indië altijd had verdedigd, was, zoals gezegd, mislukt. De strijd was gestreden, de offers waren gebracht. De legercommandant was diep teleurgesteld door de loop der ontwikkelingen. Hij was dodelijk vermoeid en aan het eind van zijn krachten vanwege de gebeurtenissen van de voorbije weken. Voor alle militairen, van hoog tot laag, was de politieke oplossing die zich na de aanvaarding van het Van Roijen-Roem-akkoord aftekende, een bittere pil. Voor de gewone militairen diende zich ten minste nog een lichtpuntje aan: de terugkeer naar huis kon nu niet lang meer op zich laten wachten. Maar Spoor ervoer de gang van zaken als een verschrikkelijke en smadelijke nederlaag, die hij slechts met de grootste moeite kon verkroppen.
Daar kwam nog bij dat hij zich in de steek gelaten voelde door zijn stafofficieren. Met name door kolonel (KL) A.A.J.J. Thomson, die namens de legercommandant had deelgenomen aan de onderhandelingen die hadden geleid tot het Van Roijen-Roem-akkoord. Tegen de uitdrukkelijke instructie van Spoor in was Thomson akkoord gegaan met concessies aan de Republikeinen, waardoor de overeenkomst uiteindelijk betrekkelijk snel tot stand was gekomen. Toen de portee van Thomsons beslissingen tot de legercommandant doordrong, was het al te laat om er nog iets aan te doen. Het was voor Spoor bijzonder bitter dat de stafofficieren op Spelderholt, het officierscasino aan het Koningsplein in Batavia, niet ver van zijn kabinet en woonhuis, een receptie hadden aangeboden aan de Nederlandse onderhandelaar, de diplomaat dr. J.H. van Roijen, zonder dat de legercommandant hiervoor was uitgenodigd of er zelfs maar van afwist.
Spoor had zich echter wel bij de politieke overeenkomst neergelegd. Wanneer immers de politiek tot een oplossing besluit, dienen de militairen die te respecteren en op te volgen. Dat was altijd zijn overtuiging geweest. Hij begreep dat hij op dit cruciale moment persoonlijk de troepen moest bezoeken om hun de politieke besluiten uit te leggen en om eventuele onrust en opstandigheid in hun midden in de kiem te smoren. Zo bracht hij die week enkele bezoeken aan het leger te velde. Ter afsluiting van die week ging hij met zijn adjudant lunchen op de jachtclub. Na afloop gingen zij weer naar huis, Spoor naar zijn woonhuis op Koningsplein 13, Smulders naar een van de bijgebouwen op het achtererf van Spoors huis, waar hij woonde. In de nacht van vrijdag op zaterdag werd Smulders plotseling ernstig ziek, zodat hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen.
Op maandagochtend (23 mei) verscheen Spoor, zoals gebruikelijk, tussen 7.00 en 8.00 uur op zijn werkkamer aan de voorkant van het woonhuis om zich aan zijn dagelijkse werkzaamheden te zetten. Zijn secretaresse, mevrouw A. (Ans) Persoon was er al, evenals andere leden van zijn kabinet. Over wat toen gebeurde, beschikken wij over een ooggetuigenverslag van dienstplichtig vaandrig H. Nijenhuis, jongste medewerker van het kabinet van de legercommandant. Hij stond op het bordes en zag in de voorkamer links van de deur Spoor staan praten met zijn secretaresse. Plotseling, tegen 8.00 uur, zakte de generaal ineen. “Haal een dokter”, riep hij, “haal een dokter”. Ans Persoon heeft een gelijkluidende verklaring afgelegd over de gebeurtenis, die slechts op enkele detailpunten afwijkt van Nijenhuis’ verslag. Generaal-majoor dr. L.H. Simons, hoofd van de Militair Geneeskundige Dienst (MGD), ijlings gewaarschuwd, onderzocht hem meteen. Spoor werd niet naar het militair ziekenhuis vervoerd, maar bleef in zijn eigen woonhuis. De behandeling beperkte zich tot het toedienen van medicijnen en het houden van volstrekte rust. Met zijn verpleging werden sergeant-verpleger Tombroek en zuster C.A.J. van der Roest belast. Later op de dag maakte Simons bekend dat de legercommandant een hartaanval had gehad en dat zijn toestand kritiek, maar stabiel was.
In de dagen daarna ging Spoors toestand zienderogen achteruit, al waren er ook perioden van stabiliteit en opleving. Chef-staf, generaal-majoor D.C. Buurman van Vreeden, hield reservemajoor mr. G.P. Kiès, Spoors vertegenwoordiger op het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen in Den Haag, enkele malen per dag op de hoogte van het ziekteverloop. Op maandag telegrafeerde hij om 12.40 uur (Bataviase tijd) dat Spoor onverwacht hartproblemen had gekregen; hij noemde de toestand van de generaal “precair”. Op dinsdag (24 mei) leek de situatie aanvankelijk te verslechteren, maar in de loop van de dag deed zich een licht herstel voor (telegram, 12.42 uur). Die dag kwam ook dr. L.J.M. Beel, de hoge vertegenwoordiger van de Kroon in Batavia, op ziekenbezoek met het heugelijke bericht van Spoors benoeming tot generaal, de hoogste rang die de Nederlandse landstrijdkrachten kennen. Het kabinet had kort tevoren tot deze bevordering besloten. Ook Spoors broer A.S.L. (André) Spoor, die in Indië woonde, mocht in de avond van de 24ste even op bezoek komen. “Siem lijdt veel pijn ten gevolge van hartkramp”, schreef hij na het bezoek aan hun beider zuster Cathy in Nederland. Het was, zo zei hij, allemaal gekomen omdat hun broer “beestachtig” hard gewerkt had; hij was “op”. Volgens de doktoren, kon de legercommandant niet meer terugkeren “op zijn oude niveau”.
Woensdag (25 mei) ging het snel bergafwaarts. Buurman telegrafeerde Kiès om 5.20 uur (Bataviase tijd) dat Spoors toestand “dusdanig achteruitgegaan [was] dat volgens geconsulteerd hoogleraar met ongunstige afloop binnen 24 uur rekening moet worden gehouden”. Nog dezelfde dag overleed de legercommandant om 12.45 uur (volgens het medisch verslag) of om 12.15 uur (volgens andere bronnen). Buurman seinde Kiès rond 12.30 uur (Bataviase tijd): “Het einde is zojuist plotseling gekomen.”
Spoors overlijden maakte diepe indruk. In een persbericht beschreef de journalist H. van Maurik het overlijden als “totaal onverwacht”. Spoor had een vermoeide en overspannen indruk gemaakt, maar dat zijn ziekte zo ernstig was, had niemand beseft. Onder de officieren heerste verbijstering. Buurman telegrafeerde Kiès: “Allen zijn diep verslagen door dit grote verlies.” Beel vaardigde een dagorder uit waarin hij de legercommandant herdacht en prees om zijn toewijding, loyaliteit en werkkracht. In een brief aan de voorzitter van de katholieke fractie in de Tweede Kamer, prof. mr. C.P.M. Romme, schreef hij hoe geschokt hij was door Spoors plotselinge overlijden: de legercommandant “kon de ontzaglijke spanningen der laatste weken physiek niet meer aan. (...) Hij heeft zich dood gewerkt. (...) Alles even triest.” Tot die conclusie kwam ook minister L. Götzen. Op basis van wat hij van de weduwe had gehoord, durfde hij gerust te stellen “dat Generaal Spoor zich heeft doodgewerkt. Hij begon om half zeven ’s morgens en eindigde dikwijls eerst om half twaalf ’s avonds en zulks continue. De Zondag kon hij niet houden (...).” Ook politiek Den Haag betoonde zich ernstig geschokt. De minister van Overzeese Gebiedsdelen, mr. H.J. van Maarseveen, maakte het nieuws in de Tweede Kamer bekend. Ook onder zijn politieke tegenstanders was de ontzetting, zo lijkt het, gemeend. Alleen Het Parool plaatste een kritische kanttekening. Generaal Spoor was, aldus de krant, méér dan een generaal geweest: “in hem stak een politicus, die zich niet verloochenen kon”. Die dubbelrol had hem ertoe gebracht het kabinetsbeleid bij voortduring te bekritiseren, terwijl hij dat als militair zonder commentaar had behoren uit te voeren. Andere kranten koesterden zulke bedenkingen niet. Overal in het land hingen de vlaggen halfstok, van de kansels werd gepreekt over de generaal, er heerste nationale verslagenheid. “Wat zal er nu van onze jongens in Indië worden?”, hoorde Spoors zoon, André, op dat moment bijna zeventien jaar oud, in de winkels in zijn woonplaats Bilthoven. De hartaanval was gekomen op de dag dat het eindexamen van André begon. Zijn moeder, Louise Ooms (Spoors eerste vrouw), hield het nieuws voor hem verborgen. Pas op zijn tweede examendag kreeg hij het te horen. De dag daarop overleed zijn vader. Een maand na het overlijden ontving André nog een per zeepost verstuurde briefkaart van zijn vader.
De echtgenote van Spoor, mevrouw H.T. Spoor-Dijkema, die vanaf begin april in Nederland verbleef, stond op woensdag 25 mei op het punt naar Indië te vertrekken om zich bij haar zieke man te voegen. Een klein groepje vrienden, onder wie chef Generale Staf KL, generaal mr. H.J. Kruls, deed haar uitgeleide. Juist voor haar vertrek van Schiphol kwam het bericht van het overlijden van haar man. Verdoofd en in shock vertrok zij korte tijd later samen met mevrouw Kiès, die als enige van het gezelschap haar paspoort bij zich had en meteen aanbood mevrouw Spoor tijdens haar vlucht naar Batavia te vergezellen. Onderweg ontving zij een telegram van koningin Juliana en prins Bernhard die haar hun deelneming met het overlijden van haar man betuigden. Op zaterdag 28 mei arriveerde zij in Batavia. Een uur later vond de begrafenis van Spoor plaats op ereveld Menteng Pulo. Mevrouw Spoor kon het stoffelijk overschot van haar man niet meer zien; het was al in een loden kist gelegd ter voorbereiding op de begrafenis.
Er wordt in de kringen van hen die geloven aan vergiftiging nogal wat ophef gemaakt over het vermeende ontbreken van een medisch dossier over de ziekte en de overlijdensoorzaak van generaal Spoor. Zo wordt beweerd dat de behandelende artsen geen medische verklaring hebben opgemaakt of daarvan hebben afgezien in opdracht vande ‘autoriteiten’ die de ware doodsoorzaak wilden verzwijgen om geen schandaal te verwekken. Een variant hierop luidt dat de artsen in opdracht van datzelfde gezag een verklaring, als die al was opgemaakt, zouden hebben verdonkeremaand, waardoor ‘we’ niet weten hoe generaal Spoor aan zijn eind is gekomen.
En inderdaad, Spoors medisch dossier is vernietigd. Maar het ligt anders dan de complottheorie ons wil doen geloven. Spoors medische gegevens, waaronder het verslag over zijn overlijden, bevonden zich in een bestand van medische dossiers dat in 1950 naar Nederland is verscheept. De dossiers gingen deel uitmaken van het archief van de ‘Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (Indonesië)’. Hierin waren de medische gegevens van alle overleden KNIL-militairen uit de periode 1945-1949 opgenomen, alsmede van omgekomen militairen en burgers in Azië tijdens de Tweede Wereldoorlog (voor zover medische gegevens aanwezig waren). Het medisch archief berustte onder verantwoordelijkheid van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Het was niet toegankelijk; inzage in de medische dossiers was niet mogelijk. Op het verzoek van de toenmalige Sectie Militaire Geschiedenis (SMG) van het Ministerie van Defensie om het dossier van generaal Spoor toch te mogen inzien, ging de aan het archief verbonden medisch adviseur, dr. J.J. de Lima, niet in. Hij was wel bereid een korte omschrijving te geven van de doodsoorzaak van de generaal. Hij schrijft dat de legercommandant op 25 mei 1949 is overleden om 12.45 uur en vervolgt:

“Blijkens de stukken, die betrekking hebben op zijn overlijden, is Generaal Spoor op 23 mei 1949, zittend achter zijn bureau, acuut ziek geworden met klachten van hevige pijn in zijn borst. Het uitgebreid medisch onderzoek wees uit dat hij overleden is aan de gevolgen van een acuut optredende afsluiting van de bloedcirculatie van zijn hart. De verklaring van zijn overlijden is opgemaakt en gedagtekend te Batavia d.d. 2 juni 1949 door een Commissie van drie geneeskundigen van de Militair Geneeskundige Dienst onder voorzitterschap van dr. L.H. Simons, Generaal-Majoor der m.g.d.”

Voor de opslag en vernietiging van medische gegevens over militairen, waaronder die van Spoor, gelden wettelijke bepalingen. Deze schrijven voor dat dergelijke dossiers dienen te worden vernietigd tachtig jaar na de geboortedatum van de betrokkene. In het geval van generaal Spoor zal dat in 1982 zijn geweest. De mogelijkheid bestaat dat vernietiging pas in 1987 heeft plaatsgehad. In dat jaar namelijk herzagen de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de minister van Defensie de bestaande lijst van te vernietigen defensiearchieven, waarbij de vernietigingstermijn voor medische dossiers met betrekking tot Nederlands-Indië nogmaals expliciet op tachtig jaar na het geboortejaar van de betrokken militair werd gesteld. Zodoende zullen de medische documenten inzake generaal Spoor in 1982 of 1987 zijn vernietigd en blijft De Lima’s brief nog de laatste, stille – en bescheiden – getuige die wij kunnen raadplegen omtrent de doodsoorzaak van Spoor.

Hoofdstuk 1.

 

Van artistieken huize


Zelden zal een Nederlandse militair uit een artistieker milieu zijn voortgekomen dan generaal Simon Hendrik Spoor. Zo ver het oog reikt zien wij toneelspelers, musici en zangers: zijn vader Andreas Petrus Spoor was in zijn jonge jaren een door Europa rondreizend vioolvirtuoos en later concertmeester en dirigent bij het Amsterdams Concertgebouworkest en het Haags Residentie Orkest; zijn grootvader, Simon Hendrik Spoor, was toneelspeler en zanger in Amsterdam en Rotterdam en zijn overgrootvader, Gerard Spoor, was eveneens toneelspeler maar moest dat vermoedelijk noodgedwongen combineren met de zeilmakerij omdat toneelspelen te weinig in het laatje bracht om zijn acht kinderen van te kunnen onderhouden. Maar ook ooms, oudooms, neven en achterneven lieten zich niet onbetuigd met een keur aan artistieke beroepen. En laten we de vrouwen niet uit het oog verliezen: zijn grootmoeder, Sophie van Gijtenbeek bijvoorbeeld, was zangeres, danseres en actrice, en van moederskant afkomstig uit de befaamde kunstenaarsfamilie Voitus van Hamme, talentvoller nog, zei men, dan haar man. Lag voor Simon Hendrik, afkomstig uit zo’n begaafde artistieke en creatieve familie, zelf een uitstekend violist en ook een beetje toneelspeler, zoals wij nog zullen zien, een andere carrière niet meer voor de hand dan een militaire?
Verdiepen wij ons in het geslachtsregister van de familie, op zoek naar haar wortels, dan duikt het Friese Wirdum op, een dorp niet ver van Leeuwarden. Daar oefenden de protestantse voorzaten van Simon solide beroepen uit als ‘meester koeckebakker’ en ‘gardenier’. Maar al spoedig zwermden zij uit over Nederland en vinden we hen terug in Holland en Zeeland. Hendrik, de betovergrootvader van de generaal, was marineofficier en de eerste die – omstreeks 1800 – de familienaam Spoor voerde. Indië lag toen nog niet binnen de horizon van de familie Spoor. De negentiende eeuw bracht hen en hun aangetrouwde familieleden in de top van het nationale artistieke leven. Het waren vooral de kinderen van (Cornelis) Kees, zoon van zeilmaker/dichter Gerard, die op een enkele uitzondering na een artistiek beroep kozen en met een kunstenaar trouwden. Kees Spoor zelf was letterkundige en als regisseur en toneelspeler verbonden aan de Amsterdamse Stadsschouwburg. Zijn zoon Henri was toneelspeler en huwde Cécile Cohen (toneelnaam Carelsen), de moeder van de toneelspeelster Fie Carelsen die uit een eerder huwelijk van Cécile stamde. Zoon Kees genoot bekendheid als musicus en kunstschilder en was een vriend van veel andere prominente kunstenaars, onder wie Frederik van Eeden en Piet Mondriaan. Zoon Maurits was musicus en fluitleraar en was gehuwd met een tante van Hella Haasse. Zoon Johan, wellicht iets minder talentrijk, wist het toch maar tot administrateur van het Amsterdams Conservatorium te schoppen; hij huwde een dochter van de eerste fluitist van het Concertgebouworkest, H.W. Best. En dan de dochters van Kees: die waren zonder uitzondering muzikaal begaafd en soms werkzaam in een artistiek beroep. Sophie werd concertzangeres; Josephine werd toneelspeelster en voordrachtskunstenares, zij huwde toneelregisseur Willem Royaards en behoorde tot de oprichters van de Nederlandse Anthroposofische Vereniging. Henriëtte was getrouwd met toneelspeler Willem Ruys; zij waren de ouders van de beroemde toneelspeler Cor Ruys. Helena was gehuwd met toneelgrimeur Henri van der Beugel. Marie speelde kinderrollen en was getrouwd met de theosofische uitgever Christiaan Schuver. Kortom, de Parnassus had wel in zijn geheel bevolkt kunnen worden met afstammelingen en aanverwanten van de familie Spoor.
Pas wanneer wij wat verder kijken, bijvoorbeeld naar de andere zonen van zeilmaker/ toneelspeler Gerard, zien wij andere beroepen, ook militaire, en komt zelfs Indië even in beeld. Gerard jr. en Adrianus woonden evenals hun vader in Rotterdam en waren respectievelijk kassier-generaal bij de Rotterdamsche Bank en deurwaarder. Beiden combineerden hun werkzaamheden met het lidmaatschap van verschillende Rotterdamse rederijkerskamers. Eén zoon van Adrianus was militair: Johan, hij was officier bij het knil en bereikte het directeurschap van de koloniale intendance in de rang van kolonel. Johans zoon Nicolaas koos voor de marine en eindigde zijn loopbaan als fiscaal bij de zeemacht. Generaal Spoor kwam dus uit een artistiek nest. Zijn grootvader, eveneens Simon Hendrik geheten, en zijn vrouw Sophie van Gijtenbeek speelden en zongen voornamelijk ‘opéra-bouffe’ en ‘opéra-comique’, operetteachtige uitvoeringen, in een van de Amsterdamse muziekzalen. Zij vormden een markant echtpaar – zij het niet voor lang. Na dertien jaar gingen hun wegen uiteen. Scheiden en hertrouwen, het kwam nogal eens voor bij de Spoors. Van de zeven kinderen van Kees scheidden er vijf. Het lijkt een familiekwaal; het onderwerp komt nog terug. De dertien jaar dat het huwelijk van Simon en Sophie standhield, was voldoende om enkele malen van theater te wisselen – wat meestal gepaard ging met ophef en rumoer – en om twee uiterst talentvolle muzikale zonen voort te brengen en op te voeden, Andreas Petrus (roepnaam: André), de vader van de latere generaal, en Simon jr. Beiden werden violist. Grootvader Simon en grootmoeder Sophie waren lange tijd verbonden aan schouwburg Tivoli in de Nes. Simon zong met een “merkwaardig buigzame hoge bariton”, maar forceerde zijn stem door te veel optredens en heeft vanaf 1875 als artiest niet veel meer betekend. Sophie daarentegen was het ‘enfant chérie’ van het Amsterdamse publiek. Een knappe verschijning, levendig, met felle ogen, majestueus en “ondanks haar grootte allesbehalve ongracelijk”, in de woorden van de classicus en toneelrecensent Mendes da Costa, die er overigens aan toevoegde dat men haar “wat molliger vormen en kleinere handen zou hebben toegewenscht”. Sophie had “half bij toeval” ontdekt dat zij een “mooie sopraanstem” had, waarmee zij uitgroeide tot een ware prima donna. Aan hun huwelijk en aan hun gezamenlijke carrière kwam abrupt en onder onopgehelderde omstandigheden een einde in 1875. Toen gebeurde er tijdens een uitvoering van De Groothertogin van Gerolstein ‘iets’ (Mendes da Costa zegt niet wat), waardoor Simon en Sophie nog dezelfde avond het toneelgezelschap in Tivoli (en elkaar) voorgoed verlieten. Simon stapte over naar De Keizerskroon, waarvan hij mededirecteur werd en vertrok het jaar daarop naar Rotterdam. Sophie leidde een “ambulant” bestaan, trad vaak op in het buitenland, was af en toe in Amsterdam te zien en vertrok in 1880 voorgoed, al dook ze nu en dan onverwacht weer even op. Nadat in 1880 een scheiding was uitgesproken, liet zij haar zoons André en Simon achter. De jongens bleven bij hun vader, die spoedig hertrouwde. Sophie van Gijtenbeek is in 1907 naar de Verenigde Staten geëmigreerd, waar ze in 1929 op 81-jarige leeftijd in New York overleed. Haar zoon André overleed in hetzelfde jaar in zijn woonplaats Den Haag.

[...]

Uitgeverij Boom

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum