Leesfragment: Leven

27 november 2015 , door David Wagner
| |

21 augustus verschijnt Leven van David Wagner (vertaling Goverdien Hauth-Grubben). Wij brengen een uitgebreid fragment.
'Ik kom weer bij en weet niet waar ik ben. Er zit een slangetje in mijn neus, frisse, koele lucht, berglucht met een bijsmaakje, stroomt bij mij naar binnen. Een deels met ijs bedekte bosbeek klotst tussen hoge dennen, witbevroren grashalmen glinsteren in de zon – ik stel me kennelijk een kalenderplaat voor.'

's Middags om twee uur gaat de telefoon. Een jonge, doodzieke man neemt op. Een stem zegt: we hebben een geschikt donororgaan voor u. Al jaren wacht hij op deze oproep, al jaren is hij er bang voor. Zal hij het aanbod aannemen, en in leven blijven? De autobiografische roman Leven gaat over de geschiedenis en voorgeschiedenis van een orgaantransplantatie. Over het leven met een ziekte, het wachten op de grens van leven en dood, de dagelijkse sleur in het ziekenhuis, de vragen die zich dan opdringen: Voor wie is het de moeite waard om in leven te blijven? En wie is er gestorven zodat hij verder kan leven wellicht als een ander mens dan voorheen?

N.B. 11 september presenteert David Wagner zijn roman bij het Goethe-Institut, waar hij in gesprek zal gaan met Jeroen van Kan.

 

Bloed

Kort na middernacht kom ik thuis. Het kind is bij haar moeder, mijn vriendin is er niet, ik ben alleen in huis. In de koelkast vind ik een aangebroken pot appelmoes, ik begin te lepelen en kijk daarbij in de krant, die nog op de keukentafel ligt, ik lees iets over muggen en waarom ze bij regen niet door de vallende regendruppels worden verpletterd. Nog voordat ik precies begrijp hoe ze overleven, voel ik iets prikkelen in mijn keel. Heb ik me verslikt? In appelmoes?
Ik sta op, loop naar de badkamer, kijk in de spiegel, maar ontdek niets bijzonders, alles ziet er nog hetzelfde uit, misschien dat ik wat bleek ben. Nu ik toch in de badkamer ben, wil ik mijn tanden poetsen, want ik sta op het punt naar bed te gaan – maar op hetzelfde moment voel ik dat ik moet overgeven. Ik draai me om, buig over de rand van het bad en daar gutst het er al uit. Als ik mijn ogen opendoe, ben ik verbaasd over al dat bloed in het bad. Langzaam loopt het richting afvoer.
Ik weet wat dit betekent. B., de arts die me vanaf mijn twaalfde behandelt, heeft me vaak genoeg, al jaren, gewaarschuwd. Ik weet dat de oesophagusvarices, de spataders in mijn slokdarm, gesprongen zijn, ik weet dat ik nu een inwendige bloeding heb en het bewustzijn niet mag verliezen, ik moet de ambulance bellen. Toch overweeg ik, en dat heel langzaam, of ik niet een taxi naar het ziekenhuis zal nemen, maar besluit dan toch de ambulance te bellen. In de spiegel zie ik dat ik nog bleker ben geworden, ik ga op zoek naar de telefoon en vind hem in de werkkamer op mijn bureau. Het lukt me dan zelfs het verkeerde alarmnummer in te toetsen, ik toets 1-1-0 en hoor hoe een stem zegt: Voor een ambulance moet u 112 bellen. Ik hang op en vraag me af of dat een teken was. Is het beter dat ik thuisblijf? Is het misschien overdreven om een ambulance te laten komen? Ik wacht een minuut met de telefoon in mijn hand en zeg dan tegen mezelf dat het toch beter is om niet dood te bloeden, want volgende week, na de paasvakantie, is het kind er weer. En dus toets ik 1-1-2, wat heel makkelijk gaat omdat de knopjes naast elkaar zitten. Een vriendelijkere stem aan de andere kant van de lijn zegt dat ik de voordeur open moet laten – maar ik besluit mijn schoenen en jas weer aan te trekken en de arts tegemoet te lopen. Ik weet immers dat hij hier niets voor me kan doen, ik moet naar het ziekenhuis.
De arts en de twee ambulancebroeders kom ik in het trappenhuis tegen, ik groet en zeg: Ik ben het, ik moet naar het ziekenhuis, en ik merk meteen dat ze denken dat ik simuleer, ze hebben de badkuip niet gezien. In de ziekenwagen – ik zit op de brancardstoel met mijn rug in de rijrichting – weet de arts niet wat hij van mij moet denken en bestudeert mijn medisch paspoort en donorcodicil. Ik zeg dat ik naar de Virchowkliniek moet, naar de Charité Campus Virchow, ik doe verslag van mijn auto-immuunhepatitis, de cirrose, de oesophagusvarices en de overdruk in de vaten naar mijn zieke lever, ik praat en praat en dan voel ik weer iets in mijn hals. Eén hand krijg ik nog voor mijn mond, maar dan komt het bloed al met zo’n kracht naar buiten dat ik de halve wagen onderspuug. Een scène als in een splatterfilm waarom ik zou kunnen lachen, alleen gaat het hier helaas niet om nepbloed. De ambulancearts – mijn bloed druipt van zijn brillenglazen – lijkt geschrokken. Hij legt een infuus aan en dient me een zoutoplossing toe, eindelijk begint de wagen te rijden. Even later zie ik de toppen van de bomen langs de weg en de sterren boven mij en ik vraag me af waarom deze ambulance geen dak meer heeft, en weer moet ik overgeven. Liggend lukt het me maar half om in de doorzichtige zak te mikken die me wordt voorgehouden, het meeste gaat ernaast, kletst op de grond, en ik weet: als deze bloeding niet snel wordt gestopt, ben ik dood.

 

Indicatie: gastro-intestinale bloeding bij voorgeschiedenis van oesophagusvarices (anamnestisch).

Medicatie: propofol 100 mg i.v.

Bevindingen: in het onderste derde van de oesophagus zijn vier varices met een diameter van meer dan 5 mm te zien (de varices vullen 50 procent van het lumen en raken elkaar, graad iii). Aan de minorzijde reiken de varices tot onder de cardia. Op de varices red colour signs. Zichtbare actieve bloeding. De maag is gevuld met stolsels, beoordeling niet mogelijk.

Therapie: tussen 34 en 39 cm van de tandenrij worden zes bandligaties geplaatst, de bloeding wordt onder endoscopische therapie gestopt.

 

1

Ik kom weer bij en weet niet waar ik ben. Er zit een slangetje in mijn neus, frisse, koele lucht, berglucht met een bijsmaakje, stroomt bij mij naar binnen. Een deels met ijs bedekte bosbeek klotst tussen hoge dennen, witbevroren grashalmen glinsteren in de zon – ik stel me kennelijk een kalenderplaat voor. Ik hoor gekreun en een aantal stemmen door elkaar heen, hoor iets druppelen en ruisen, en voel op mijn linkerbovenarm een hand die me stevig vastpakt, ja, pak me beet, hou me vast – en me dan toch weer loslaat. Het is geen hand, merk ik algauw, het is een automatische bloeddrukmeter met een manchet die zichzelf elk kwartier opblaast, mijn bloeddruk meet, deze noteert en dan weer verslapt. Het klinkt alsof er iemand lucht in een luchtbed blaast. Op dat luchtbed drijf ik de zee op.

2

Ze staan op de oever en zwaaien. Ze wachten op mij, ze zijn daar verschenen, mijn moeder, mijn grootmoeder, Rebecca, Alexandra, mijn grootvader in uniform en mijn overgrootouders, die ik niet meteen herken omdat ik ze nog nooit heb gezien. Ze zijn gekomen om mij te begroeten, ze staan op het strand en zwaaien, echt waar, ik hoor hen al roepen, ze roepen: Welkom, daar ben je dan – maar dan komt er een tamelijk grote golf, die mij niet op het strand werpt, zoals ik had verwacht, nee, een onderstroom trekt me weer ver de zee in, snel verlies ik de oever uit het oog.

3

Ik open mijn verkorste ogen, alles is wazig. Een ruimte vol kleurige vlekken – maar dan bedenk ik dat dat misschien komt doordat ik mijn bril niet opheb. Ik heb geen idee waar die is gebleven. Enkele dingen kan ik desondanks herkennen, ik hoef mijn ogen maar een beetje dicht te knijpen. Rechts bevindt zich een raam, links een deur, de deur staat open. Heel veel apparaten om me heen, kabels, drie of vier monitors, ik hoor een pieptoon. Een commandocentrale? Het bevalt me wel, mijn ruimteschip, ik ben gewichtloos, ik kan vliegen.

4

Hoog boven de stad is het licht, ik zweef en kijk omlaag. Ik kijk en weet ineens alles weer, ik ben niets vergeten. De platte daken van de kliniek, de witte kiezeltjes, het kanaal, de krachtcentrale en de rails, dat kan ik allemaal zien, ik lig, ik vlieg boven de stad – pas na minuten, uren of dagen moet ik terug in mijn vel, naar mijn bed.

5

Welnee, ik ben nog niet begraven, ik lig niet in de aarde. Het wordt licht en dan weer donker. Ik lig in een bed in het ziekenhuis, in een bed op wieltjes, ik kan naar buiten gereden worden. Als ik mijn hoofd draai, kan ik de hemel zien. Vandaag is die wit, kale berkentakken hangen op de voorgrond. Het kantelraam staat iets open, de koude lucht ruikt fris en zoetig, ik hoor vogels, ze tjilpen veelbelovende geluiden. Een zonnestraal breekt door het wolkendek, aan de andere kant van het terrein, achter de rode bakstenen muur aan de overkant van de Seestraße, ligt, ik ben daar al geweest, een begraafplaats.

6

Mijn rug wordt gewassen, mijn tanden worden gepoetst. Ik hoef niets te doen, ik hoef alleen maar te liggen. Ik hoef niet eens te eten, een verpleegkundige brengt me astronautenvoeding, vloeibare maaltijden waarin alles zit wat een lichaam nodig heeft. Het astronautendrankje smaakt naar banaan. En nu weet ik het, weet ik het heel zeker: deze kamer is echt mijn ruimteschip, en ik ben op weg naar Mars. Op zijn minst naar Mars. Zelfs bij een gunstige constellatie van de omloopbanen gaat dat zeker een jaar duren. Of langer. Ik stel me daarop in, ik blijf.

7

Mijn bril is weer terecht. Ik zet hem op, kijk om me heen en zet hem weer af. Ik geloof dat ik het allemaal niet zo precies wil zien.

8

Ik vraag naar B. en krijg te horen dat hij er niet is, dat hij vakantie heeft. Een gastro-enteroloog komt de kamer binnen en vertelt hoe het is gelukt de varicesbloeding te stoppen. Er is een endoscopische bandligatuur uitgevoerd, dat wil zeggen dat er een slangetje in mijn bloedende slokdarm is geschoven met daarin een apparaatje waarmee elastische bandjes op de gesprongen spataders konden worden geplaatst, en zo zijn de bloedende spataders afgeklemd. Ik had geluk, deze techniek bestaat nog niet lang. Twintig jaar geleden konden ze bij zo’n bloeding vrijwel niets doen. Ik heb een paar liter bloed verloren, mijn hemoglobinewaarde is slecht en de leverwaarden zijn nog slechter, maar dat ligt ook aan de eiwitshock na zoveel bloed in mijn maag. Maar ik leef.

[...]

 

 

© 2013 David Wagner, Rowohlt Verlag GmbH, Reinbek bei Hamburg
© 2014 Nederlandse vertaling Goverdien Hauth-Grubben

Uitgeverij Atlas Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum