Leesfragment: Tien-en-een-nacht

22 oktober 2013 , door Charles Lewinsky
| |

29 oktober verschijnt Tien-en-een-nacht van Charles Lewinsky. Wij publiceren voor. 'De prinses was ouder geworden, dat viel niet te ontkennen. Als ze zichzelf in de spiegel bekeek, herkende ze haar eigen gezicht bijna niet meer en toch kon ze zich er met de dag minder van overtuigen dat het ooit anders was geweest. Misschien lag het aan de spiegel. Hij hing er al tijden en had doffe plekken.'
N.B. Begin november geeft Lewinsky schrijfworkshops in Amsterdam, daarnaast zal hij op 2 november signeren bij Athenaeum Rokin.

 

In het vervallen Palace Hotel bezoekt een ordinaire schurk een wat oudere prostituee om haar verhalen te laten vertellen. Dat kan ze namelijk uitstekend.

Tien-en-een verhalen vertelt deze moderne Sheherazade aan haar klant. Over een zelfmoordenaar die helemaal niet blij is met zijn redding; over iemand die al gestorven is maar dat zelf nog niet doorheeft; over een man met twee hoofden die ongewone gesprekken voeren. Wat je zoal vertelt om een klant in een goed humeur te houden. En allemaal cirkelen ze om de vraag: wat maakt een mensenleven – en waarom is het verzinsel vaak waarachtiger dan de werkelijkheid? Komisch en vol leedvermaak, sarcastisch en melancholisch, en vooral verrassend.

 

Het paleis

Het gebouw was ooit een hotel geweest. Minder deftig dan het in zijn beste tijden had willen lijken, maar toch. De neonletters op de voorgevel waren verwijderd. De contouren ervan waren nog te lezen: PALACE.
Je kon er nog altijd wonen, al zou je het niet zeggen.
Jaren geleden was tijdens een ruzie die sommige bewoners zich nog konden herinneren, de grote ruit van de hoofdingang gesneuveld. De deur was dichtgetimmerd en sindsdien kon je alleen naar binnen door de oude dienstingang op de binnenplaats. Die was niet makkelijk te vinden, maar wie hier thuishoorde, wist de weg en vreemdelingen waren niet welkom. Je opende de metalen deur, die altijd op een kier stond, en liep dan dwars door de keuken, waar groene schimmelsporen op de muur de contouren aangaven van allang weggehaalde fornuizen. Vandaar kwam je via de weg die de kelners vroeger namen in de eetzaal, waar het skelet van een kroonluchter aan het plafond hing. Iemand had er zorgvuldig de geslepen glasprisma’s af gehaald. Daar vond je altijd wel een koper voor.
Daarna liep je door de foyer, waar tegen de pilaren fietsen stonden, waarvan er niet één compleet was. Een met lege flessen volgegooide kinderwagen wachtte al jaren tot hij werd weggehaald. Op de verlaten balie van de portier stonden, keurig in het gelid, verschillende paren afgetrapte schoenen. Een balpen bungelde zonder stift aan een metalen spiraal. Inschrijfformulieren werden hier allang niet meer ingevuld. Toch waren de kamers op de vier verdiepingen bijna allemaal verhuurd.
Op de trap naar boven lag nog een verschoten rode loper. Sommige van de koperen roeden waarmee hij vroeger vastzat, waren losgeschoten. Je moest je voeten voorzichtig neerzetten om niet te struikelen. De lift was defect.
De gangen zagen er op alle verdiepingen hetzelfde uit. Tussen twee deuren zat telkens een lichte vierhoek op de muur. In die lege lijsten van verwijderde schilderijen had iemand met een kinderlijk handschrift keurig opgeschreven wat daar ooit te zien was geweest: Florence, Parijs, het strand van Rio de Janeiro.
Sommige gasten logeerden maar een paar dagen in het Palace, andere woonden er al jaren. Je kon het verschil aan de deuren zien. Wie hier al wat langer verbleef, had meestal meer dan één slot aangebracht.
De huur werd contant betaald. De mannen die het geld inden, kwamen altijd met z’n tweeën.
De prinses had een tweepersoonskamer, wat niet veel wilde zeggen. Hij was niet veel groter dan de andere, maar lag aan de straatkant en niet aan de binnenplaats, waardoor hij wat lichter was. Het maakte haar niets uit. Overdag sliep ze meestal. Ze had een eigen badkamer en dat was belangrijk in haar beroep.
De meubels had ze in de loop der jaren zelf aangeschaft of cadeau gekregen. Ze had er zo weinig interesse voor dat ze niet meer dan het hoogstnodige had verzameld. Een bed natuurlijk, breed genoeg voor twee personen, maar toch zo smal dat je er ook alleen in kon liggen zonder iets te missen. Een nachtkastje met een marmeren blad. Twee stoelen waar de bezoekers hun kleren op konden leggen. Een kast met daarop de grote koffer die ze ooit zou pakken om weg te gaan en niet meer terug te komen.
Op de muren had ze ansichtkaarten geprikt, landschappen met watervallen en zonsondergangen. Als iemand de kleurige prenten van de muur had gehaald en ze had omgedraaid, was hem meteen opgevallen dat er geen groet op stond. Ze had ze zelf meegebracht in de tijd dat ze zich nog vakanties kon veroorloven. Maar er was niemand die de kaarten omdraaide.
Ook het kleed was afkomstig van een reis. Soms herinnerde ze zich hoe kleurig het ooit was geweest. Het kon niet tegen het zonlicht en dat begreep ze.
Het was geen mooie kamer. In de vloerbedekking zaten brandgaatjes en het plafond zat vol vochtplekken. Op een keer had ze een emmertje witte verf gekocht om het over te schilderen, maar ze had er nooit genoeg puf voor gehad. Sindsdien stond het emmertje in de badkamer in de weg. De verf was allang ingedroogd.
De vensterbank was door een van de vorige huurders verbreed, zodat je er ook aan kon eten. Ze zou over haar bord heen naar de straat kunnen kijken, maar ze liet de gordijnen meestal dicht. Er viel toch niets te zien.
Ze kende het Palace nog uit zijn betere tijden, die ook niet goed waren geweest. Het lag toen gunstig voor haar werk, niet alleen omdat het dicht bij het station was, maar vooral ook vanwege de vele bars in de buurt, waar altijd genoeg klanten te vinden waren.
Toen.
De rode pluchen bars waren nu heel gewone kroegen, vol dronkenlappen die hun kleine beetje geld liever investeerden in de volgende en de daaropvolgende fles. En op elke hoek loerde de concurrentie van de meisjes die bij iedereen in de auto stapten om aan geld te komen voor de volgende shot. De goede tijden behoorden allang tot het verleden.
De tijden waarin je nog van een toekomst kon dromen.
Toen.
Toen was ze zwanger geworden. Dat was langer geleden dan ze voor zichzelf toe wilde geven. Ze had plannen gemaakt om eruit te stappen, te emigreren en een nieuw leven te beginnen. Ze had de grote koffer gekocht. Daarna had ze het kind weg laten halen en zichzelf wijsgemaakt dat het zo beter was.
Het was niet beter geweest. Maar als je gaat terugdenken aan oude illusies, zit je fout. Dan droom je alleen maar akelig.
De prinses was ouder geworden, dat viel niet te ontkennen. Als ze zichzelf in de spiegel bekeek, herkende ze haar eigen gezicht bijna niet meer en toch kon ze zich er met de dag minder van overtuigen dat het ooit anders was geweest. Misschien lag het aan de spiegel. Hij hing er al tijden en had doffe plekken.
Misschien lag het ook wel aan haar.
‘Je hebt vermoeid vlees,’ had een klant al eens tegen haar gezegd en ze had hem niet tegengesproken.
Ze was moe.
Het aantal klanten was afgenomen en de paar die de weg door de dienstingang nog wel wisten te vinden, zochten bij haar niet meer hetzelfde als vroeger. Geen opwinding en avontuur, maar rust en troost. Hoe gewoner ze waren, hoe meer ze de bevestiging nodig hadden bijzondere mensen te zijn, met lotgevallen zoals alleen zij die hadden moeten doorstaan. De prinses nam hen in haar armen en hielp hen zichzelf iets wijs te maken. Ze verzon een werkelijkheid waarin ze zich thuis konden voelen. Ze vertelde hun alle verhalen die ze graag wilden horen.
Het vertellen bespaarde haar heel wat andere dingen en daarom deed ze erg haar best.
Toch waren er op een gegeven moment bijna geen klanten meer overgebleven. Er was er maar één, niet de aangenaamste, die nog geregeld kwam. Meestal betaalde hij zelfs. Ze moest toegeven dat het haar eigen schuld was. Ze had meer moeite moeten doen. Aantrekkelijker moeten blijven. Maar verhalen verzinnen was eenvoudiger.
Hun eerste ontmoeting was toeval geweest. Hij deed zaken in het hotel, zoals hij overal zaken deed, en iemand had hem over haar verteld. Waarschijnlijk niet veel goeds, maar dat beviel hem juist. Hij had zelf een slechte reputatie en was daar trots op. Ook hij had zijn beste tijd gehad.
Bovendien had hij iemand nodig met wie hij kon doen wat hij wilde.
De eerste keer leek hij iemand die niet zo nodig hoefde. Die alleen maar toegaf aan een gril omdat hij zich dat kon veroorloven. Maar algauw deed hij alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Alsof hij bij haar thuis was.
De belangrijkste dingen die een mens nodig heeft, had hij bij haar gestald: een tandenborstel, een pyjama en zijn goedkope whisky. Hij had zich ook de duurste kunnen permitteren, maar hij was nu eenmaal aan die andere gewend.
Soms bleef hij zelfs de hele nacht.
Hij noemde haar prinses omdat ze hem in de rosse buurt de koning noemden, een naam die hij droeg als het litteken van een gewonnen knokpartij. Zijn uitleg over de herkomst van die bijnaam was niet altijd dezelfde. Ze wees hem daar niet op. Je kon hem maar beter niet tegenspreken.
Hij sloeg haar niet al te vaak en als hij het deed, had hij er achteraf spijt van en maakte hij het weer goed. Zodoende kon ze de huur betalen.
Hij kwam ook niet daarvoor, tenminste niet altijd. Hij kwam om zich verhalen te laten vertellen, passend bij zijn humeur en nooit twee keer hetzelfde.
Ze nam zich steeds weer voor de verhalen van tevoren te bedenken, maar meestal vergat ze het. Gelukkig was hij gauw tevreden.
Als ze maar vertelde.

 

© 2013 Uitgeverij Signatuur en Elly Schippers
Auteursportret © Reyer Boxem

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum