Leesfragment: De mobilisatie van Arcadia

27 november 2015 , door Stefan Hertmans
| | |

Dit najaar verscheen Stefan Hertmans' nieuwe essaybundel De mobilisatie van Arcadia. 16 november spreken Peter Buwalda, Marja Pruis en Hertmans erover bij Spui25. Ter voorbereiding op de avond brengen we een uitgebreid fragment uit het openingsessay, 'De gevoelloze emotie'.

‘We kunnen er niet onderuit: we beleven emotionele tijden. Waar men ook kijkt, commotie is de norm, intensiteit de vorm.’ Zo begint het nieuwe boek met essays van Stefan Hertmans, waarin hij ons verlangen naar een arcadisch bestaan fileert. Waarom moeten we alles wat we van waarde achten – seksualiteit, identiteit, kunst en literatuur, sociaal engagement – onophoudelijk opfokken voor het grote doel? Kunnen we de dingen niet meer in hun waarde laten zonder ze uit te kauwen? Wellicht hebben we zo’n intens gevoel van verlies, omdat we voortdurend een fictieve persoonlijkheid najagen. Het is niet verwonderlijk dat Hertmans in dit boek uitgebreid aandacht besteedt aan kritische schrijvers als Michel Houellebecq, Søren Kierkegaard en W.G. Sebald, over wie hij met grote instemming schrijft.

De gevoelloze emotie

We kunnen er niet onderuit: we beleven emotionele tijden.
Waar men ook kijkt, commotie is de norm, intensiteit de vorm. Niets ontsnapt aan de totale mobilisering van de gevoelens, niet de keuken, niet de leefkamer, niet de slaapkamer, en al helemaal niet de kelder, die sinds een nationale imagecatastrofe dit kakelende landje trof, definitief tot het terrein van de kindergruwel is vervallen, waar oude weckpotten inmiddels eerder aan ingemaakte ledematen dan aan in de zon geoogste vruchten doen denken. Wie een rustige dag heeft doorgebracht met, ik zeg maar iets, een goed boek, weet niet wat hij beleeft wanneer hij ’s avonds televisie kijkt: vertrokken gezichten, verkrampende handen, gierende stemmen, chaos en rumoer, de wereld in brand, en op het scherm liefst een anchorman met een beverig pruilmondje waarop het plaatsvervangende lijden, het mede-lijden, te glimmen staat als honing op een haring. Heeft hij dit over zich heen laten komen – inmiddels in het pijnlijke besef dat hij iets volslagen fouts heeft gedaan door afzijdig te zijn, in de waarlijke zin van morele Fragwürdigkeit, en dat boeken lezen inmiddels kan worden aangerekend als schuldig verzuim, omdat engagement in deze tijden alleen nog af valt te lezen aan de mate van nervositeit die iemand ontwikkelt wanneer hij de namen van in oorlog verkerende gebieden reciteert – dan krijgt hij vervolgens een aflevering van een soap te zien waarin huilen, tieren, elkaar afblaffen, pruillipjes in alle varianten, geile grijnzen, hoge schrikgilletjes en bewogen stemmen hem definitief gaarstomen voor een geëmotioneerde nachtmerrie over een of andere doodgereden hond die noodgedwongen zonder gepaste begrafenis de grond in moest. Bovendien heeft hij de taak zijn al evenmin van heftige emoties gespeende huisgenoten te betrekken bij zijn verwondering, verontwaardiging en ethische bekommernis, en dit liefst niet als een koud analyserende kikker met oog voor paradoxen en absurditeiten, maar als een Betrokken Mens die door de feiten stormt als de beroemde olifant door de porseleinkast. Emotionele uitbarstingen leveren de nu gerevolteerde kijker van deweeromstuitwellicht nog een hevige reactie van zijn huisgenoten op ook, want iedereen is gevoelig voor gevoelens, dat triggert en dat schiet maar raak. De geëngageerde mens is meer dan ooit een emotionele woordmens geworden: hij moet handenwringend of met de vuist op tafel slaand zijn niet-gevraagde mening debiteren aangaande Irak, Iran,Afghanistan, Koerdistan, Pakistan of eender welk Verweggistan, over de Moslimbroeders, de gevolgen van de jongste wreedhedenof de jongste tsoenami,hijmoet zich’s nachts het hoofd breken over het verantwoord gebruik van het woord genocide, hij moet zich opwinden over documentaires betreffende gebieden die hij verder van haar noch pluimen kent, en bij dit alles lijkt hij onophoudelijk bevreesd om toch niet voldoende betrokken te lijken. De geëngageerde mens beschikt over geglobaliseerde emotie – iets waarvan de Duitse filosofe Hannah Arendt reeds zei dat het niets betekende omdat je niet van abstracta kunt houden (en waarvoor ze langdurig werd gehoond omdat ze zei niets te kunnen voelen bij termen als ‘het joodse volk’, maar wel bij mensen die haar dierbaar waren). Toch is de emotie inmiddels overal, en overal stelt ze ons voor het probleem dat ze niet meer is wat ze geweest is, sinds ze zo imperialistisch over de blauwe planeet is gaan banjeren als Hoogste Goed.
Nu is die betrokkenheid natuurlijk gauw gekocht: spierarbeid in de aangezichtsstreek is een hoog ontwikkelde aangelegenheid, ons in krantenbijlagen wekelijks en ten overvloede gedocumenteerd door inmiddels al even geëmotioneerde geneesheren-specialisten, die zich steeds intenser met een soort chemisch pendant van zielen dan wel met het genezen van spieren en klieren lijken in te laten, met alle gevolgen van dien voor hun steeds hysterischer wordende patiënten en de oplopende kosten van de ziekteverzekering, waardoor op hun beurt de ministers gedwongen worden op emotionele wijze gestand te doen van hun betrokkenheid bij dit probleem.
De afgelopen jaren is er in de randgebieden van medische wetenschap en psychoanalyse redelijk wat afgesoebat over de zogenaamde spiegelneuronen (ofwel mirror neurons, om in de lingua franca te blijven). Spiegelneuronen triggeren impulsen die men mimetisch of nabootsend van aard zou kunnen noemen: nog voor er een oordeel is geveld, nog voor we iemand kennen of zelfs maar volledig waarnemen, is er al iets ‘afgeschoten’ in het neurale systeem dat beantwoordt aan een impuls die we normalerwijze alleen in ‘actieve’ staat nodig hebben. Neuronen die ik trigger wanneer ik daadwerkelijk van een muur zou vallen, vuur ik in mindere mate ook af wanneer ik een filmscène bekijk waarin zoiets gebeurt. Die spiegelneuronen zijn verantwoordelijk voor alles wat we ons sociaal gevoel zouden kunnen noemen: ze stellen ons immers in staat ‘betrokken’ emotionele en verstandelijke chemie te ontwikkelen nog voor we weten waar we precies bij betrokken raken. Betekenislagen op begrippelijk, waarnemings- en emotioneel gebied worden aangeboord door signalen van buitenaf, maar ze constitueren bliksemsnel en heftig mijn eigen positie tegenover de vaak nogal onkenbare anderen die me omringen. Simpel gezegd: wie ziet lachen heeft zin om te lachen, wie ziet huilen heeft zin om te huilen, wie ziet kotsen wordt misselijk, wie seks ziet bedrijven krijgt er ook zin in, wie iemand een ander ziet aftroeven krijgt zin in geweld, meestal tegen de agressor.
Met redeneringen heeft dit in eerste instantie niet veel te maken, daarvoor is het te onmiddellijk en te constitutioneel in de mens aanwezig. Dat betekent ook dat men, in de wereld van spiegelneuronen duikend, diep onder het niveau terechtkomt waarop Kant ons tot praktisch redenerende, morele wezens verklaarde die in de anderen konden ‘lezen’ wat er van henzelf werd verwacht. Want al komt dat praktische weten deels impulsief tot stand, voor Kant bleef het wel iets wat zich situeerde in het bewuste deel van de beleving. Voor de hedendaagse flitsende mens is dat wie-goed-doet-goed-ontmoet-bewustzijn – zonder dat hij zich ook maar van enig kwaad bewust is, uiteraard – vervallen tot een antiek verklaarde humaniteit van ver - dwenen gecultiveerde burgers. Nochtans behoort de gedachte dat de mens een mimetisch wezen is tot de basisideeën van onze westerse samenlevingen. Opvoeding steunt op dit soort stimulus-respons; het kind wil, nog voor het weet wat nabootsen is, alles precies leren doen zoals de grote wezens waarvan het eten krijgt. Mimetische reacties triggeren behoort tot het wezen van de mens.

Ook de fenomenologie heeft zich, vooral in de persoon van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty, grondig beziggehouden met de manier waarop het ego door reacties van anderen wordt geschapen. Er is dus wel degelijk een lange traditie aan te wijzen in de aanmaak van ons mensbeeld, waarin alle ruimte is voor de wederzijdse emotie.
Maar er is iets gaande met de overspanning van de emotie, waardoor het empathische van begrip lijkt te vervallen tot een louter geconditioneerde impuls. De gereserveerde scepticus uit eerdere tijden wordt geprest zich dringend te outen volgens de meedogenloze wetten van de babbelshow en de stand-up comedy: je bent een muurbloem of een megafoon, een watje of een toeter. Een middenweg is niet langer eerbaar.
Sinds het uit de States geïmporteerde neodarwinisme hand in hand kan gaan met allerlei bakerpraatjes over onze biologische gedetermineerdheid, zijn dingen als seksualiteit, emotionele beleving en sociaal gedrag weer verklaard tot het terrein van paleolithische machtsontplooiing: mannen zijn van Mars, vrouwen van Venus; tien jaar zogenaamd ernstig onderzoek later dan toch weer niet, dan zijn mannen van Venus en vrouwen van Mars, en moeten ze beiden in therapie; mannen zijn dan plots niet langer gedetermineerd door de opwinding van de berenjacht, maar door de beschermende instincten ontwikkeld tijdens de bladerplukfase, en vrouwen moeten dan weer niet langer behagen, maar zijn van nature dominant vanwege de bescherming van het neolithische gezin (en dit alles alleen maar om hun gedrag tegenover hun jongere baas in een hypertechnologisch ingericht en fully airconditioned kantoor zeventien hoog te verklaren). Pratende vagina’s leren huilen, pruilende penissen steken na dure behandelingen weer de schuldbewuste kop op, de grote teen heeft geleerd emotioneel te reageren op oosters deskundige handen, de hypofyseklier krijgt ongeëvenaarde nieuwe impulsen te verwerken, de rugzenuw ontdekt zijn extatische geleiding in een opzienbarende workshop annex seminar, de kundalini-wind steekt op, er komt een tsoenami voor de ziel, en uitgeput van al die emotie kan het geteisterde organisme dan een weekendje bijkomen op een allin- city-trip met exclusieve spa-voor-tweeverdieners. Waarna men de maandag op kantoor in huilen of lachen uitbarst omdat het zo’n deugd heeft gedaan voor zo weinig of zo veel geld. Wie in een dergelijke samenleving nog níét gesidderd heeft voor de grote emotie van de benji-sprong, de overlevingstocht, de crashtest of de gangbang, is een wereldvreemde kneus geworden die niet meer bij de tijd kan worden geacht. Evolutionaire verklaringen voor het ontstaan van onze emoties wijzen steeds op een vorm van functionaliteit: emoties werden ontwikkeld om te overleven in gevaarlijke situaties, het aanmaken van bepaalde chemische stoffen vanuit het limbische brein zijn fundamenteel voor snelle reacties. Wat in de honderdduizend jaren van overleven in kleine samenlevingen genetisch werd opgebouwd, bepaalt nog steeds ons gedrag, zo blèren alle fullcolourmagazines. Toch blijven dergelijke, zogenaamd functionele verklaringen steevast onbevredigend, zeker wanneer ze worden ingezet om impulsief gedrag van opgeleide stedelingen van vandaag te verklaren.
Het spreekt vanzelf dat in een dergelijke context de spiegelneuronen een verhaal zijn voor de grote media. Losgemaakt uit hun wetenschappelijke context – waarin ze goed werk helpen verrichten bij het begrijpen van menselijk gedrag – kunnen ze dienen als het flodderige bewijs dat de mens slechts een verzameling impulsen is, een vat van stimulus-respons-actoren die hem vrijpleiten van ongeveer elke directe verantwoordelijkheid voor zijn eigen daden. Dat heeft onder meer als gevolg dat emoties uiterst self-centred worden: omdat het demonstreren van grote emoties losraakt van de vraag waarom, waartoe en voor wie, en men vooral, vanwege de overal dreigende camera’s, begaan is met het in beeld brengen van de eigen emoties, lijkt het ‘doelobject’ er steeds minder toe te doen. Losgemaakt van de dialogische logica, schieten de emoties alle kanten op en vragen alleen maar om gezien te worden. Als de emotie eenmaal is losgemaakt van een haar legitimerend object, wordt ze narcistisch en in essentie hysterisch – en dan moeten we bedenken dat, volgens de terechte inzichten van de psychoanalyse, in feite élke emotie al bepaald wordt door die twee karakteristieken.
In een aantal gevallen vertoont onze samenleving echter een samengaan van verharding en verweking die symptomatisch is voor wat we hierboven beschreven. De voorbeelden liggen voor het grijpen: luidruchtige sentimentele uitbarstingen om de gebroken poot van het hondje, gepaard aan volstrekte afwezigheid van empathie met de op datzelfde ogenblik in een klinische omgeving wegterende ouder; uitbarstingen van collectief medelijden met een mooi in beeld gebracht oorlogsslachtoffertje, gepaard aan grote onverschilligheid voor humanitaire catastrofes; anderzijds danweer uitbarstingen van grote, door geëmotioneerde televisiesterren opgezweepte caritas omwille van een humanitaire catastrofe, gepaard aan volstrekte onverschilligheid voor de sukkelaar op de stoep. Nu is het natuurlijk zo dat spiegelneuronenminder hebben aan een artikelmet stalen statistieken dan aan het gezicht van een ander lijdend mens – daar is niets mis mee, het is trouwens ook het fundament van een van demeest ‘menselijke’ filosofieën van de recente tijd: die van Emmanuel Levinas, voorwie het herkennen van het gelaat van de ander als een op onszelf gelijkend wezen juist, en nog steeds, de basis vormt voor elkmoreel verkeer.Het ‘narcisme’, zou je kunnen zeggen, dat in het herkennen van het gelaat van de ander schuilt, toont aan dat invoeling met het lot van de ander eigenlijk altijd steunt op narcistische pijn. Op zich is daar ook nietsmismee, zolang het helpt omhet leed in de samenleving te verminderen. Maar het blijkt overal om ons heen dat juist de hoog oplaaiende emoties steeds vaker hand in hand gaan met een verbluffend gebrek aan invoelingsvermogen met hen die werkelijk ons medeleven nodig hebben; het object van de emotie raakt steeds sterker losgekoppeld van een na te trekken dia-logica.
Ik ben begonnen deze overwegingen op te schrijven na het zien van een programma op een Vlaamse televisiezender, waarin een stel dertigers werd geïnterviewd over hun job als seksentertainers, zoals ze zich lieten noemen. Beiden, man en vrouw, spraken op een rustige, open manier en – je kunt het niet anders typeren – als professionele mensen. Je kon zo denken dat het over twee druiventelers, ornithologen of agogen ging. Het meest hadden ze uiteraard van zelfverklaarde leraren die een beetje een speciaal vak onderwezen en graag bereid waren daaromtrent enige opheldering te verschaffen om de ruimdenkendheid in de samenleving mee aan te helpen zwengelen. Het onderwerp waarover ze het hadden werd, uiteraard met emancipatorische bedoelingen van de programmamakers, op een zo open, emotieloze manier belicht dat het obsceen werd in morele zin: de vrouw, reeds naakt en met wat kinky make-up voor de aanstaande fotosessie, vertelde rustig dat anaal en dubbel gepenetreerd wel leuk was met vrienden en zo, en tja, er viel hier en daar wel eens een misbruikje te noteren, maar de meeste mensen met wie ze werkte waren sympathiek; de man zelf verzekerde dat hij eerder het passieve type was en dus liever werd gepenetreerd dan zelf anaal te penetreren; daarbij lette hij er goed op voordelig in beeld te blijven. Het gesprek kabbelde rustig en vredig verder, waarna de twee zich aan een fotosessie onderwierpen; ze bekeken de resultaten haast kirrend samen voor de monitor, zichzelf duidelijk ettelijke malen geweldiger en aantrekkelijker wanend dan de verbaasde televisiekijker genoopt was vast te stellen. Wat me daarin trof was de herkenbare rationaliteit, omdat die nu net sloeg op iets wat model staat voor het ‘andere’ in ons – onze emotionaliteiten, driften, de chemie van onze hormonen, onze opwinding en al dan niet duistere verlangens. Dat alles werd gereduceerd tot de producten van een soort gezondheidssupermarkt, waarin elke réden waarom je zoiets zou doen, zelf twijfelachtig werd: want als je er zo weinig om maalt als deze enigszins vermoeid lijkende apostelen, waarom zou je het dan doen, tenzij voor de lust? Juist die lust leek volslagen vervangen door professionele, uiterst tuttige wijsneuzerigheid, zodat je wel moest besluiten: dit alles, de hoogste lust van weleer, is ook maar een boterham verdienen.
Wat in deze emotioneel leeggemaakte seks opvalt, is dat men er louter technisch over spreekt en geen emotie meer ondervindt bij het zien van het gelaat, laat staan het lichaam of het geslacht van de ander; alles is pure, vriendelijk lijkende genotseconomie, de pornoster is werkelijk de mens van de gerobotiseerde eeuw: het lijkt allemaal uiterst menselijk, je drinkt een spaatje tussendoor, je maakt een praatje met de mevrouw van wie je straks, na anale penetratie, het gelaat gaat onderspuiten, vraagt hoe het nog met haar man en kinderen gaat, en belooft by the way dat het fijn zal zijn met haar te werken – het kinky stel op de Vlaamse televisie, op zondagavond, in dat desolate praatprogramma met foeilelijke softpornobeelden, spreekt zoals het er in een programma over het telen van prei toe gaat; wie hier bedenkingen bij heeft, of het zelfs bedenkelijk vindt, diffameert zichzelf: die moet wel benepen, conservatief of ouderwets zijn.
Deze oefening in emotionele abstinentie, juist op het domein dat vroeger het doelwit van échte abstinentie was, is opmerkelijk. Zoals het vroeger verboden was aan seks te doen, is het deze mensen verboden aan verliefdheid te doen. Van de weeromstuit worden dergelijke geamputeerde subjecten het slachtoffer van sentimenten die in de leegte hangen, die zich op filmscènes gooien, op materiële banaliteiten, op toevallige compensaties, op het kirrend naaktfoto’s van zichzelf bekijken voor het oog van de camera. Dit straalt wellicht af op de emoties van mensen die hun kennis en wereldvisie uitsluitend halen uit het kijken naar de televisie – drie vierde van de westerse wereld dus. Zo is de genotseconomie, die ons dicteert dat seks zonder de daar meestal bij horende emotionele betrokkenheid soevereiniteit uitstraalt, een in feite verdrongen hysterische bekentenis van een hartverscheurende angst voor de kracht van het libidinale. Het selectief onbewogen kunnen aanzien van ervaringen die gewoonlijk tot het domein van de menselijke emoties behoren, bevat een onheilspellende training die op politiek vlak funeste gevolgen kan hebben. Het is bekend dat fascisten zelden taboes over seksualiteit koesteren; veeleer lijkt hun het heldendom van de emotionele abstinentie een bewijs van een heroïsch leven, omdat het niet betrokken raken bij de ander hun een vorm van soevereiniteit toeschijnt.
Juist het volslagen gebrek aan invoelingsvermogen bij lieden die op andere gebieden grote sentimenten koesteren, maakt duidelijk hoe de gevoelloze emotie werkt: men verdringt de ware reden waar emoties eigenlijk om moeten draaien, toont hoe gelijkmoedigheid kan werken, ook in extreme situaties – allemaal zeer eerbaar en te volgen dus – maar past het toe op een gebied waar het absurd is om dat te doen, ook al hoeft men dan weer niet per se in schreeuwerige of pathetische invullingen van seksualiteit te vervallen om hier moeite mee te hebben. Het vermogen om emoties los te knippen van een aanleiding, maakt dialectisch ook de weg vrij om sentimenten zonder zinnige aanleiding te programmeren. Met andere woorden: mensen sturen het oorspronkelijke schema van hun spiegelneuronen blijkbaar in de war via oefeningen die teruggaan op De Sade, het genie dat deze evolutie twee eeuwen geleden al ten einde had gedacht. Niet dat ik die twee brave sekswerkers ook maar ergens van wil verdenken, maar op filosofisch niveau hebben zij de loskoppeling voltrokken die zoveel mensen heeft geschokt in de banale, gelijkmoedige reacties van Eichmann, toen bleek dat die over een volkomen gelijkmoedigheid beschikte in een extreme situatie. Dit ideologische voorbeeld van een dergelijke loskoppeling van emotie en aanleiding is de wereld rondgegaan en het heeft, zoals te verwachten was, meer dan één hysterische reactie van verontwaardiging opgeroepen (reacties die zelf vaak absoluut niet zuiver op de graat waren: over die kwestie heeft de Duitse filosofe Hannah Arendt jarenlang gedebatteerd). Als een deugdzaam leven, zoals Marcus Aurelius voorhield, een leven van gelijkmoedigheid is, dan had Eichmann een soort boeddhistische trance bereikt van olympische allure. Maar de verzamelde wereldpers sprak over een monster, omdat aanleiding en reactie in geen enkel zinnig verband stonden tot elkaar (en dan moet men bedenken dat ‘zinnig’ hier slechts een vage, hulpeloze aanduiding is voor een verzameling van kenmerken die we typisch achten voor een mens die over invoelingsvermogen beschikt). Het sentiment waarmee Hitler kindjes placht te aaien, vleien en onderstoppen en waarmee hij zielsveel van zijn hond hield, hoort thuis in dezelfde overbekende catalogus waarbij sentimentaliteit en gebrek aan emoties in wel heel spectaculaire spagaatposities raken.
Het is misschien te kort door de bocht om te beweren dat de huidige economische, technologische en emancipatorische tendensen voor een backlash van hetzelfde effect hebben gezorgd, maar je moet niet al te diep nadenken om parallellen te zien. Een generatie geleden werden dergelijke aporieën geweten aan wat de ‘cultuurindustrie’ werd genoemd – het onpersoonlijk worden van inhouden die ontleend zijn aan wetten van intermenselijk verkeer. Met name in Dialectiek van de verlichting hebben Horkheimer en Adorno reeds een verklaring proberen te vinden voor dit fenomeen. Het feit dat miljoenen mensen erin slaagden hun normale gevoelens van medeleven te verdringen voor bij nacht en ontij uit hun straat weggesleurde weerloze buren tijdens de jodenvervolging, stond daarbij model. Men heeft die andere filosoof, Martin Heidegger, vaak en terecht verweten dat hij geen enkele vorm van empathie vertoonde met joodse slachtoffers (dat deed hij vooral door er nooit over te spreken of te schrijven), en dat hij zich liever onledig hield met hoge filosofieën omtrent de gevaren van de moderne techniek, maar er zou wel eens iets visionairs aan zijn analyse hebben kunnen vastzitten: inderdaad zou kunnen blijken dat de jodenvervolging niet een unicum was, maar een langzaam en onstuitbaar groeiende en extreme prelude, waarin de intermenselijke relaties door technologische substituten ontregeld raken. Het voorbeeld waar George Steiner zo vaak naar heeft verwezen – het type kampbeul dat kinderen kan doodslaan en ’s avonds ontroerd wordt door een stukje Beethoven – lijkt alleen maar een golem-achtige voorafschaduwing van een algemeen afnemend talent om emoties op juiste dragers te blijven betrekken.

[...]

Copyright © 2011 Stefan Hertmans
Copyright auteursportret © Michiel Hendryckx

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum