Leesfragment: Porta Romana

27 november 2015 , door Robbert Welagen
|

1 juni verschijnt het nieuwe boek van Robbert Welagen, Porta Romana. Vandaag kunt u er een fragment uit lezen en uw exemplaar reserveren.

Emilio Lastrucci wordt in het Zwitserse Vevey door een mooie vrouw in de val gelokt en ontvoerd. Zonder geheugen ontwaakt hij in een ziekenhuis. Wie hij is en wat hij in zijn leven heeft gedaan; het is weg. Als een detective gaat hij in Florence en Rome op zoek naar zijn verleden. Een zoektocht langs vergeten huizen en mensen, waarbij hij in vreemde situaties terechtkomt. Wie is de vrouw die op zijn hotelkamer bij hem in bed kruipt? Wie zit er in de auto met het Zwitserse kenteken, die steeds weer opduikt? En vooral: wie is er nog te vertrouwen?

[...]

In zijn hotelkamer markeerde Emilio met een pen op de stadsplattegrond de twee routes die hij als kind zeker moest hebben afgelegd. De ene route ging van het huis naar zijn lagere school. De andere route ging van het huis naar de kerk San Miniato al Monte. Allebei de routes bleven onder de Arno. Zijn jeugd moest zich vooral ten zuiden van de rivier hebben afgespeeld.
Halverwege de tweede route lag zijn middelbare school, maar daar was hij minder nieuwsgierig naar. Hij wilde verder terug in de tijd.
Emilio besloot deze dag te beginnen met het afleggen van de eerste route. Een taxi zette hem weer af voor Viale Torricelli 3. Zijn lagere school was vanuit het hotel dichterbij en de taxi had hem daar kunnen afzetten, maar hij wilde de route bovenop de heuvel beginnen, in de ochtend, zoals hij dat als kind ook gedaan had.
Vijf keer per week, twee keer per dag wandelde hij de Viale del Poggio Imperiale af en op. Nu hing er een milde geur van rook. Iemand was bladeren aan het verbranden achter een tuinmuur. De door boomwortels omhoog geduwde trottoirstenen. Voor zijn voeten schoot een hagedisje weg.
Hij bereikte de rotonde voor de Porta Romana en stak de weg over via het zebrapad. Het wit was bijna niet meer zichtbaar. De laan, geflankeerd door een stenen leeuw en een wolf, liet Emilio rechts liggen. Een pleintje vol met geparkeerde auto’s. De Porta Romana onderdoor, langs mensen die bij de bushalte stonden te wachten. Zij bezetten het trottoir, dus hij liep een stukje over de straat.
Het zonlicht werd in de Via Romana tegengehouden door de huizen. De gevels waren vuil. Het trottoir smal. Auto’s reden rakelings voorbij. Tussen deze grauwheid viel zijn oog op een lange muur waarachter een tuin schuilging. De takken van de bomen in die tuin hingen ver over de straat. Droge bladeren lagen opgehoopt tegen de ruitenwissers van de auto’s die eronder geparkeerd stonden.
De etalages van een horlogemaker, een lijstenmaker en een antiquair. Hij wierp een blik naar binnen, zonder stil te houden. Het was alsof hij een onzichtbaar jongetje achternaliep. Het jongetje mocht hij niet kwijtraken, want het leidde hem door deze onbekende omgeving. De dingen deden zich als nieuw aan hem voor. Maar toch voelden ze al zo oud.
Het eindpunt van de route lag links in een hoek. Een plaque aan de muur vermeldde ‘6 – Scuola parificata’, wat ‘gelijkgestelde school’ betekende. De hoge houten deur stond open en Emilio keek uit op een binnenplaats waar de lokalen omheen lagen. Bij de deuropening hadden zich moeders met kinderen verzameld. Emilio liet zijn oog vallen op een donkere, mysterieuze vrouw met een kind aan iedere hand. Ze kuste hen op de wangen en liep weg. Maar hij liep de openstaande deur door en betrad de binnenplaats. De kinderen speelden er tot ze naar binnen moesten. De moeders keken toe, terwijl ze met elkaar en met enkele leraren praatten.
Emilio keek door de ramen bij de leslokalen naar binnen. Kleine stoelen en lage tafeltjes. Platen van dieren aan de muur. Kasten gevuld met boeken en opgestapelde bordspelen. Houten bakken met speelgoed. Slingers van papier. Het geheel maakte een kleurige en chaotische indruk.
‘Kan ik u ergens mee helpen?’
Emilio maakte zich los van het raam en toen hij zich omdraaide nam een lerares hem aandachtig in zich op.
‘Heeft u hier een kind op school zitten?’ vroeg ze.
‘Ik heb hier...’ stamelde hij, maar het lukte hem niet om zijn zin af te maken. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Een paar moeders draaiden zich om en bekeken hem van top tot teen. De wandelstok in combinatie met het litteken op zijn voorhoofd wekte wantrouwen.
‘Als u geen familie bent van een kind dat hier naar school gaat, verzoek ik u vriendelijk te vertrekken.’ Emilio begreep waarvoor hij werd aangezien. Hij verliet de binnenplaats. Op het trottoir keek hij even voor zich uit, om het stigma dat hij zojuist kreeg opgeplakt van zich af te schudden. Vervolgens liep hij terug de Via Romana over. De heuvel op. Zoals hij dat vroeger aan het einde van elke schooldag gedaan kon hebben.
Bij het huis aangekomen nam hij de gevel een tijdje in zich op en wandelde weer naar beneden. Bij de gesloten deur van de school draaide hij zich om en zette opnieuw de wandeling naar boven in.
Maar hij begon last van zijn been te krijgen. Hij vroeg te veel van zijn lichaam, zo snel na het herstel. Onder aan de heuvel keek hij naar boven. Het lukte hem niet om die steile Viale del Poggio Imperiale nog eens te beklimmen.
Op een bankje rustte hij uit. Hij haalde uit zijn jaszak een doosje Amedei chocolade, waarvan hij de vijf tabletjes achter elkaar opat.

In de voorbije maanden, sinds het ontwaken in het ziekenhuis, waren er twee flarden tot hem gekomen waarvan hij vermoedde dat het momenten uit zijn kinderjaren waren. Hij wist niet zeker of het wel herinneringen waren. Het is moeilijk om herinneringen en fantasieën uit elkaar te houden. Hij kende de oorsprong van deze beelden niet. Ieder beeld was als een verstilde, tijdloze foto. Er was niets dat verwees naar iets buiten de foto.
In de eerste flard zat hij op een slee. Over een besneeuwde straat gleed hij een heuvel af. Om zijn handen zaten wanten. De man die hem een zetje gaf en bovenaan de heuvel achterbleef, had eenzelfde jas aan als hij nu. Zijn vader? Andere kinderen gleden links en rechts van hem naar beneden. Hij kon hun gezichten niet zien. Deze beelden werden begeleid door een melodie, gespeeld op een klarinet. Niet dichtbij, niet ver weg, het geluid was er gewoon. Waarom juist een klarinet kon hij niet duiden.
Nu wist hij welke straat het was. Hij had hem herkend. Het was de Viale del Poggio Imperiale. De heuvel waar hij vanaf gleed was de heuvel waarop het huis stond. Hij herkende ook de plek waar je uitkwam als je beneden was. De Porta Romana. Die klarinetmuziek begreep hij nog niet.
Het tweede beeld begon met een boek over zeilboten. Alsof hij het boek kon openslaan en doorkijken, zag hij dat er vooral plaatjes in stonden. Hij rook de geur van het papier. Waarschijnlijk was hij zelf nooit of zelden op een zeilboot geweest. In de buurt van Florence was geen meer of zee. Hij gebruikte het boek ter voorbereiding van een spreekbeurt. Een detail daarvan volgde: op het schoolbord waren de boot en het zeil met verschillende kleuren krijt getekend. De namen van de onderdelen stonden erbij vermeld. Het schoolbord was zichtbaar, maar de rest van het klaslokaal niet.
Hij wist het niet zeker, maar hij vermoedde dat die spreekbeurt in een van de lokalen had plaatsgevonden waar hij net naar binnen had gekeken.

*

De herfstzon hing laag boven de stad. Emilio liep door een smal straatje en het licht scheen recht in zijn ogen, waardoor de mensen veranderden in donkere silhouetten. Hij droeg een tasje met wat fruit erin, dat hij had gekocht bij een kruidenier. Een banaan, twee sinaasappels en een kiwi. Zijn arts had gezegd dat hij gezond moest eten.
Twee plekken had hij nu bezocht. Vandaag ging hij de route van het huis naar de kerk afleggen. In plaats van zich door een taxi te laten brengen, was hij naar de Viale Torricelli gaan lopen. Het zou een wandeling van minstens een uur zijn, maar hij had zich erop ingesteld. Als hij moe werd, zou hij uitrusten. Als hij honger kreeg, zou hij gaan lunchen.
Een auto reed door het straatje en in de menigte vormde zich een opening, die zich vervolgens weer sloot. Er heerste een chaos in de stad, merkte Emilio, maar die chaos was kalm en soepel. Langzaam begon hij aan het ritme van deze stad te wennen. Als er een ongelukje gebeurde, leek niemand daar werkelijk aanstoot aan te nemen. Een woordenwisseling volgde, maar zelden werd de toon agressief; die bleef zangerig, wat verraadde dat men het beschouwde als een verbaal spel.
‘Emilio. Ben jij dat?’ hoorde hij een mannenstem zeggen.
Hij keek naar het donkere silhouet dat tegenover hem stond. Hij hield zijn hand boven zijn ogen om hem beter te kunnen zien. De man was ongeveer even oud als hijzelf, maar kleiner van postuur. De getaande huid en het geruite colbertje maakten hem wat boers. In zijn rechterhand hield hij een leren aktetas vast. Sinds Emilio in Florence was, had hij al honderden mannen met een dergelijk uiterlijk gezien.
‘Dat is lang geleden,’ zei de man en omhelsde Emilio. Hij bewoog zich niet en onderging het. Toen de man los liet bekeek hij Emilio nauwkeurig. Bij het litteken bleven zijn ogen een moment langer hangen. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Het had slechter gekund,’ antwoordde hij.
‘Wat is er? Je doet net alsof je me niet herkent.’
Emilio had de neiging zich te verontschuldigen, minderwaardig als hij zich voelde aan anderen. En hij had moeite met de gretige blik in de ogen van deze man.
‘Ik ben het, Piero.’
‘Piero,’ fluisterde hij, ‘Piero.’
Achter hen kwam er een Piaggio Ape aangereden. Beiden gingen aan de kant voor dat bestelwagentje op drie wielen.
‘Zullen we even ergens gaan zitten?’ stelde Emilio voor.
Iets verderop vonden ze een muurtje. De man haalde een verfrommeld pakje sigaretten uit zijn jaszak en stak het Emilio toe.
‘Nee, dank je,’ zei hij.
‘Ik vroeg me altijd al af wat er van jou geworden was,’ zei de man en stak een sigaret op. Emilio maakte een gebaar dat wilde zeggen: dit dus. De man lachte, want hij wist niet hoe hij hierop moest reageren. Na enige aarzeling zei Emilio: ‘Mijn geheugen, het werkt niet zoals het zou moeten. Ik kan me sommige dingen niet meer herinneren.’
Hij gleed met zijn vingers over zijn voorhoofd.
‘O, nu begrijp ik het,’ zei de man. ‘Wat is er gebeurd?’ Emilio had moeite om op deze vraag antwoord te geven. Toen de man dat merkte, vroeg hij: ‘Wanneer is het gebeurd?’
‘Nog niet zo lang geleden.’
‘Misschien moet ik me dan aan je voorstellen. Ik ben Piero Buratto en ik zat op de middelbare school bij je in de klas. Bij sommige vakken zaten we naast elkaar. Toen we gingen studeren verloren we elkaar uit het oog. Ik verhuisde naar Turijn en waar ging jij ook alweer naartoe?’
‘Rome.’
‘Na mijn studie ben ik weer in Florence gaan wonen. Wat ben jij na je studie gaan doen?’
‘Verhuisd naar Zwitserland.’
Wat hij precies had gedaan in de periode die lag tussen zijn studie in Rome en Vevey, wist hij niet. Er zat een gapend gat tussen die twee plaatsen.
‘Ja, je hebt inderdaad iets Zwitsers over je. Iets degelijks. Je bent niet meer typisch Italiaans.’
Deze woorden staken hem. Als een taxichauffeur hem voor een Zwitser zou aanzien, was dat niet erg. Maar hij had gehoopt dat een oude bekende het Italiaanse in hem herkende. Het overeenkomstige zou benadrukken.
‘Het zou me helpen als je iets kon vertellen over de dingen die we samen hebben gedaan,’ zei Emilio.
‘Op de middelbare school, bedoel je?’ De man was blij met een concreet gespreksonderwerp. Iets anders leek hem onzeker te maken. ‘Er is zo veel te vertellen, Emilio. Dat we tijdens de pauzes altijd buiten stonden, ook in de winter, en vuurtjes stookten van takken en het kaftpapier van onze boeken. Ken je de naam van de lerares Italiaans nog? Van haar werd gezegd dat ze schaamhaar had tot aan haar knieën.’ De man lachte hard om zijn eigen anekdote en sloeg met zijn hand op zijn bovenbeen. ‘Dat we in de pauzes soms bij jou gingen eten, omdat je huis dichtbij was. Een paar minuten lopen. Je moeder was er en dan maakte ze pasta voor ons klaar. Weet je nog die ene keer dat ze saltimbocca voor ons had gemaakt? O, wat was die lekker, die saltimbocca. Weet je nog?’
Emilio had de behoefte om op te staan en weg te rennen. Weg van deze man en weg uit deze stad. Maar hij bleef zitten zonder een uitdrukking op zijn gezicht.
‘Misschien moet ik je iets anders vertellen. Over de concentratie in de klaslokalen als iedereen aan het werk was. De docenten op een houten verhoging achter hun bureau. De eerste keer dat we een sigaret rookten op de trappen. De rijtjes sommen die we de ene keer met jouw ouders doornamen en de andere keer bij mij thuis met mijn ouders. Of dat we op de Ponte Vecchio zaten en toeristen ons de weg naar het Pitti vroegen en we ze helemaal naar de Santa Croce stuurden. Of die keer in de zomer dat je verbrand was door de zon en ik je adviseerde om veel te drinken en dat je toen een hele fles Martini hebt leeggedronken.’
De man keek hem vragend aan. Emilio schudde zijn hoofd.
‘Je bent dus bij ons thuis geweest?’ vroeg hij.
De man zuchtte alsof hij het geduld begon te verliezen om dit vergeefse gesprek voort te zetten. ‘Ja, zo vaak.’
‘Kun je iets over het huis vertellen? Was mijn slaapkamer op de eerste verdieping, vanuit de achtertuin gezien aan de linkerkant?’
De man dacht even na.
‘Ja, daar. Blauwe gordijnen. Je bureautje stond bij het raam, met een radio erop. We luisterden veel naar muziek. Er was een groot houten bed met een verhoogd hoofdeinde. Je had een afbeelding aan de muur hangen, een filmposter.’
‘Waarvan?’
‘Het was zo’n geschilderde afbeelding. Iets met een mooie vrouw met blonde haren... Wat is er? Kijk niet zo somber, Emilio.’
Ze zwegen een moment.
De man keek op zijn horloge. Met de punt van zijn schoen duwde hij zijn sigaret uit op de trottoirstenen. ‘Ik moet weer verder. Mijn lunchpauze is alweer een tijdje voorbij.’
‘Ja, natuurlijk,’ zei Emilio. ‘Werk.’
Ze stonden op.
‘Ik vond het in ieder geval leuk je weer eens gezien te hebben,’ zei de man. ‘Ik hoop voor je dat de dingen weer op hun plek zullen vallen.’
Hij haalde een kaartje tevoorschijn.
‘Hier is mijn telefoonnummer. Als je de behoefte hebt om te praten, kun je me altijd bereiken.’
‘Dank je,’ zei Emilio.
Terwijl hij de man nakeek, stak hij het kaartje in zijn jaszak.

Copyright © Robbert Welagen 2011

Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum