Leesfragment: Klassiek. Kleine geschiedenis van de Grieks-Romeinse wereld

27 november 2015 , door Anton van Hooff

5 september verschijnt Klassiek. Kleine geschiedenis van de Grieks-Romeinse wereld van Anton van Hooff. Wij publiceren voor:

'Maar een mythe is in de eerste plaats wat het Griekse woord mythos zegt, een (goed) verhaal. Het moet verteld worden; in het samenspel tussen verteller en gehoor krijgt de mythe zijn vorm en zijn tendens. De vorm waarin wij de Griekse mythen kennen is dus oneigenlijk, namelijk in literaire versies, met name via de tragedie.'

In september verschijnt bij uitgeverij Ambo Klassiek. Geschiedenis van de Grieks-Romeinse wereld. Anton van Hooff schetst hierin het samenhangende historische verhaal van de Grieks-Romeinse wereld. Van de Griekse stadsstaten in de vijfde eeuw voor Christus tot het machtige Romeinse rijk, de eerste echte supermacht. Van Homeros tot Hadrianus, van Solon tot Romulus Augustulus. Het politieke verhaal is het raamwerk waarbinnen de culturele prestaties van Grieken en Romeinen aan de hand van uitgewerkte voorbeelden worden geplaatst.

Van Hooff doorspekt zijn verhaal met mooie anekdotes, vertaalde citaten, spreuken en opvallende parallellen met latere tijden. Bestaat het jaar nul wel echt? Wat zit er achter het gezegde ‘geld stinkt niet’? En wist president Kennedy in 1963 dat hij met zijn uitspraak ‘Ich bin ein Berliner’ teruggreep op de beroemde redenaar Cicero?

Anton van Hooff (1943) was tot 2008 hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Universiteit Nijmegen. Sinds zijn pensionering doceert hij nog regelmatig klassieke talen aan het Stedelijk Gymnasium Nijmegen. Hij schrijft voor diverse kranten en tijdschriften en geeft lezingen over onderwerpen uit de klassieke geschiedenis. Van zijn hand verschenen eerder Nero & Seneca [e-book | leesfragment], Athene [e-book | recensie] en Marcus Aurelius [e-book].

Mythische voortijd

Voor het publiek van Homeros lag de Trojaanse oorlog in de goede, oude heldentijd. Er waren sindsdien zeker vier eeuwen verlopen. In deze roerige en ‘Donkere Eeuwen’ (p. 39) bestond er geen schrift; in de mondelinge overlevering werden de herinneringen natuurlijk zeer vertekend en de barden voldeden graag aan de wensen van hun gehoor, de landheren die zich beschouwden als afstammelingen van de bezongen helden.

Naar zijn aard verheerlijkt het epos het verleden. Een paar keer wordt uitdrukkelijk gezegd dat de strijders van toen superieur waren aan de tijdgenoten.

Hektor had een steen
gepakt, die voor de poort stond, dik vanonder,
vanboven puntig, en kwam daarmee aan.
Twee mannen, zelfs de sterksten van het krijgsvolk
– zoals vandaag de stervelingen zijn –,
zouden die steen niet makkelijk bewegen
en van de grond op een wagen krijgen.
Hij wierp hem met gemak en zonder hulp.
(12, 445-449, vert. Patrick Lateur)

In de Homerische epen wordt ook verwezen naar de nevelige tijden van het nog verdere verleden, dat van de mythen, bijvoorbeeld bij Odysseus’ afdaling naar de onderwereld (p. 43). De verwijzingen zijn vaak summier, omdat de verhalen bij het publiek als bekend werden verondersteld. De Homerische kampioenen beweren af te stammen van vroegere halfgoden zoals Herakles (Hercules), de zoon van Zeus en Alkmene. Haar zag Odysseus in de onderwereld evenals zijn schim. Herakles zelf was opgenomen op de godenberg de Olympos.

Herakles vertegenwoordigt het type held dat in alle culturen voorkomt, de man die met goddelijke hulp een einde maakt aan de machten van de chaos. Zo’n held bestrijdt wilde dieren zoals de leeuw van Nemeia en monsters zoals de hydra: op de plaats van de kop die Herakles afsloeg, groeiden twee nieuwe hoofden, totdat hij de gapende hals dichtschroeide.

Herakles in beeldspraak

Als de oplossing van een probleem meer nieuwe moeilijkheden oplevert dan ze uit de weg heeft geruimd, spreken we van een hydra. Een radicale sanering wordt het reinigen van de Augiasstal genoemd, naar een van de twaalf werken van Herakles, waarbij hij een rivier de opgehoopte mest in de stal van Augias liet wegspoelen.

Herakles werd beschouwd als de held van de Peloponnesos, in het bijzonder van Sparta. Athene maakte Theseus tot zijn nationale held. Ook hij maakte een einde aan de praktijken van allerlei monsters en onverlaten. Zo gaf hij Prokrustes een koekje van eigen deeg. Deze reus had de gewoonte bezoekers een bed aan te bieden dat niet op hun maat gemaakt was: kleine personen kregen een lang bed, wat Prokrustes het alibi gaf om de gast uit te rekken. Een lange persoon kreeg een klein bed, zodat de gastheer de uitstekende delen ‘moest’ afhakken.

Theseus maakte ook een einde aan de schandelijke schatting die Athene aan koning Minos van het Kretenzische Knossos betaalde: ieder jaar moesten zeven jongemannen en net zoveel meisjes worden uitgeleverd om als voedsel te dienen voor de Minotauros. Deze mensstier was het product van de perverse liefde die Minos’ vrouw had opgevat voor een stier. Om aan haar lust te voldoen liet ze ingenieur Daidalos een koe vormen, waar ze in kroop. Omdat de Minotauros in huis niet te handhaven was, bouwde dezelfde Daidalos een verblijf waaruit het monster niet kon ontsnappen, het Labyrint. Zelf ontkwam hij van het eiland door zichzelf en zijn zoon Ikaros van vogelveren te voorzien; ondanks vaders waarschuwingen waagde Ikaros zich te dicht bij de zon, waardoor de was die de veren verbond, smolt. De jongen stortte in zee en gaf zijn naam aan het eiland Ikaria (afb. 1).

Toen Theseus in Knossos arriveerde gaf koningsdochter Ariadne hem een wonderzwaard. Daarmee versloeg hij de Minotauros. Ze had hem ook een bol wol gegeven. Door de afgewikkelde draad terug te volgen vond Theseus de weg terug uit het doolhof. (Het blad dat zich nu Ariadne at Home noemt, verwees vroeger duidelijker naar zijn klassieke inspiratie onder de naam Ariadne. Tijdschrift voor handwerken.) Onderweg liet Theseus Ariadne achter op het eiland Naxos, naar verluidt op bevel van de god Dionysos.

Echo’s van de Minoïsche cultuur?

De opgravingen die door Arthur Evans (1851-1941) op Kreta zijn begonnen, hebben de zogeheten Minoïsche cultuur aan het licht gebracht. Allerlei elementen passen in het verhaal van Theseus en de Minotauros. Er bestond op Kreta een stierencultus waarvan het springen over het geduchte dier door jongens en meisjes een onderdeel vormde (afb. 2). Het is denkbaar dat de herinneringen daaraan – of overgebleven geschilderde en plastische afbeeldingen – vervormd werden tot de nachtmerrie van een jonge-mensenetend monster. Ariadne kan staan voor de Minoïsche vrouw die kennelijk een prominenter plaats in het openbare leven innam dan later in het klassieke Griekenland (kleurill. 1). Haar kluwen wol zou kunnen verwijzen naar de weefindustrie in het complex van Knossos. Daar werd de wol van de talrijke kudden schapen verwerkt. De ruïnes van Knossos zien eruit als een doolhof (afb. 3). Het verhaal van het Labyrint geeft een mythische verklaring voor die raadselachtige resten. Ten slotte lijken de bewoners van het Griekse vasteland op een gegeven moment de hegemonie van Kreta te hebben afgeschud; is dat thema mythisch verwerkt in de bevrijding door Theseus?

Als historische verklaring voor de ondergang van de Minoïsche beschaving is een tijdlang een rampentheorie populair geweest. Omstreeks 1475 heeft zich namelijk op het eiland Thera (Italiaans: Santorini) een vulkaanuitbarsting voorgedaan, in omvang te vergelijken met die van de Krakatau in 1883. Lava overstroomde de plaatselijke nederzetting, waardoor woningen en fresco’s voor archeologen bewaard bleven. Heeft zich ook een rampzalige tsunami voorgedaan? Er moet zeker een aslaag over de wijde omgeving zijn gelegd, waardoor de akkerbouw werd geschaad. Maar was deze catastrofe fataal? In de archeologische periodisering zijn de data van verwoestingen niet in overeenstemming te brengen met de uitbarsting.

Mythen verklaren

Misschien dat in de geschiedenis van Theseus en Ariadne dus – zie kader ‘Echo’s van de Minoïsche cultuur?’ – verklarende lagen zitten. Nogal wat mythen hebben zulke ‘aetiologische’ elementen (het Griekse aitia betekent ‘oorzaak’). Soms wordt een naam verklaard: Ikaria werd naar Ikaros genoemd, de Egeïsche Zee zou zijn naam te danken hebben aan Aigeus die zich in wanhoop daarin stortte toen hij de schepen van zijn zoon Theseus aan de horizon ontwaarde: in zijn verdriet om Ariadne had Theseus verzuimd de zwarte zeilen te vervangen door witte, zoals was afgesproken als teken van succes. 

Waarom weeft de spin eindeloos een web? Met deze drift was Arachne gestraft toen ze Athena dreigde te verslaan bij een weefwedstrijd. En hoe komt het dat de bewoners van Afrika zwart zijn? Ze zijn verschroeid toen de zoon van zonnegod Helios de zonnewagen niet kon houden en te dicht bij de ‘Ethiopiërs’ kwam.

In de geschiedenis van Demeter en Persephone (Proserpina) zitten diverse aetiologische elementen. Toen het meisje door Hades (Pluto) was gekaapt en naar de onderwereld was gebracht, zocht de moeder met het uiterlijk van een oude vrouw (die zich vrijer kon bewegen dan een vruchtbare vrouw) haar dochter overal. Zo kwam ze in Eleusis. De dochters van de koning brachten haar in het paleis; daar gaf dienares Iambe haar een zetel.

‘Daarop zette ze zich neer en ze trok de sluier over haar gelaat. Lang bleef ze zo op die zetel zitten, zwijgend en mismoedig, zonder door woord of daad jegens iemand vriendelijkheid te betonen. Zonder te lachen, zonder voedsel of drank aan te raken, zat ze daar, verteerd door verlangen naar haar laaggegordelde dochter.’
(Eerste lofzang op Demeter 197-201)

Ten slotte wist Iambe door allerlei schuine grappen en grollen Demeter aan het lachen, eten en drinken te krijgen. Dit onderdeel van de mythe ‘verklaart’ waarom aan het begin van de processie, die van Athene naar Eleusis trok, oude vrouwen schunnigheden naar het hoofd geslingerd kregen.

Uiteindelijk maakte Demeter zich bekend:

‘Ik ben de hooggeëerde, voor onsterfelijken en stervelingen bij uitstek bron van hulp en vreugde. Maar kom. Laat heel de stad aan de voet van de bovenstad met de steile muren, maar hoger dan de Kallichorosbron, op de uitspringende rots een grote tempel oprichten en iets lager een altaar. Ikzelf zal daar mijn eredienst stichten, zodat jullie me genadig kunnen stemmen door vroom de rituelen te vieren.’
(Eerste lofzang op Demeter 268-274)

De godin zelf was dus verantwoordelijk voor de stichting van de tempel en de mysteriedienst van Eleusis (p. 69).

Ondertussen was het ‘op de velen voedende aarde een rampzalig jaar’, want Demeter weigerde in haar verdriet om Persephone om ook maar iets te laten groeien. Niet alleen werd de mensheid bedreigd met uitsterven, ook de goden werden het slachtoffer, want zij kregen niet de ‘heerlijke eergeschenken en offergaven’. Daarom bewerkte Zeus een compromis: voortaan zou Persephone een derde deel van het jaar bij Hades wonen en de rest op aarde bij haar moeder, die in haar vreugde dan alles liet groeien. Zo was de wisseling van de seizoenen verklaard. Als men in Griekenland ooit de spectaculaire overgang van de natuur in winterslaap naar de uitbundige uitbraak van de lente heeft meegemaakt, wordt de mythe heel verstaanbaar: Persephone is terug.

Iemand die ingewijde, mystes, van Eleusis werd kon uitzien naar een beter voortleven:

‘Zalig de mens op aarde, die dit aanschouwd heeft! Maar wie niet ingewijd is in de geheimen, wie er niet aan deelneemt, krijgt niet eenzelfde lot, ook niet in het nevelig duister na de dood.’
(Eerste lofzang op Demeter 480-482)

Mythe en rite bij Sinterklaas

Wat was er eerst, de mythe of de rite? Het ligt voor de hand te denken dat er eerst het verhaal was en dan pas de gewijde handeling. Maar in alle culturen vindt men merkwaardige rituelen – speciale gerechten, even uit de band mogen springen, onbegrijpelijke liedjes – die door verhalen min of meer worden gelegitimeerd. De rituelen rond onze geseculariseerde Sinterklaas geven een idee van de interactie tussen mythe en rite. Het strooien door een opening is ‘eigenlijk’ een heropvoering van de goede daad van de bisschop van Myra. In zijn diocees leefde een arme vader met drie dochters. Niet in staat om zijn meisjes van een bruidsschat te voorzien, zou er niets anders op zitten dan dat zij de prostitutie in zouden gaan. Op een avond kwam Sinterklaas bij hun huisje langs en gooide door het venster een zak met geldstukken.

Dat Sinterklaas een kindervriend is, berust op een (gelukkig) misverstand. Volgens de mythe zou hij bij een bezoek aan een plaatselijke herberg beseft hebben dat de waard hem een pastei voorzette die bereid was uit het vlees van mannen in de kracht van hun leven, iuvenes in het Latijn. Hij wekte hen weer tot leven. Omdat men in de middeleeuwen iuvenes als ‘jeugdigen’ opvatte, werd de Sint de beschermer van kinderen.

Ten slotte zijn er maar weinigen die zich afvragen wat ze zingen als ze Sinterklaas als ‘kapoentje’ aanspreken, dat eigenlijk ‘gecastreerde haan’ betekent (in het Zuid-Nederlands staat het vertederend voor ‘schavuitje’).  En waarom moet Sinterklaas per se met een stoomboot aankomen? Omdat een negentiende-eeuws lied dat eist.

Deze mythe geeft dus aetiologieën voor natuurverschijnselen, stichting van de eredienst te Eleusis en bepaalde riten.

Maar een mythe is in de eerste plaats wat het Griekse woord mythos zegt, een (goed) verhaal. Het moet verteld worden; in het samenspel tussen verteller en gehoor krijgt de mythe zijn vorm en zijn tendens. De vorm waarin wij de Griekse mythen kennen is dus oneigenlijk, namelijk in literaire versies, met name via de tragedie (p. 125). Daarin wilde de schrijver vaak origineel zijn ten opzichte van het verhaal dat algemeen bekend was. Zo zal een moderne auteur ook niet rechtlijnig het verhaal van Roodkapje en de wolf vertellen.

Het is daarom onmogelijk van de ‘echte’ versie van een mythe te spreken. Afbeeldingen op aardewerk tonen soms mythologische scènes die uit de literatuur onbekend zijn. Bovendien ontwikkelden de mythische figuren zich in de loop van de tijd: als tegenhanger van de Atheense held Theseus werd Herakles voorgesteld als een dommekracht. Maar later werd hij een ethisch toonbeeld in de mythe waarin hij moest kiezen tussen de Deugd en Ondeugd, gepersonifieerd in een ingetogen en een wufte dame.

De verhalen die de ronde deden kenden aan de goden specifieke eigenschappen toe. Zo leerden de Grieken hoe ze hen moesten benaderen. Je moest hen maar liever te vriend houden door hun te geven wat hun toekwam. Grieken ‘geloofden’ niet in hun goden, laat staan dat ze van hen hielden, maar ze hadden er een heilig ontzag voor; ze waren godvrezend in de letterlijke zin van het woord. Goden hadden door hun eeuwigheid de beperkingen van het leven van stervelingen overwonnen, maar overigens waren ze mensvormig, antropomorf, in uiterlijk en gedrag. Door hun al te menselijke misdragingen konden ze niet als morele voorbeelden fungeren.

Afbeelding 1. P. Ovidii Nasonis Metamorphoses (1591). Plantijn: Antwerpen, p. 195. Facsimile zonder jaartal van oorspronkelijk in 1591 bij Moretus in Antwerpen verschenen Metamorphoses.

Afbeelding 2. http://minoanatlantis.com/pix/Minoan_Bull_Leaping_Toreador_Fresco_Art_650px.jpg

Afbeelding 3. Matz, Friedrich (1975), Kreta und frühes Griechenland. Holle Verlag: Baden-Baden, p. 69.

 

Uitgeverij Ambo|Anthos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum