Leesfragment: Volg de wolken

27 november 2015 , door Marcel Kurpershoek
| | |

19 november verschijnt het nieuwe boek van Marcel Kurpershoek, Volg de wolken. Met Xenophon door het Turkse Oosten. Vanavond kunt u al een fragment lezen en uw exemplaar reserveren.

Boven Babylon, in Klein-Azië, verdwijnen de mythische rivieren Eufraat en Tigris in een doolhof van bergen en kloven. Legers en volken werden er opgeslokt en verdwenen voorgoed. In de Anabasis vertelt de Atheense filosoof en schrijver Xenophon hoe hij 2400 jaar geleden die doolhof overleefde. Met tienduizend Griekse huurlingen vocht hij zich een weg naar de Zwarte Zee.

Marcel Kurpershoek reist ze achterna. Maar in het donkere hart van het Turkse Oosten laat zijn Europese kompas hem in de steek: raadsels, geheimen, sprookjes, leugens en verzinsels tollen er rond als zandduivels in de woestijn. Hij zoekt zijn weg langs de kerkdorpen van Syrisch-orthodoxe christenen, langs Armeense overlevenden, Koerdische stammen en Turkse staatsdienaren. De crypto-christenen rond de verlaten Grieks-orthodoxe kloosters in de Pontische Alpen wijzen hem uiteindelijk de weg naar de Zwarte Zee.

Halal voor ons

Voor Mor Gabriel is de grote dag aangebroken. De rechtbank in Midyat zal uitspraak doen over het conflict tussen het klooster en de omliggende Koerdische dorpen. En tussen het klooster en de Turkse staat. Uit Europa en Syrië zijn medestanders en verenigingen van Syrisch-orthodoxe christenen gekomen en uit de hoofdstad en consulaten in het gebied diplomaten. Alle gastenkamers zijn vol, zodat ik mijn matje en slaapzak uitrol op een van de vele dakterrassen.
Zoals iedere ochtend is er voor zonsopgang in Mor Gabriel een dienst in de donkere ruimte opzij van een binnenplaats met zuilengalerij. Mannen en vrouwen apart, de jongens van het kloosterinternaat helpen de priester en de monniken. De dienst wordt staande gehouden en de gebeden worden gezongen op gedragen, vlakke toon, herhaaldelijk onderbroken door snelle buigingen en knievallen met bekruisigingen op de kerkvloer die doen denken aan de kniebuigingen en het zich vooroverwerpen op de grond van het islamitische gebed. De maaltijden worden toebereid door de nonnen in het vrouwendeel van het klooster en aangereikt door een luik. Na het eten verzamelen de gasten, de bisschop en de aartsdeken zich voor de thee op het terras boven de binnenplaats.
Ik maak een praatje met christenen uit Syrië. De elektrotechnicus woont nu in Zweden. De tweede verkoopt potten en pannen in de soek van de grensstad al-Kamishli. De derde is gepensioneerd onderwijzer en voert vanzelfsprekend het woord. Hij kent de veilige paden in de taal. Hun Arabisch klinkt mij, als voormalige bewoner van hun land, vertrouwd in de oren. Hun klacht gaat gekleed in optimisme, hun angst in zoetsappige onderdanigheid.
‘Ik was vorig jaar in uw stad, in al-Kamishli, bij de sjeik van de Shammarstam. Hoe gaat het in Syrië? Hoe gaat het regime van president Asad om met de christenen?’
‘O, je hebt geen idee. De regering van mijnheer de president van de Arabische Republiek Syrië is zo oneindig veel opener van geest dan Turkije!’
‘Buitengewoon. Maar de vervolgingen in Irak en de moordaanslagen op christenen daar, kan dat niet overslaan naar Syrië? De Chaldeeërs in al-Kamishli zeiden me dat ze daar bang voor waren.’
‘Absoluut niet. Geen sprake van! Irak is gezuiverd van de christenen, dat is waar. Maar zolang dit bewind er is, in Syrië, is er geen enkel gevaar voor de christenen.’
‘Dus zoiets als deze problemen en rechtszaken zou een christelijk klooster in Syrië niet hebben?’
‘Integendeel. Als daar een Mor Gabriel was, en bepaalde groepen zouden het in hun hoofd halen te knabbelen aan de rechten, dan zou je eens zien! President Asad zou meteen een decreet uitvaardigen, en afgelopen! Hij geeft de christenen hun rechten en nog veel meer dan dat. Kent u zijn toespraak niet? Hij zei: “Suryani’s, Syrische christenen! Dit is uw land. U was hier het eerst.” U weet waar Asad vandaan komt? Alewieten uit de kuststreek. En zijn dorp? Juist, al-Kardaha. Maar weet u ook dat dat woord uit onze taal komt, het Syrisch van de christenen, en “hoefsmid” betekent? En in al-Kamishli hebben we zelfs een christelijke burgemeester. Al-Kamishli is Nieuw-Nusaybin. Want Nusaybin aan de Turkse kant, daar zijn we vandaan gevlucht voor de Turken. Vijfenzestig jaar geleden vluchtten onze voorouders uit Kfarze en Midyat.’
‘Dus geen woord van kritiek op Asad?’
‘Weet je wat helpt?’ vraagt de onderwijzer zalvend. ‘Wij tonen altijd eerbied. Als we een klap op de wang krijgen, draaien we de andere toe. We zijn christenen.’
‘Ja,’ zegt de winkelier. ‘Ik ben wel eens uitgescholden door een man die zijn ijskast kwam terugbrengen na meer dan twee jaar, terwijl de garantie maar één jaar geldig was. We laten dat rustig over ons heen gaan.’
Zij kennen de joodse koopman die ik in al-Kamishli ontmoette: Dawud ibn Nahhas, Abu Abbèr, de vader van Albert. De laatste jood.
‘Dit gebied is vol van laatste mannen,’ zeg ik.

De aartsdeken, de malfono, Isa Gülten, schuift een stoel bij.
‘Je komt zeker van het platteland,’ zegt hij tegen me. ‘Dat merk ik aan je uitspraak van de Arabische keelklanken.’ Hij draagt geen kerkelijk gewaad, maar een gewoon pak. Hij is getrouwd, heeft kinderen en huist met zijn gezin in enkele gerestaureerde vertrekken van het klooster. Onder zijn keurig geknipte, dikke grijze haar hebben zijn oogjes altijd een ondeugende twinkeling. Humor heeft hij nodig om zich in deze bedreigde vesting staande te houden. De ondeugendheid toont hij, omdat hij ons ziet als medestanders in zijn behoefte de spot te drijven met de politiek correcte praatjes die de waarheid ketenen.
‘Ik zal je zeggen hoe onze buren de zaken zien. Ik sprak eens met het dorpshoofd van Yayvantepe aan de overkant van de weg hier, het oude christelijke Kartmin, het dorp dat nu onze grootste tegenstander is in de rechtszaak. Op een dag dreven de herders hun kuddes door het dorp, komend van Beth Man’am en het kasteel van Haytham. Toen ze door het dorp trokken, nam iedere familie wel een geit of schaap van ze. Hij zei tegen mij: “Waarom zouden we dat niet doen? Ze zijn halal voor ons, toegestaan door de islamitische wet. De beesten eten immers het gras van ons dorp.” Ik was verbaasd en vroeg: “En jij wilt beweren dat je in Mohammed gelooft en vijf keer per dag je gebedsoefeningen verricht? Zijn moslims zo?” “Ja,” zei hij. “Wij zijn niet zoals jullie. Wij hebben de Koran, speciaal voor ons.” “En het land van iemand anders afnemen? Het land van ons klooster?” “Onze traditie geeft ons gelijk. Het is geen zonde om het land van christenen te nemen.” “Waarom hakken jullie alle bomen rond het dorp om?” “Het is ons dorp. Wij kunnen ermee doen wat we willen.” Ik herinnerde hem eraan dat wij het dorp geld hadden gegeven om ze te helpen hun moskee te bouwen. Was dit onze beloning? Maar hij zei: “Dat zijn de christenen verplicht te doen. Zij zijn de slaven van de islam.” De commandant van de Jandarma zei hem hetzelfde. “Waarom laten jullie die bomen niet staan? Er valt toch al zo weinig regen. Dat is beter voor het klimaat.” “Onzin,” zei het dorpshoofd. “Bomen geven geen regen. Vraag liever God om regen te geven.” De commandant kon niet veel uitrichten. Als hij rapporteerde over het wangedrag, kreeg hij geen reactie. Hij moest zelfs oppassen, want met dat soort rapportages kon hij zijn eigen loopbaan schaden.’
Ik vraag Isa waarom hij een Turkse naam heeft.
‘Gülten betekent “roze huidje”, huid met de kleur van een roos. Toen we nog in ons dorp woonden, Bote, heetten we Braham. Mijn vader vluchtte in 1975 naar Zweden. Daar gebruikte hij de naam Garis. Hij overleed er vier jaar geleden, op de leeftijd van honderddrie. Als kind heeft mijn vader gezien hoe tijdens de massamoorden van 1915 duizend mensen werden gedood in de kerk van Bote. Er was een moslim uit Batman die vijf herders wilde hebben om zijn kuddes in de Ramanbergen te hoeden. Hij nam mijn vader en vier andere jongens mee. Onderweg kwamen ze langs tuinen waar watermeloenen groeiden. Mijn vader vroeg en kreeg een mes van de man om er een paar af te snijden. Zo ontsnapte hij. Twee jongens renden met hem mee. De twee anderen durfden niet. In twee dagen bereikten ze Ayn Wardo, de kasteelkerk die de belegering doorstond. Ze kenden de weg erheen omdat ze er vaak een oom gingen bezoeken.
In 1974 kreeg hij een kogel van een Koerd in zijn schouder. In het ziekenhuis van Diyarbakir lieten ze de kogel zitten. Twee jaar later, in Zweden, werd hij ervan verlost. Er woonden toen nog vijfentachtig christelijke gezinnen en dertig Koerdische in Bote. Maar zij waren overgeleverd aan de willekeur. De moslims van de omliggende Koerdische dorpen vielen hen aan met hulp van weer andere dorpen. Als de druiven en de watermeloenen rijp waren, werd ’s nachts alles gestolen of verwoest. Hun vee werd gestolen. Bij de lokale overheid kregen ze geen gehoor en werden ze uitgemaakt voor ongelovigen, die geen sympathie verdienen. Dat maakte ze wanhopig. In 1987 waren alle christenen weg. Alleen al in Nederland wonen tweehonderd gezinnen uit Bote. Hun kennis namen ze mee. Zij maakten het aardewerk voor de Koerden, voordat het werd vervangen door plastic. Daarna zijn de Koerden onder elkaar gaan vechten. Bij iedere verkiezing was het raak. Alleen al in dat dorpje werden vijfentwintig Koerden gedood. De korucu’s, de dorpswachters, tegen de pkk. De dorpswachters vroegen de gouverneur van Mardin een bulldozer te sturen om de huizen van de gevluchte christenen met de grond gelijk te maken. Hun argument: de pkk verschuilt zich in die lege huizen! En kijk wat er vorige maand is gebeurd: op een huwelijksfeest in het dorp Bilge bij Mardin maaide een groep dorpswachters met hun moderne wapens de andere clan neer: vierenveertig doden, onder wie drie foetussen! Waarom? De regering bracht er een nieuwe groep Koerdische dorpswachters en gaf die de helft van het land van de oude groep. Het zijn toch maar Koerden, denkt de regering.’
Isa kijkt me aan met toegeknepen olijke pretoogjes. Alsof hij wil zeggen: zie je wel wat een schertsvertoning de wereld is! En dan ons maar bedreigen en van onze rechten beroven. Het is om je rot te lachen.
Hij wil nog één vuistregel doorgeven. ‘Als je de vriend van Koerden wilt zijn, moet je ze voeden.’ In de Arabische wereld wordt dezelfde uitdrukking gebruikt. ‘Eten geven’ is niet het geven van voedsel aan arme, hongerige mensen, maar geld en waardegoederen aan lokale potentaten om gevrijwaard te blijven van hun geweld en afpersing. Het is hetzelfde als beschermingsgeld geven aan de maffia.
‘Als het voeden is afgelopen, is het ook gedaan met de vriendschap. En als twee Koerden elkaar afmaken, vinden ze een christen om voor hen de gevangenis in te draaien. In een zomer bracht ik eens een bezoek aan Bote. Twee Koerden hadden het met elkaar aan de stok en ik probeerde ze uit elkaar te halen en te helpen. Toen kreeg ik een mes in mijn rug!’
Isa grijnst alsof hij wil zeggen: Nou jij!

[...]

© Marcel Kurpershoek

Uitgeverij Augustus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum