Leesfragment: Ventoux

11 mei 2013 , door Bert Wagendorp
|

23 mei verschijnt Ventoux, de nieuwste roman van schrijver, journalist en columnist Bert Wagendorp. Wij publiceren voor.

Bart Hoffman is misdaadjournalist, fietser en bijna vijftig. De toekomst baart hem zorgen als hij wordt ingehaald door het verleden: zijn vrienden David, Joost en André keren terug in zijn leven. En met hen de zomer van 1982; de zomer van de hopeloze liefde voor de mooie Laura, de zomer van het verraad en de zomer van de dood door schuld op de Mont Ventoux. In de zomer van 2010 gaan de vrienden terug, met de racefietsen op het dak, hun sores op de trekhaak en de verloren tijd op de achterbank.

Ventoux van Bert Wagendorp is een ontroerende tragikomedie die zich uitstrekt van de Achterhoek in de jaren zestig en zeventig tot de Randstad en de Provence anno 2012. Een verhaal over de oude vriendschap tussen vijf mannen en een vrouw. Een ontroerend, hilarisch en scherp portret van een generatie. En een zoektocht naar de consequenties van keuzes. Regisseuse Nicole van Kilsdonk ontwikkelt nu al een speelfilm gebaseerd op de roman.

 

Op de namiddag van een van de eerste januaridagen van 1982 kwam hij als een soort geestverschijning bij ons huis de stoep op gereden. Joost op een racefiets, een wit-blauwe Gazelle. Ik keek alsof ik getuige was van de wederkomst van de Heer. Er kwamen wolkjes uit zijn mond, want het was maar een paar graden boven nul. Hij had een witte Peugeottrui aan en grijnsde toen hij mijn stomverbaasde blik ontwaarde.

Toen zag ik plotseling paniek in zijn ogen, vertwijfelde bewegingen met zijn benen en een arm en daarna viel hij om. Het was de bekende hulpeloze val van de beginnende fietser die zijn toeclips te strak heeft aangetrokken. De eerste val en meteen de domste uit het repertoire, de val die je te kijk zet als sullige beginneling.
Ik liep naar buiten. ‘Klotedingen,’ zei Joost terwijl hij de riempjes losmaakte. ‘Je breekt je poten voor je een kilometer hebt gereden.’
Ik hielp hem overeind. Hij wreef over zijn knie. ‘Vind je ervan?’
‘Mooie fiets. Zijn er geen krassen op gekomen?’
‘Champion Mondial.’ Hij wees naar de regenboogstreepjes op de buis. ‘Eén jaar oud, nauwelijks op gefietst.’ De blauwe kabels van de remmen kwamen hoog boven het stuur uit.
Joost wees naar een hendel op het eind van de beugel. ‘Niet meer van die commandeurs op de buis, maar schakelen met de handen aan het stuur. Stuk veiliger.’
Ik had het met Joost nooit eerder over een fiets gehad. Wel over De Renner, dat hij op mijn aanraden had gelezen. Best een aardig boek, vond hij, maar de drang om ook zelf op een racefiets te gaan zitten had het bij hem niet losgemaakt. Joost was te lang en te slungelig om renner te zijn. Of om zelfs maar te spelen renner te zijn. Hij had lange dunne benen, die hem vaak op de hoon van André waren komen te staan als we boompjesvoetbal speelden in het park. Joost was het makkelijkste slachtoffer van Andrés passeertrucs.
Als wij het weer eens over voetbal hadden, of over wielrennen, citeerde Joost Karel van het Reve: ‘Sport is een gevaar voor de samenleving. Sport is een samenzwering die de mensen moet afhouden van wat er echt toe doet.’
‘Allemachtig Joost, een fiets. Ik dacht dat wielrennen het onrecht in de wereld in stand hield.’
‘Ik ben van mening veranderd. Iemand die nooit van mening verandert, is dom of dood. Churchill. Er is behoefte aan intellect in het peloton.’
Hij zei het bloedserieus.
‘Hennie Kuiper gehoord, op de radio?’ vroeg hij. ‘Oudejaarsdag. Ze vroegen hem wat zijn grootste wens was voor het nieuwe jaar.’
‘En?’
‘De Tour de France winnen.’
‘Ja, logisch.’
Hij keek me aan. ‘En toen dacht ik: wat is eigenlijk mijn grootste wens?’
‘Nou?’
‘Ook de Tour de France winnen.’ Hij leek het te menen. ‘Dus heb ik besloten wielrenner te worden. Het is een experiment.’ Natuurlijk, het was een experiment. De aanstaande natuurkundige Joost Walvoort was gek op experimenten. Hij had thuis dozen vol chemicaliën, experimenteerdozen elektronica en op de zolder van het doktershuis had hij installaties gebouwd waarvan het doel ons volledig ontging, maar die volgens Joost veel duidelijk maakten over de werking van de natuurwetten. En nu had hij dus de fiets en zichzelf ontdekt als experiment.

‘De Mont Ventoux,’ zei Joost.
‘Tommy Simpson,’ zei ik. ‘Tim Krabbé reed hem op in één uur, eenentwintig minuten en...’
‘Nee, maar oké,’ zei Joost, alsof hij mijn antwoord verder niet van belang vond. ‘Dood gaan we allemaal.’ Hij haalde een briefje uit een van de zakjes op de rug van het Peugeotshirt en vouwde het open.
‘Luister, goede vriend en medecoureur,’ zei hij gewichtig. ‘Waar hebben wij tijdens het fietsen mee te maken, qua krachten?’
‘Tegenwind.’
‘Onder andere. Maar dat is niet het enige. We hebben te maken met de volgende weerstanden die overwonnen moeten worden: behalve, inderdaad, de luchtweerstand, is er ook nog de hellingweerstand, de rolweerstand en de mechanische weerstand. Ik heb hier de formules van de verschillende weerstanden. Geïnteresseerd?’
Ik zag een hoop letters en kwadraten. ‘Nee.’
‘Dacht ik al. Zit urenlang op zijn fiets, maar is totaal niet geïnteresseerd in waar hij mee bezig is. Gewoon dom trappen, en verder niks. Goed, zelf weten. Ik zal grote stappen maken. Bij het overwinnen van de verschillende weerstanden komt het aan op de geleverde arbeid in joules en het geleverde vermogen in watts. Ja? Als we de verschillende waarden kennen, van de weerstanden en de geleverde arbeid en vermogen, kunnen we uitrekenen hoelang we over de beklimming van de Ventoux doen.’
Ik begon een vermoeden te krijgen van waar hij heen wilde.
‘Gerekend vanuit het plaatsje Bédoin bedraagt het hoogteverschil dat moet worden overwonnen tot de top 1600 meter. De afstand tot de top is 21 kilometer. Ik heb zojuist mijn fiets gewogen, ding weegt 11,5 kilogram. Zelf woog ik vanochtend 75 kilo...’
‘Kom op, Joost.’
‘Rolweerstand, hellingweerstand, luchtweerstand en mechanische weerstand in ogenschouw genomen, plus het gemiddelde stijgingspercentage, kan ik nu uitrekenen hoelang ik erover zal doen om de top te bereiken, als ik tenminste zou weten hoeveel vermogen ik kan ontwikkelen. En dat weet ik niet, helaas. Nog niet.’
‘Nee.’
‘Maar daar kom ik wel achter.’
‘Ja.’
‘Ik heb een trainingsschema opgesteld, en jij en ik gaan de komende tijd hard aan de slag. Daarna gaan we naar de Ventoux. Wat zeg je ervan? De diploma-uitreiking is op 11 juni, beetje feesten, vertrekken we 16 juni, woensdag.’ Hij had de hele planning al klaar.
‘Ik ben een slechte klimmer. Ik word al beroerd van het Peeske.’
‘Weet ik,’ zei Joost. ‘De tonus van jouw spieren is ongeschikt voor het hooggebergte. Mijn benen zijn langer en vermoedelijk zijn mijn spieren ook geschikter. Maar met trainen kun je veel compenseren. Bovendien is wielrennen een gevecht tegen jezelf. Zei Gerrie Knetemann laatst.’ Hij klonk als een wielertrainer en hij wist wie Gerrie Knetemann was.

De weken daarna gingen we drie keer per week trainen, waarbij Joost aangaf wat de bedoeling was. Hij had het over temporiseren en interval en nadat we voor de eerste keer het Peeske op waren gereden, wist hij hoeveel watt hij had weggetrapt. Hij reed een stuk harder omhoog dan ik. ‘Je bent aan de zware kant,’ zei hij boven. ‘Je moet straks elke kilo 1600 meter omhoog hijsen. Weet je hoeveel energie dat kost? Evenveel als je gebruikt om 1600 kilo één meter omhoog te tillen. Moet je je voorstellen!’
Ik stond te rillen want het was nog niet eens februari en behoorlijk koud.
Hij had uitgerekend dat hij de klim in één uur en 52 minuten zou doen. ‘En ik ben bang dat jij zult uitkomen op rond de twee uur tien.’
Na de derde trainingsrit zei ik tegen mijn moeder dat ik minder ging eten. Ze keek me bezorgd aan. ‘Je moet aan je examens denken, niet alleen maar aan die berg. Je moet goed eten, anders hebben je hersenen straks energietekort.’

 

© 2013 Bert Wagendorp
Auteursportret © Annaleen Louwes

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum