Leesfragment: Engelvisje & andere verhalen

27 november 2015 , door Kees 't Hart

Eind augustus verschijnt Kees ’t Hart, Engelvisje & andere verhalen. Vanavond kunt u al enkele pagina's lezen uit het titelverhaal, 'Engelvisje', en uw exemplaar reserveren.

In Engelvisje blijft Kees 't Hart deze keer dicht bij huis en dus dichter bij zichzelf dan ooit. De verhalen nemen ons mee naar een voormalig show worstelaar in Minneapolis, naar de ex-echtgenote van David Lynch, naar de nu vrijwel vergeten teenybopperzanger Jack Scott, naar Arthur Rimbaud in Harderwijk, naar het Teatro Olimpico in Vicenza en naar een geniale vrouwelijke voetbalcoach. Maar ook naar de jeugd van de schrijver in Nijmegen: zijn ontpopping tot voyeur, een ontmoeting met een oud vriendinnetje, herinneringen aan zijn vader de wielrenbobo. Nieuwsgierigheid, daar gaat het om bij Kees 't Hart. En op zijn tijd een bevrijdende lachbui.

Engelvisje

In de herfst van 2005 logeerden we bij Julliette M. in Lodi, een gehucht in de staat New York in de buurt van een van de Finger Lakes. Men noemt in Amerika zo’n plaatsje van twee straten plus drie kerken al snel een ‘town’, maar Julliette durfde die naam tegenover een Europeaan niet te gebruiken.
‘It’s a neighbourhood,’ zei ze, nadat ze mijn vrouw en mij ’s ochtends had verwelkomd, ‘nothing more or less.’
Ze had duidelijk gevoel voor humor.
Ik had haar naam en e-mailadres gekregen van een vriendin van ons in Minneapolis. Nee, het zou absoluut geen probleem zijn (‘no problem’) wanneer we bij haar logeerden en een week later kregen we van haar per e-mail bericht ‘that it really is no problem at all when you’d stay with us. My husband would love it.’
Amerikaanse gastvrijheid gaat soms alle perken te buiten. We maakten een keer in een bus in San Francisco kennis met een oude meneer, hij zat op de stoel voor ons, die ons na het gebruikelijke ‘where are you from’ uitnodigde bij hem te komen logeren, hij hield van Europeanen. We kregen een groezelig kaartje met zijn naam en adres.
‘Call me, it would be great,’ zei hij.
We waren nieuwsgierig naar Julliette. Voor we naar Amerika waren vertrokken, had onze vriendin nog ge-e-maild dat ze jaren geleden getrouwd was geweestmet de fameuze regisseur David Lynch.
En hier was ze dus, voormalig echtgenote van deze beroemdheid, een kwieke vrouw, klein en vrolijk, grijze haren, scherpe blik. Ik voelde me onmiddellijk bij haar op mijn gemak. Zou ze model hebben gestaan voor een van de personages in Twin Peaks? Ik schaam me nu voor dit soort gedachten, maar ik had ze dus wel.

Julliette werkte als bibliothecaresse in het nabijgelegen Elmira, wel degelijk een ‘town’, misschien zelfs een ‘city’, waar Mark Twain gewoond had en onder andere Adventures of Huckleberry Finn schreef. Hij is er begraven. Ik werkte aan een roman, De krokodil van Manhattan, waarin hij een rol moest spelen en ik wilde hier rondkijken om de sfeer te proeven. Waarbij ik me wilde overgeven aan klassiek heldentoerisme: huisbezichtiging en grafbezoek.
Ik had van tevoren via e-mail met enige moeite weten te voorkomen dat Julliette een officieel Mark Twain-programma voor ons had georganiseerd. Wie weet zelfs met officiële toespraken en lunches, zo zijn ze wel in Amerika, zodra je ergens belangstelling voor hebt organiseren ze een lunch of een bezichtiging onder leiding van kenners.
‘It won’t be necessary,’ had ik geschreven.
Ik heb eerlijk gezegd een hekel aan kenners vanmijn helden, omdat die zich vaak blijken te ontpoppen tot concurrenten. Ik wil ze voor mezelf houden, het liefst val ik niemand met mijn obsessies over mijn helden lastig en ik hoop dat men mij ook met rust laat. Kenners leggen altijd de nadruk op zaken waar het mij niet om gaat, ze zijn onbescheiden, ze zwetsen erop los en ze hebben geen oog voor de juiste details. Het zijn propagandisten zonder programma.

Tijdens de koffie drong Julliette erop aan dat ik beslist op de campus van het Mark Twain Elmira College het prieeltje moest bekijken waarin Twain altijd had geschreven. Hij schreef niet op die campus, maar wel degelijk in het prieeltje, al stond dat toen ergens anders. Ze moest er een beetje om lachen.
Ze vertelde dat het jaren geleden onder veel ceremonieel vertoon van de tuin bij het huis waar hij schreef naar de campus verplaatst was. Echt Amerikaans: men is altijd bezig de geschiedenis letterlijk opnieuw in te richten. Ze liet me een foto van het prieeltje zien, het leek op een Japans theehuisje. We reden diezelfde middag naar Elmira, het was verwoestend heet. Julliette gaf een kaartje mee waarop het Mark Twain House, het prieeltje en de begraafplaats waren aangegeven.

Het huis lag een stuk buiten Elmira, het kostte ons moeite het te vinden, we reden over kronkelige, smalle wegen, die af en toe bloedstollend steil waren. The Guarry Farm, heet het, het bleek een groot stenen huis te zijn met een donkerrood dak en drie hoge schoorstenen.
We zetten de auto aan de kant en stapten uit. Bij de ingang van de oprit stond een groot bord: Blewer’s Conference Estate. Met een toelichting. De familie Langdon, Twains schoonfamilie, verkocht het huis niet lang na Twains dood aan een staalmagnaat uit Pittsburgh, die het weer aan een handelaar in onroerend goed doorverkocht, en die liet het prieel verplaatsen. Nu is het een conferentieoord. Rondleidingen alleen op afspraak.
Zwijgend keken we naar het huis.Hier schreef hij zijn prachtige boeken en zijn onspeelbare theaterstukken die hem rijk moestenmaken. Achter in de tuin had dus ergens het prieeltje gestaan.
Voor het huis op de weg hupte een rode vogel heen en weer, een kardinaalvogel: wat deed die hier? Zoals gewoonlijk bij dit soort pelgrimstochten kreeg ik het gevoel dat ik totaal voor niets was gekomen: wat deed ik hier? Een toenemend gevoel van zelfhaat bekroop me. Moet je die stomme vogel zien! Er was hier niets bijzonders, een huis in een doodstil landschap, de hitte benam me de adem. Wat kon Mark Twain me schelen?

We reden terug naar Elmira, naar de begraafplaats. Ik zei tegen mijn vrouw dat ik dat prieeltje liever oversloeg, omdat ik me te veel zou schamen als ik het zag, ik wist het zeker, omdat het een officieel goedgekeurdmuseumstuk was geworden, omdat ik er gek van zou worden als ik het zou zien, omdat je een schrijver niet zo mocht behandelen, omdat ze dat prieeltje beter kort en klein hadden kunnen slaan dan het van zijn oorspronkelijke plek te halen. Omdat ze allemaal gek waren en hun poten thuis hadden moeten houden. Mijn vrouw liet me uitrazen, ze weet dat mijn gescheld nooit erg lang duurt.
De begraafplaats bevindt zich aan de rand van de stad. Woodlawn Cemetery is uitgestrekt, zoals alle begraafplaatsen in Amerika; aan ruimte voor de doden is hier geen gebrek. Bij de ingang stond een bordje met de tekst dat op deze begraafplaats de beroemde filmproducer Hal Roach is begraven. Daaronder een veel kleiner bordje met de woorden ‘Mark Twain’ en een kleine verweerde houten pijl.
Hal Roach maakte Stan Laurel en Oliver Hardy beroemd, vertelde ik mijn vrouw, ik weet dit soort dingen nu eenmaal. Hij begon als hulpje bij de films van de komiek Harold Lloyd, ook dit weet ik. We volgden de pijl van het Mark Twain-bordje.
Op Amerikaanse begraafplaatsen mag je gewoon met de auto rondrijden. Ik weet nog goed dat ik een keer, jaren geleden, met mijn broer de begraafplaats van Walt Whitman bezocht, ergens bij Philadelphia, en dat we de auto bij de ingang lieten staan.Wisten wij veel. We moesten kilometers lopen om het graf te bereiken, liepen in de gloeiende hitte te vloeken en te tieren (‘zijn we er nu nog niet?!’) terwijl we steeds werden gepasseerd door auto’s die nog net niet vrolijk naar ons toeterden.
Mark Twain, schuilnaamvan Samuel Clemens, werd begraven in het familiegraf van de Langdons, de hele familie ligt er, er staat een zuil met zijn afbeelding. Daaromheen liggen grafstenenmet de namen van zijn familie en schoonfamilie en hun nazaten. Zijn vrouw Olivia kwam ik tegen, hun eerste kind, dat al na negentien maanden stierf. Mijn vrouw maakte foto’s, ik probeerde net te doen alsof het me niet veel deed wat hier te zien was.
Het was stil op het kerkhof, geen zuchtje wind, we waren de enige bezoekers. Vlak bij ons huppelden eekhoorns. Na veel aandringen liet ik mijn vrouw toch een foto van me maken terwijl ik naast de zuil stond. Ik haat dit soort foto’s, kijk er thuis nooit meer naar. Ik wil niet betrapt worden aan het graf van mijn helden.
Aan het eind van de middag maakten we kennis met de man van Julliette, Michael, die als geriatrisch arts in een groot ziekenhuis in Elmira werkt, waarbij ook een tehuis voor oude van dagen is gevestigd.
We dronken een biertje. Zoals alle Amerikanen wilde hij weten of we in Nederland echt een betaalbare ziektekostenverzekering hebben. Toen ik hem de bedragen noemde, keek hij me verbijsterd aan, hij had ze van anderen wel eens gehoord, maar nu bleken ze nog te kloppen ook. Michael en Julliette reden voor ons uit naar een paar wijnproeverijen in de buurt. Aan de oevers van de Finger Lakes wemelt het van de wijngaarden waar ze prima wijn produceren. We reden achter ze aan en droomden bijna weg bij de schitterende vergezichten over doodstillemeren. We zagen werkelijk wijngaarden, mijn vrouw vroeg me of ik het nog over David Lynch ging hebben. Later op de avond dineerden we in een klein, propvol restaurant aan de rand van een van demeren. Het was nog steeds warm, de temperatuur zou pas vanaf een uur of twaalf wat zakken. Michael hield beslist van een glaasje, niet zozeer van wijn, maar van bier, we namen er een heel stel. Ik zag dat Julliette enigszins misprijzend keek, ze vond dat haar man te veel zoop, ik vond het wel meevallen. Hij kreeg iets jongensachtig baldadigs, we lachten keihard om de onbenulligste verhalen, Michael was een prima kerel.
Op de terugweg reed ik met hem in de aut omee en Julliette met mijn vrouw. Als er nu een alcoholcontrole kwam, was hij zwaar de klos, vertelde hij me vrolijk. Hij vroeg wat ik precies in Mark Twain zag, een goede vraag, waar ik me nooit op voorbereid, al komt die altijd. Wat zie je in je helden? Ik vertelde hem allerlei verwilderde verhalen zonder kop of staart, wilde hemniet met mijn hang-ups lastigvallen.
Hoe moet je dit soort dingen aan een ander uitleggen? Dat Twain in Rotterdam was geweest en dat het hem was opgevallen dat haast niemand daar een bril droeg, dat hij een rommelmarkt in Amsterdam had willen opkopen en een meisje had ontmoet dat Korthals Altes heette en dat vier talen had gesproken, dat hij op het eind van zijn leven vriendschappen had gesloten met jonge meisjes van een jaar of tien, twaalf, die hij zijn ‘angelfish’ noemde. Alles in het nette, Twain was geen viespeuk.
Hij onderbrak me.
‘Angelfish?’
‘Ja, ja, angelfish.’
‘Engelvisje,’ zei ik nog, ‘that’s Dutch for angelfish.’
Michael zette zijn auto langs de kant van de weg, wat in Amerika streng verboden is.
‘Ik ken een van die angelfish,’ zei hij.
Ik keek hem aan, was hij dronken?
‘Mrs. Backmer,’ zei hij.
‘Maar dat is onmogelijk,’ zei ik. ‘Twain ging in 1910 dood, die meisjes waren toen tien of elf jaar, dus zouden ze nu 110 of zoiets zijn.’
Hij bekeek me glazig.
‘No no no,’ zei hij. ‘I knew her some twenty years ago.’

[...]

Copyright © 2010 Kees ’t Hart
Copyright foto © Leo van der Noort

Uitgeverij Querido

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum