Leesfragment: Alles is gekleurd

27 november 2015 , door Joost Zwagerman
| | | |

31 januari verschijnt Alles is gekleurd van Joost Zwagerman. Vanavond kunt u al de enkele pagina's lezen en uw exemplaar reserveren.

Wat bezielde de vrouw die haar lippen rood stiftte en in een museum in Frankrijk een volmaakt wit schilderij een kus gaf? Hoe voelt het om op een wolk te staan? Waarom noemde Marcel Duchamp zichzelf een ontsnappingskunstenaar? Kun je een roman over ‘bestendig geluk’ schrijven? Waarom vindt Marlene Dumas dat je een beetje bang moet zijn voor wat je zelf maakt? Bestaat er lichtgevend zwart? In welke straat maakt het heelal een bocht?

In het boek maakt Zwagerman talrijke omzwervingen in de kunst, literatuur en popcultuur. Hij schrijft over de kopie als kunstvorm. Over Parijs versus New York. Over ‘patiënt’ Vincent van Gogh. Over God en de gewone man. Over de grappen van Nabokov. Over sabotage in de kunst. Over Hopper. Over Campert. Over het diamanten doodshoofd van Damien Hirst. Over het leed én het feest dat leven heet. En over nog veel meer, met als verbindend motto het korte gedicht van K. Schippers: ‘Als je goed om je heen kijkt / zie je dat alles gekleurd is.’

Alles is gekleurd is het vervolg op Transito, dat werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs.

De satori's van Cy Twombly

Ooit de neiging gehad een schilderij te kussen? Niet met een kushand en van een afstand, maar echt je lippen op het canvas willen drukken om het doek een pakkerd te geven? Sommigen onder ons praten tegen bomen en omhelzen die ook. Auto's krijgen van hun eigenaar een liefhebbende aai over het dak, en mijn dochtertje geeft nu en dan haar houten hobbelpaard een knuffel - maar een kus aan een schilderij geven?
In Avignon deed een vrouw het, en liet op een schilderij van Cy Twombly een afdruk van lippenstift achter. Het uit gradaties van wit bestaande doek was nu een wit veld geworden met één felrode bloem in het midden - zoiets. Frivool, bijna popart, maar ook: afwijkend van alles wat Twombly maakte en maakt. Toch had de kussende bewonderaarster, een Cambodjaans-Franse kunstenares, het idee dat Twombly's titelloze doek op haar kus had gewacht. 'De kunstenaar heeft zoveel wit op wit aangebracht omdat hij moet hebben geweten dat een bewonderaar als ik er een kus op zou willen geven. Je zou kunnen volhouden dat ik het werk op die manier heb voltooid.'
Een tikje in de war, die bewonderaarster. Of misschien was het wel een geval van performancekunst. Hoe dan ook werd er proces- verbaal tegen de dame-van-de-kus opgemaakt. Er kwam een rechtszaak van.
Bij de eerste Twombly die ik ooit zag, ervoer ik allesbehalve genegenheid, laat staan dat er iets te kussen viel. Eerder wilde ik me schielijk uit de voeten maken. Het was in het moma. Daar hing een groot en donkergrijs doek van enorme afmetingen. Ook dit werk droeg geen titel. Untitled (1970) lijkt op een schoolbord, met op de grijze vlakte een dwangmatig ogende kalligrafie van telkens dezelfde lus. Het lijkt een telkens herhaalde letter maar is het niet. De lussen blijven maar doorgaan, wild, monomaan, koortsig, en in het midden van het doek lijken de lussen niet langer als met schoolkrijt aangebracht, maar zien ze eruit als bibberende draden van wit licht. Twombly, las ik later ergens, maakte dit immens grote schilderij terwijl hij op de schouders van een assistent zat. Een stellage was hem te onpersoonlijk en te 'makkelijk'.
Destijds vond ik het titelloze schoolbordschilderij een sinister werk. In de eerste klas van de lagere school had ik een schriftje waarin je bladzijdenlang het alfabet moest oefenen. Er waren bladzijden vol met p's en l's en k's, en het was de bedoeling dat elke letter per schrijfoefening netter en verzorgder zou worden. Maar in mijn schriftje gebeurde het omgekeerde; mijn letters stonden steeds losser en bibberiger tussen de lijntjes. Tijdens het schrijven begon de herhaling te vervelen; mijn concentratie verslapte. Linksboven begonnen met name de letters met lusjes rank en slank en recht in het gelid, maar rechtsonder waren die letters veranderd in kreupele eenvoeters met lussen als waterhoofden zo groot.
Twombly heeft wel meer van die schoolbordwerken gemaakt, met elke keer weer roffelende schijnletters over de hele breedte van het doek. Die letters lijken bij nadere inspectie helemaal geen letters te willen zijn. Maar droedels zijn het evenmin, daarvoor zijn de kalligrafieachtige lussen met te veel zorg en berekening aangebracht. Het zijn rijen van tekens die met dwang uit ieder denkbaar tekensysteem lijken te willen ontsnappen. Griezelig. Twombly bekrast zijn doeken, hij kerft schijntaal in het canvas zoals vandalen in autolak kunnen krassen.
In The Shining (1980) van Stanley Kubrick past de schrijver Jack Torrance, een rol van Jack Nicholson, met zijn gezin een winter lang op een afgelegen hotel dat alleen in de zomermaanden in gebruik is. Torrance zit iedere dag urenlang te tikken op een kleine typemachine. Na maanden ontdekt zijn echtgenote wat Torrance op al die stapels papier heeft geschreven. Telkens dezelfde zin, vel voor vel. 'All work and no play makes Jack a dull boy.' Die Twombly, vond ik toen, is familie van Jack Torrance. All signs and no shape makes Cy a mad man. Zoiets.
Soms scheppen interviews enige duidelijkheid over oogmerk en ambitie van een kunstenaar. Maar Twombly doet niet aan interviews: in veertig jaar tijd liet hij zich er slechts één afnemen, door kunstcriticus David Sylvester. Dat was in 2000. In Sylvesters Interviews with American Artists is het vraaggesprek met Twombly het kortste van allemaal. Hij zegt er onder meer: 'To me, Pollock is the height of American painting.' Wat te doen als je zelf vlak ná dat hoogtepunt in de schilderkunst begint? Alles aan Twombly's vroege werk lijkt in gesprek te zijn met Pollocks drippings. Pollock zelf al beschouwde die drippings als het ultieme eindpunt van het abstract expressionisme. Radicaler, ingrijpender dan hij het deed was onmogelijk, meende hijzelf.
Cy Twombly lijkt mij Pollocks introverte, bijna autistisch in zichzelf gekeerde nazaat. Pollocks drippings krijgen bij Twombly een vervolg - maar Pollocks peinture automatique lijkt te moeten worden overwonnen door middel van een naar binnen gekeerde écriture automatique.
Het wonderlijke is dat Twombly probeert verder te gaan op het terrein dat Pollock heeft ontgonnen - maar tegelijkertijd wil Twombly's handschrift ook in álles het tegendeel zijn van Pollocks beeldtaal. Pollock wilde 'vloeibaar' zijn, Twombly's pengekras is 'droog'. Pollock streefde naar spontane slingerbewegingen op zijn dikhuidige drippings; Twombly krast met een zichtbaar overbewustzijn. Pollock streefde naar licht; Twombly lijkt te werken vanuit duisternis. Pollock eerde het spontane - de trance stuurde de handeling. Twombly, hyperreflectief, opereert met maximale bedachtzaamheid - de weloverwogen handeling stuurt mogelijk aan op een toestand van trance.
Hun persoonlijkheden lopen ook sterk uiteen. Pollock flirtte met het imago van de idiot savant. Wildebras, zuipschuit, ruziezoeker. Hevig getourmenteerd. De summiere biografische informatie over Twombly vertelt het verhaal van een rustige student op de Art Students League in New York. Daar ontliep hij het liefst iedere mogelijke reuring. Met zijn vriend en studiegenoot Robert Rauschenberg vertrok Cy Twombly begin jaren vijftig voor een grand tour door Europa en Noord-Afrika. Ze bleven bijna een jaar weg. In Marokko trok hij een tijdje op met schrijver Paul Bowles. In 1954 moest Twombly in militaire dienst. 's Nachts maakte hij in het pikkedonker pentekeningen, in de hoop 's ochtends iets aan te treffen wat hem zou frapperen. Alsof hij geblinddoekt was - Arnulf Rainer zou het later nadoen en, letterlijk, met blinddoek te werk gaan.
Na zijn diensttijd ging Twombly, nu alleen, terug naar Europa. Hij vestigde zich in Rome en, jaren later, eind jaren tachtig, in Gaeta, een dorpje aan de Italiaanse kust. Sindsdien is Gaeta zijn woon? en werkplaats.
Zelden begaf Twombly zich in kunstkringen. In dat ene interview uit 2000 liet hij weten dat hij in zijn atelier vooral 'wachtte'. Op het juiste moment. Daar konden soms maanden overheen gaan. Er waren ook weken, maanden zelfs, dat Twombly zijn atelier niet eens in ging. Hij kon er naar eigen zeggen geen peil op trekken, op de perioden van scheppingsdrift. 'When it comes, it comes.' Weldadige eenvoud.
Diezelfde zomer dat ik in New York het schoolbordschilderij zag, zag ik in Washington, in het Hirshhorn Museum, een ánder, vroeger werk van Twombly: Ferragosto iv, uit 1961 (zie katern). Weg was het monomane minimalisme, weg was ook het zweem van autisme. Op dat doek explodeerde een brein, kookte een gemoed over. Twombly maakte het werk in Rome, waar het in augustus verzengend heet kan zijn. De bewoners slaan die maand massaal op de vlucht naar de kust. De stad lijkt verlaten, met alleen zwetende toeristen die het straatbeeld bepalen.
Twombly was in zo'n augustusmaand in Rome gebleven, en werd letterlijk gek van de hitte en stilte in de stad. Een spookstad was het, waar de muren smolten en waar je bloed als vanzelf begon te koken zodra je je op straat vertoonde. Toevallig had ik die 'Ferragosto'- tijd ook zélf eens meegemaakt, in twee snikhete Italiaanse steden: Florence en Rome. Ik was ooit zo'n wanhopig zwetende toerist geweest die weigerde de schaduw te zoeken omdat er per se veel moest worden bezichtigd. Tegen alle adviezen in loop je dan op het heetst van de dag van palazzo a naar museum b. En ja, bij het zien van de kunstschatten begint je verstand dan een beetje uit je weg te lekken. Goed nadenken lukt niet meer. Het wordt een smeerboel van onafgemaakte gedachten in je hoofd, half verteerde indrukken - de koppige volharding van de toerist die per se zijn quotum wil halen.

[...]

Copyright © 2011 Joost Zwagerman
Foto copyright © Keke Keukelaar

Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum