Leesfragment: Verveling

27 november 2015 , door Peter Toohey
| |

Deze week verscheen van Peter Toohey Verveling. Een boeiende geschiedenis (Boredom: A Lively History, vertaald door Peter Diderich). Ter verlichting van de lange zomerdagen vanavond de eerste pagina's.

'Een troostrijk boek.' - Thomas Verbogt
'Een boek met een foto van Adorno in badpak, dat kan niet slecht zijn. En een boek waarin die foto gepast, ja zelfs onmisbaar is, dat moet wel een goed boek zijn.' - Pieter Hoexum

Doorspekt met voorbeelden uit de kunst en de wereldliteratuur, neemt Peter Tooheys onderzoek naar een van onze meest voorkomende emoties de lezer mee door de eeuwen heen. Langs de Aboriginals van Australië, wier taal geen woord voor ‘verveling’ heeft; langs de burgers van Pompeji, die hun ennui beklaagden in muurgraffiti; langs de breed gapende mond van Ilja Oblomov en de lege blik van Victoria Beckham – en uiteraard langs de meest verveelde romanfiguur ooit, Emma Bovary. Want hoe ‘vervelend’ verveling ook is, het is een belangrijke stimulans voor kunst en literatuur – en een buitengewoon constructief gevoel.

Peter Toohey is hoogleraar Griekse en Romeinse taal- en letterkunde aan de universiteit van Calgary, Canada.

'Toohey vertelt met plezier, opwinding en een bijna pervers soort vrolijkheid over verveling. Hij is simpelweg niet in staat om een saaie pagina te schrijven.' - The Telegraph
'Een fantasievol evolutionair verslag van verveling.' - The New York Times
'Toohey is op een oprechte en bijzondere manier enthousiast over dit onderwerp.' - The Guardian

Voorwoord

Wie interesseert zich nou voor verveling? Dat is toch iets heel gewoons, iets waar alleen kinderen last van hebben? Merkwaardig genoeg is verveling juist een van de meest voorkomende menselijke emoties, die we dus beter niet kunnen negeren of bagatelliseren. Verveling is een wezenlijk onderdeel van het dagelijks leven, zoals Hanif Kureishi schitterend aangeeft in zijn roman over het Londen van de jaren zeventig. De half Indiase, half Engelse held van het boek, Karin Amir, wordt hier verwijtend toegesproken door zijn activistische vriendin Jamila:

‘Ik ben bang... dat je van de echte wereld aan het vervreemden bent.’
‘Welke echte wereld? Die bestaat toch helemaal niet?’
Ze zei geduldig: ‘Jawel, de wereld van de gewone mensen en alle rottigheid die ze te slikken krijgen – werkloosheid, woningnood, verveling. Straks sta je volkomen buiten de dingen die echt belangrijk zijn.’

Verveling mag dan iets simpels zijn en net zo elementair als werkloosheid en woningnood, maar het is een echte emotie, die mensen door de eeuwen heen hebben ondergaan. Zoals Jamila zegt, is het een van de dingen die echt belangrijk zijn. De laatste jaren is verveling het onderwerp van sociaalpsychologisch en natuurwetenschappelijk onderzoek geworden.
Een wat merkwaardig aandoende poging tot kwantificering van het verschijnsel verveling vond plaats in september 2009. Volgens een onlineonderzoek, uitgevoerd door een commerciële organisatie met de curieuze naam www.triviala.com, heeft de gemiddelde Brit circa zes uur per week last van verveling. Bij een gemiddelde levensduur van 60,5 jaar komt dat erop neer dat de Brit zich meer dan twee jaar verveelt – anders gezegd, dat meer dan een twintigste van het wakende leven van een gemiddelde Brit wordt doorgebracht in een toestand van verveling. We kunnen niet vaststellen hoe betrouwbaar deze cijfers zijn, maar ook in een begin 2009 verschenen rapport van de Londense denktank New Economics Foundation staan enkele verrassende uitspraken over verveling onder Britten. Het rapport meldde dat de bewoners van het Verenigd Koninkrijk een hoge mate van verveling scoorden: te midden van tweeëntwintig andere Europese landen kwamen ze op de vierde plaats. Van de Britten werd ook gezegd dat ze het op twee na laagste persoonlijke energieniveau in Europa hadden, wat wellicht hun verveling verklaart: het ontbreekt hun eenvoudig aan de energie om zichzelf te amuseren. Nic Marks van de New Economic Foundation schreef – op dat moment nog zonder de ‘kennis van nu’ over omgevallen banken – dat Groot-Brittannië zo verveeld en vermoeid was omdat ‘door de Britse cultuur van lange uren en recordniveaus van persoonlijke schuld de mogelijkheden voor individuen om activiteiten na te streven die het persoonlijk en maatschappelijk welzijn bevorderen sterk zijn beperkt’. In de Verenigde Staten is het niet veel anders. In een recent onderzoek onder circa vierhonderd leerlingen van een middelbare school in New England zegt 9 procent van deze jonge mensen dat ‘verveling een reëel of serieus probleem is in hun leven, terwijl 17 procent te kennen geeft dat ze enigszins of volkomen ontevreden zijn over hun leven’.
Andere wetenschappelijke onderzoekers zijn niet afgegaan op wat onderzoeksdeelnemers over hun gemoedstoestand prijsgeven, maar hebben geprobeerd een objectieve natuurwetenschappelijke basis te vinden waarmee verveling kan worden gemeten. In 2009 bestudeerden neurologen aan de University of Michigan, Anne Arbor, onder leiding van Daniel Weissman de interacties tussen verschillende hersengebieden wanneer dat een individu ten prooi valt aan verveling. Meerdere vrijwilligers werden in een mri-ruimte geplaatst en langdurig onderworpen aan eentonige klusjes. Bij een van die saaie klusjes werd hun gevraagd letters te identificeren die op een scherm verschenen. Dat moesten ze een uur lang volhouden. Daniel Weissman en zijn medewerkers besloten hun aandacht te richten op de momenten waarop de concentratie van de vrijwilligers verslapte. Ze hoopten de mri-gegevens te kunnen gebruiken om te zien wat er gebeurt in het brein als de gerichte aandacht afneemt en de verveling toeslaat.
Weissman en zijn team stelden vast dat hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor zelfbesef, zicht en taalverwerking, kennelijk niet langer met elkaar communiceerden als de oplettendheid van de vrijwilligers begon af te nemen. Ze ontdekten dat met het wegebben van de concentratie ook de samenwerking tussen cerebrale zenuwcentra sterk afneemt. ‘Dat komt in feite neer op de ontkoppeling van die hersengebieden,’ stelde Weissman, wat gerelateerd lijkt te zijn aan het gevoel van verveling. Bij dit experiment was het vooral interessant dat met het wegsterven van de onderlinge contacten binnen het brein, specifieke gebieden van de hersenschors ‘oplichtten’.
Daniel Weissmans experiment heeft misschien aangetoond waar het ‘hoofdkwartier’ van de verveling ligt en ons een fascinerende methode aan de hand gedaan om het optreden van verveling te detecteren, maar het verklaart niet wat verveling is. Goed, wat is verveling? Mijn vriend de filosoof David Londey opperde een keer dat er misschien geen antwoord is op deze vraag. Hij suggereerde dat verveling misschien helemaal niet bestaat. David meende dat je verveling beter kon zien als een soort grabbeltonterm die emoties omvat als teleurstelling, oververzadiging, depressiviteit, weerzin, onverschilligheid, lusteloosheid en het gevoel opgesloten, gevangen of klem te zitten. Als al deze omstandigheden door elkaar worden geklutst, zo stelde hij, dan zitten mensen ten slotte met een vals gevoel van verveling. Misschien is ‘verveling’ wel een van die verouderde termen als ‘tering’. Het is een term die een constellatie van opzichzelfstaande stoornissen verhult. Daarmee had David beslist een punt.
Voordat ik inga op de problemen die David opwerpt, wil ik eerst kijken naar wat er normaal wordt bedoeld met ‘verveling’. Het woord wordt op velerlei manieren gebruikt, maar in ieder geval zijn er twee in het oog springende gevallen waar het naar verwijst. De eerste vorm van verveling is het gevolg van voorspelbare omstandigheden waar je heel moeilijk onderuit kunt komen. Lange toespraken, lange kerkdiensten of lange kerstdiners zijn typische voorbeelden. Dit soort verveling wordt gekenmerkt door de lange duur, de voorspelbaarheid en de onontkoombaarheid ervan: de beperkingen die het dwingend oplegt. Verkeer je in zulke omstandigheden, dan lijkt het ook of de tijd langzamer gaat, zelfs zo langzaam dat je het gevoel krijgt dat je buiten deze ervaringen staat.
Er zijn nog andere kenmerken. Als een ervaring keer op keer wordt herhaald, zullen de betrokkenen dit ‘spuugzat’ worden en verzuchten dat het hun verveelt. Te veel baklava kan dat effect hebben. Gewoonlijk is er een vlaag van tegenzin, of zelfs van walging, die zich aandient als iemand verzadigd is, ofwel ‘de buik vol heeft’ van een bepaalde situatie. Vandaar dat termen als walging en melancholie, ofwel (zwart)galligheid, vaak worden gebruikt in plaats van ‘verveling’. Verveling is een emotie die gewoonlijk wordt geassocieerd met een goed gevoed lichaam, wat wil zeggen dat ze net als verzadiging niet van toepassing is op mensen die vergaan van de honger.
Verveling verergert als een situatie geen enkel nut lijkt te hebben. Omgekeerd kan een vervelend klusje een stuk draaglijker worden als het gericht is op iets wat je als een prima doel kunt zien. Strijken en koken bijvoorbeeld kunnen behoorlijk saai zijn, maar veel minder als je dat doet voor je kinderen, en niet alleen voor jouw solitaire persoontje. Hier komen keuze en de context van je eigen kleine gemeenschap om de hoek kijken. Een vervelende klus is altijd een vervelende klus, maar als je ervoor kiest (vanwege een bepaald redelijk, op een gemeenschap gericht doel), kan het vervelende karakter ervan verzacht worden.
Het lijkt of er een stigma kleeft aan het ondergaan van dit soort ‘alledaagse’ verveling. Misschien komt dat doordat deze vorm van verveling zo vaak met kinderen wordt geassocieerd. Vaak heb ik me afgevraagd of dit stigma van kinderlijkheid heeft geleid tot de tweede vorm van verveling, die soms ‘complexe’ of ‘existentiële’ verveling wordt genoemd (de uitdrukking ‘existentiële verveling’ werd blijkbaar voor het eerst gebruikt door de Duitse socioloog Martin Doehlemann). Van deze vorm van verveling wordt gezegd dat hij iemands totale bestaan kan infecteren en dat je hem zelfs kunt zien als een filosofische ziekte. Hij is niet gemakkelijk te karakteriseren. Met zijn complexiteit kan hij een heleboel welbekende gedaantes aannemen. Die hebben vaak evocatieve namen als melancholie, depressie, ennui, vertwijfeling, levensmoeheid, weltschmerz, taedium vitae, de christelijke ‘demon van het middaguur’ (spirituele matheid, de zogeheten akèdeia, ofwel acedia), de Franse ‘existentialistische’ walging en vertwijfeling, en nog vele andere vergelijkbare begrippen en toestanden. Het is het onderwerp van de meeste boeken die over verveling worden geschreven. Terwijl deze tweede vorm van verveling grote hoeveelheden drukinkt heeft gekost, is er bijzonder weinig besteed aan de eerste vorm, die namelijk afgedaan wordt als ‘triviaal’. Maar voor zover ik weet is existentiële verveling een wazige categorie, voornamelijk gebaseerd op het intellect en niet op ervaring – het is een toestand waarover volgens mij meer gelezen en gesproken wordt dan dat hij echt als zodanig wordt ervaren. In dit boek zal ik alledaagse verveling onbekommerd behandelen als een gelijkwaardig verschijnsel.
Mijn voormalige collega David Londey had zowel gelijk als ongelijk toen hij suggereerde dat verveling niet bestaat. Gezegd moet worden dat David niet louter op zijn intuïtie afging, maar dat hij zoals altijd een bijzonder overtuigend en spitsvondig punt maakte. Verveling bestaat inderdaad, maar ze bestaat als een veel simpelere, veel alledaagsere en nuttigere emotie dan de meeste critici zullen willen toegeven. Existentiële verveling lijkt vaak meer een indrukwekkende intellectuele constructie dan een concrete emotie. Alledaagse verveling heeft direct betrekking op ons emotionele leven van alledag, zodat ze (zoals ik hoop aan te tonen) in het gezelschap verkeert van depressie en woede, waarbij ze ons beschermt tegen de verwoestingen die deze kunnen aanrichten.
Maar de vraag wat verveling is en wat het niet is, vormt nog maar het topje van de ijsberg. Er gaat verveling schuil in een verrassend scala aan kunstwerken, literatuur en films, evenals in sociologie, biologie, psychologie en filosofie. Als je nalaat om deze diverse manifestaties van verveling naast elkaar te zetten of één manifestatie voorrang geeft boven alle andere, loop je het gevaar dat je enkele subtielere nuances van verveling en haar opmerkelijke geschiedenis uit het oog verliest. Schilders en romanschrijvers hebben een griezelig vermogen om emotionele toestanden te vangen in woorden en beelden die ons voor raadselen stellen of alle logica of rationaliteit links laten liggen. Door middel van symbolen en beeldspraak kan de kunst reiken tot over de grenzen van de helderheid en niet-associatieve taal (waardoor de wetenschap zich terecht laat beteugelen) en ons zo iets over verveling vertellen, zonder een transparante taal nodig te hebben. Maar het werkt ook omgekeerd: de wetenschap en de theorie achter verveling kunnen een nieuw licht werpen op welbekende meesterwerken van beeldende kunst en literatuur.
Een bekentenis. Ik heb me in mijn leven vaak langdurig verveeld. Gewoontegetrouw. Ik vermoed en hoop, maar kan het niet bewijzen, dat die verveling mij geen kwaad heeft gedaan, afgezien van een vaag, maar volstrekt draaglijk gevoel van ongemak. Maar één ding zal dit boek naar ik hoop illustreren, namelijk dat verveling een adaptieve emotie is. Dat is darwinistisch bedoeld, wat wil zeggen dat verveling er waarschijnlijk voor zorgt dat iemand goed blijft gedijen. Vandaar dat ik geneigd ben te denken dat verveling in zekere zin een zegen is. Ik hoop het echt. En ik hoop het te kunnen laten zien op de volgende pagina’s.

University of Calgary
14 augustus 2010

1 Verveling een plek geven

Wat maakt iets vervelend? Voorspelbaarheid, eentonigheid en het gevoel vast te zitten zijn onmisbare ingrediënten. Elke situatie die te lang hetzelfde blijft kan vervelend worden. Uitstapjes, de tuin van je ouders en – mijn eigen speciale zwarte schaap – kerkdiensten met Pasen zijn allemaal vruchtbare bronnen van verveling. Alle drie vergalden ze mijn jeugd: de eerste en de derde moest ik klemgezet en wriemelend uitzitten en de tweede onophoudelijk begieten. Ook een saai persoon zal gewoonlijk voorspelbaar en repetitief zijn, vooral als hij of zij het woord voert. Net als bij langdradige leraren of ooms en tantes gaan de monotone, lijzige dreunen van de droogstoppel niet naar een duidelijk eindpunt, of in ieder geval niet snel genoeg. Hun ellenlange uiteenzettingen sluiten je op in een wereld van volstrekt oninteressante woorden. En de tijd komt knarsend tot stilstand.

William Orpens schilderij Familieleven in Bloomsbury (1907) geeft het martelende gevoel van door benauwenis veroorzaakte verveling weer. Het afgebeelde gezin is een bekende familie: daar heb je de vader, de schilder William Nicholson, met zijn vrouw, de schilderes Mabel Pryde en (van links naar rechts) hun kinderen: Nancy, die de echtgenote werd van de dichter Robert Graves, dan Tony, die in 1918 tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelde, en Ben, de bekende Engelse abstracte schilder, en ten slotte Christopher, de architect. Maar in weerwil van al die connecties kun je de verveling bijna ruiken. William Nicholson zit het gezin voor, met de apathische ongeïnteresseerdheid van een schoolhoofd. Het gezin staart ofwel naar een ver punt, ergens in het midden, of tuurt, zoals de kleine Christopher, met wijd open ogen naar de kijker, smekend om hulp. Tony ondersteunt zijn hangende hoofd met beide ellebogen op de tafel (een uitgesproken teken van verveling), aan weerszijden ingekaderd door de gebogen armen van Ben en zijn vader. Eigenlijk is er een heleboel inkadering waarneembaar op dit schilderij: de dominerende prenten op de muren, de strakke lijnen en hoeken die overal in het schilderij worden gebruikt, en ook Orpen zelf wordt bij het schilderen van het gezin weerkaatst in de bolle spiegel boven de haard – dit is de vierde muur, die het gevoel van benauwenis alleen maar versterkt. Net als Orpen worden wij in dit saaie, bijna hypnotiserend doodse tafereel gezogen. Maar voor geen goud zou je écht aan die tafel in het deftige Bloomsbury willen zitten.
Verveling bloeit op in verstikkende milieus. Anton Tsjechov, de grote negentiende-eeuwse Russische schrijver van toneelstukken en korte verhalen, heeft het vaker over verveling dan enige andere schrijver die ik ben tegengekomen (misschien was hij als arts meer dan anderen geïnteresseerd in wat er omgaat in het menselijk lichaam), en zijn toneelstukken zitten vol met benauwende landhuizen. Oom Wanja (1900), dat kort voordat William Orpen zijn schilderij maakte, was verschenen, is net als veel andere toneelstukken en verhalen van Tsjechov opgebouwd rond het thema van de verveling. De jeugdige, futloze Jelena verklaart: ‘Ik verveel me dood... Ik weet niet wat ik moet doen.’ Dat geeft het gevoelen van de meeste personages in het toneelstuk weer: voor de bevoorrechte klassen op de Russische landgoederen van de negentiende eeuw moeten de lange winteravonden rond de eettafel, met steeds dezelfde oude gezichten, een zware last zijn geweest. Opsluiting en eentonigheid zijn de oorzaken van dit soort verveling. Situaties als deze zijn triviaal en duren gewoonlijk niet eindeloos voort, en uiteindelijk kun je je er voorgoed aan onttrekken. Jelena en haar bejaarde echtgenoot, professor Serebriakov, nemen de benen en vertrekken van het landgoed naar de stad.
Deze ongecompliceerde vorm van verveling wordt in het bijzonder geassocieerd met kinderen: de jonge Tony Nicholson was op William Orpens schilderij van een zich vervelend gezin degene die zich het meest verveelde, en Jelena is niet alleen het jongste personage in Oom Wanja, maar kinderlijk op de koop toe. Kinderen kennen geen gêne als het gaat om klagen dat ze zich vervelen. Volwassenen zijn niet immuun voor verveling, maar zullen snel ontkennen dat ze er last van hebben – daar zijn ze te volwassen voor. Misschien klagen volwassenen minder omdat ze het idee hebben dat ze zichzelf voldoende moeten kunnen stimuleren om zich nooit te vervelen – en velen zullen dan ook pochen dat ze zich nooit vervelen. Bijna altijd liegen ze.
Ik zou iedere volwassene willen uitdagen om over de supersaaie Australische ‘Bore Track’ te rijden zonder een ernstige aanval van verveling te ondergaan. (De weg draagt die naam jammer genoeg niet omdat hij zo boring, zo saai is, maar vanwege de nabije olievelden, de pijpleidingen en de diep in de grond uitgegraven gaten – de boorgaten – waar de weg je naartoe brengt.) Het landschap van de eromheen liggende Strzeleckiwoestijn is eenvormig en saai, en het duurt vele uren voordat je de begrenzingen van de weg achter je kunt laten. Stel je voor hoe de kinderen zouden reageren als dit deel uitmaakte van je vakantietrip.

Misschien moet je kijkend naar deze foto al bijna gapen. Je zou je makkelijk kunnen voorstellen dat een onfortuinlijke automobilist in slaap sukkelt, zoals dat soms gebeurt op saaie wegen overal ter wereld, en op een weg als deze bij klaarlichte dag verongelukt. Gapen heeft evenveel te maken met verveling als met vermoeidheid. Andrew en Gordon Gallup, vader en zoon en allebei psycholoog aan de University of New York te Albany, schreven dat iemand gaapt om de bloedstroom te stimuleren en het brein af te koelen, omdat het brein efficiënter werkt als het koel is. ‘Volgens onze hypothese,’ lichten ze toe, ‘zal geeuwen de slaap niet bevorderen maar juist tegengaan.’ Op de Bore Track moet je echt alle zeilen bijzetten.

[...]

© 2011 Peter Toohey
© 2012 Nederlandse vertaling Peter Diderich en Uitgeverij Atlas Contact
© Auteursportret David H. Brown

Uitgeverij Atlas Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum