Leesfragment: Rouffaer

27 november 2015 , door Frank Okker
| | |

Frank Okkers biografie Rouffaer. De laatste Indische ontdekkingsreiziger is een van de Athenaeum Zomerboeken. Fragment. ‘In een voor hem zo gebruikelijke opwelling besluit Rouffaer de installatie van de gouverneur bij te wonen. Op de ochtend van 5 februari [...] brengt [hij] een bezoek aan de militaire commandant en krijgt enkele volkenkundige uitgaven cadeau. Na de inspectie van de Timorese erewacht en de bevestiging van de gouverneur in zijn nieuwe ambt tekent Rouffaer het gastenboek en begeeft hij zich met de genodigden naar de kerk voor de bijbehorende religieuze plechtigheid.’

Ontdekkingsreiziger, kunstverzamelaar, geograaf en antropoloog. Gerret P. Rouffaer (1860-1928) was het allemaal, maar het meest van al was hij een onvermoeibare avonturier. Op zoek naar sporen van Multatuli maakte hij verschillende, jarenlange reizen naar Nederlands Indië en deed er belangrijke historische ontdekkingen. Hoogtepunt was de kostbare verzameling manuscripten en boeken over Azië die hij er aanlegde ? een collectie die nog altijd onvervangbaar is voor moderne wetenschappers.

Frank Okker schreef een avontuurlijk boek over een avontuurlijk leven. Frank Okker schreef eerder biografieën over de Nederlands-Indische schrijvers Willem Walraven en Madelon Székely-Lulofs. 

 

Kriskras door de archipel

[...]

Rouffaer begrijpt dat die reis een uitgelezen mogelijkheid vormt om grondig kennis te maken met de buitenbezittingen. Hij laat de majoor weten dat hij graag aan die inspectietocht deel zou nemen. Tot zijn opluchting reageert Spruijt instemmend. Enkele dagen later spreken zij af dat Rouffaer in januari naar Soerabaja vertrekt om van daaruit de oversteek te maken naar Koepang.
Niet elk bezoek aan de Topographische Inrichting stemt Rouffaer even opgewekt. Wanneer hij op 23 november naar de dienst gaat om zijn tekenaar Soedjarmoe een paar detailkaarten van de kleine Soenda-eilanden te laten maken, ontdekt Rouffaer dat alle berghoogten op de nieuwe kaart van Nieuw-Guinea foutief zijn weergegeven. De samenstellers hebben gebruikgemaakt van de gegevens op zeekaarten, waarop een voet hetzelfde is als dertig centimeter. Maar de kaartenmakers van de Topographische Inrichting gaan ervan uit dat elke meter uit exact drie voeten bestaat (en dus van ruim drieëndertig centimeter per voet). Het gevolg is dat op een groot aantal schetskaarten van de buitenbezittingen de bergen elf procent hoger zijn dan in werkelijkheid.
Hij verbaast zich ook over de carnavaleske viering van Sint-Nicolaas in de Indische hoofdstad. Op de avond van 5 december ziet Rouffaer bij de restaurants Rikkers & Stam en Stam & Weyns een groep jongeren in de leeftijd van vijftien tot vijfentwintig jaar die elkaar met varkensblazen en waaiers op het hoofd proberen te slaan. De inheemse bevolking slaat het tafereel vanaf het trottoir met verwondering gade.
Rouffaer, die tegen het eind van het jaar opnieuw met koorts en ingewandsproblemen te kampen krijgt, doet ook onderzoek naar de geschiedenis van het luxe Hôtel des Indes, waar hij zelf al geruime tijd verblijft. In het kadaster noteert hij dat het in 1856 geopende hotel gebouwd is op een stuk ‘thuin land’ dat in september 1792 gekocht werd door de tweede opperkoopman Frederik Schouwman. Op die grond stonden destijds ‘een groot steenen woonhuis [met] een eet- of biljaartzaal, kombuis, dispens, slavenvertrekken, paardestallingen, wagenhuizen en waschhuis, en nog vier kamers of wooningen buiten de thuin, alle van steenen, en een bamboese wooning op houten stijlen, alles met pannen gedekt; intern een vee- en duive-hok’.
Tamelijk onvast op zijn benen na een nacht vol muskieten en gehuld in een (voorgeschreven) lange jas woont Rouffaer in de ochtend van 18 december 1909 een historische gebeurtenis bij op het paleis van de gouverneur-generaal in het stadsdeel Rijswijk. Het gaat om de overdracht van de hoogste bestuurlijke macht in de kolonie van Van Heutsz aan A.W.F. Idenburg. Om kwart over negen komen de beide gouverneurs-generaal de zaal binnen. Van Heutsz in een tevreden en opgeruimde stemming met zelfs iets plagerigs, Idenburg een beetje gehinderd door congestie. De scheidende gouverneur-generaal houdt een vrij lange afscheidsrede met slechts een enkele hapering (‘voor Van Heutsz eenigszins een kunststuk’), die met daverend applaus ontvangen wordt. Idenburg, kennelijk onder de indruk van de plechtigheid, spreekt minder sterk en oogst slechts een matige ontvangst.
Na afloop begroeten de twee bestuurders het publiek dat in dertien groepen verdeeld is; Rouffaer maakt met mijningenieur Cool deel uit van de laatste groep waaruit, naar zijn gevoel, het hardste applaus klonk. Het valt hem op dat Van Heutsz eigenlijk alleen belangstelling toont voor de luitenant-generaal G.C.E. van Daalen, zijn voormalige rechterhand in Atjeh, die een Duitse blauwe bandelier als sjerp draagt. Rouffaer heeft de legerleider een maand eerder voor het eerst ontmoet en noemt deze flink, intelligent, jeugdig en sympathiek. Een vergelijkbare kwalificatie gebruikte hij voor majoor Spruijt; hij heeft blijkbaar een voorkeur voor militairen met een even jeugdige als krachtige uitstraling.
Nog voor het eind van het jaar corrigeert hij een lijst met aanwinsten voor de bibliotheek van het kitlv, doet opnieuw een aantal aankopen en stuurt twee kisten met boeken en kranten naar Den Haag. Tot zijn schrik (‘Cave canem’ – wacht u voor de hond) hoort hij dat J.C. Kielstra, adjunct-adviseur voor de buitengewesten, ook in januari 1910 naar Flores reist. Rouffaer, die graag zijn eigen gang gaat, reageert opgelucht als blijkt dat zij ‘goddank’ niet met dezelfde boot uit Soerabaja zullen vertrekken.

Met de kerst maakt hij in gezelschap van Teillers, de lithograaf van de Topographische Inrichting, een tochtje naar Toegoe. In het dorp, dat zo’n vijfentwintig kilometer ten oosten van Batavia ligt, fotograferen ze diverse historische bijzonderheden. Tijdens de laatste dagen van 1909 zorgt hij voor de opslag van zijn bagage en legt hij een flink aantal afscheidsbezoeken af.
Op nieuwjaarsdag vertrekt Rouffaer ’s middags per trein naar Bandoeng van waaruit hij de volgende dag doorreist naar Djokjakarta. Hij ziet de tempel Mendoet, waarvan de gezamenlijke restauratie door Brandes en de opzichter B.W. van de Kamer hem tegenvalt, maar het bekoorlijke tempeltje Pawon, dat alleen door Brandes hersteld is, wekt een grote vreugde bij hem op. Twee dagen achtereen beklimt hij de Boroboedoer, in gezelschap van kapitein Theodoor van Erp, onder wiens leiding het tempelcomplex gerestaureerd wordt. Rouffaer raakt danig onder de indruk van de ‘kranige arbeid’ van de officier. Op verzoek van G.A.J. Hazeu, bestuurslid van het Bataviaasch Genootschap en regeringsadviseur voor inlandse zaken, polst hij Van Erp of deze lid wil worden van de Commissie voor Oudheidkundig Onderzoek. De kapitein reageert positief op het voorstel. Samen bezoeken zij ook het Hindoe- monument Prambanan, met name de Lara Djonggrangtempels. Het is een prachtige tocht, hoewel onderweg hun deleman (tweewielig rijtuig) ‘sierlijk’ omslaat waarbij Rouffaer zijn rechterhand verstuikt.
Hij arriveert op de avond van 5 januari 1910 in Soerabaja. Onmiddellijk na zijn aankomst begeeft Rouffaer zich naar de Kromme Elleboogsteeg no. 9, het woonhuis van Leydie Melville. Hij heeft Hazeu beloofd dat hij de bouwkundige de duimschroeven zal aanzetten om erachter te komen of deze bereid is zijn taken bij de restauratie van een aantal eeuwenoude graven in Paseh (Atjeh) te voltooien. Leydie heeft onder toezicht van IJzerman en later van Brandes meegewerkt aan het herstel van verschillende tempels op Java, maar sinds hij zelfstandig opereert, komt er niet veel meer uit zijn handen. In het najaar stuurde hij het Bataviaasch Genootschap tien foto’s toe van zijn recente arbeid, die volgens Hazeu en Rouffaer een bittere teleurstelling betekenden.
In een geestige brief van maar liefst zestien getypte pagina’s aan Hazeu brengt Rouffaer al op 6 januari verslag uit van zijn ontmoetingen met Van Erp en Leydie Melville. ‘Daar mijn ontmoetingen te Batavia mij geleerd hadden dat Leydie Melville behoorde tot de Categorie der nachtvogels, die vóór 7 uur ’s avonds nog niet bij de hand plegen te zijn, ben ik gisteren avond, dadelijk na aankomst van den express te Soerabaja, naar Leydie gereden […] om de zekerheid te hebben hem te pakken te krijgen.’ Rouffaer vraagt hem direct naar zijn resterende werkzaamheden in Paseh. Aangezien er intussen negentien nettekeningen en overgetrokken inscripties gereed zijn, heeft Leydie immers al driekwart van het karwei achter de rug. De tekenaar draait aanvankelijk om de zaak heen en laat de ander een stapel correspondentie zien met het ministerie van Koloniën en het departement voor Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid over het vastleggen van de graven. Uiteindelijk verklaart hij niet bereid te zijn om naar het noorden van Sumatra terug te keren. Rouffaer, die hier al op gerekend heeft, beslist dat het onderwerp daarmee is afgehandeld en dat er een ander in zijn plaats wordt aangewezen.
Vervolgens toont Leydie een lijst met zeven andere taken die door hem uitgevoerd moeten worden. Helemaal betrouwbaar blijkt die lijst niet. Over punt vijf – het fotograferen van een particuliere beeldenverzameling in Bandoeng – merkt Leydie op dat die taak vervalt, omdat de collectie niet bestaat. Toch komen de beide mannen betrekkelijk snel tot zaken. Rouffaer heeft tot zijn genoegen vastgesteld dat ook de tempels op het Diëngplateau op de lijst met onderhanden werk staan. Ze spreken af dat Leydie de komende maand nog een aantal afdrukken en foto’s zal maken van inscripties in de directe omgeving van Soerabaja. Vanaf maart begint hij dan met het systematisch opnemen en fotograferen van de omvangrijke oudheden op het Diëngplateau.
Leydie heeft kennelijk veel zin in dat werk; hij biedt zelfs aan om samen met een inheemse tekenaar op het opgravingsterrein te gaan wonen. ‘De arbeid op het Diëngplateau is omvangrijk en zeer gewichtig. Zeker zal Leydie, zelfs bij flink doorwerken, daar 1½ jaar, waarschijnlijk 2 jaar moeten bezig zijn.’ De doortastende Rouffaer heeft veel vertrouwen in de gemaakte afspraken, ook omdat hij de bouwkundige een aantrekkelijke beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Hij vraagt de Commissie voor Oudheidkundig Onderzoek om een ‘uitstekend’ fototoestel voor opnamen van groot formaat (dertig bij veertig centimeter) aan te schaffen en dit volledig aan Leydie ter beschikking te stellen.

De dag na zijn uitvoerige onderhoud met Leydie Melville neemt Rouffaer opnieuw een bediende aan, Sahari, die hem tijdens zijn rondreis zal vergezellen. Hij betaalt de jongen vijfentwintig gulden per maand en nog eens vijftig cent voor elke gewerkte dag; Sahari ontvangt een voorschot van vijftig gulden.
De samenwerking met zijn bediende verloopt ook ditmaal weinig voorspoedig. Op 8 januari laat de jongen hem geruime tijd wachten, zodat ze zich pas tegen het eind van de middag kunnen inschepen op het stoomschip Van Imhoff van de Koninklijke Paketvaart- Maatschappij (KPM). Tegen de avond vertrekt het schip voor de reis naar Timor, die bijna een week duurt. Aan boord ontmoet Rouffaer luitenant M. Uhl, met wie hij onderweg de eilanden Lombok, Soembawa, Soemba, Flores en het lieflijke Sawoe verkent. Op die eilanden bekijkt hij naast het sterk wisselende landschap de prachtige Soembanese kleding (met veel gouddraad), recentelijk bijgewerkte landkaarten, het na de opstand van juli 1907 herbouwde Ende (Flores), en een curieus complex offerstenen (Sawoe).
In de ochtend van 14 januari vaart de Van Imhoff de kleine baai van Koepang binnen, de hoofdplaats van Nederlands-Timor die op de westpunt van het eiland ligt. Rouffaer wordt afgehaald door majoor Spruijt. Hij logeert in het huis van de militair, waar diens vrouw en dochter al aanwezig zijn. Dankzij de stenen huizen, waarin veel koraal wordt verwerkt, maakt Koepang een plezierige indruk, hoewel de hitte er lang blijft hangen – ’s avonds is het er nog 30 °C. Het stadje telt achtduizend inwoners onder wie zo’n honderdvijftig Europeanen. Op Nederlands-Timor – het oostelijk gedeelte is Portugees – wonen ongeveer driehonderddertig duizend mensen.
De volgende dag maakt Rouffaer in de sociëteit kennis met dominee S.A. de Vries. Samen met De Vries bezoekt hij de oude misigit (moskee) en het typisch Timorese huis van de radja (vorst) dat, omgeven door stenen wallen, op een heuvel ligt. Voor het huis staat een paal met een mensenschedel.
Op 17 januari trekt hij er te paard op uit in gezelschap van majoor Spruijt voor een inspectieronde. Rouffaer wordt vooral getroffen door de ‘zonderling gerekte penis-achtige mannengraven’ op het Chinese kerkhof. De volgende dagen gaat hij naar het fort Concordia en het Europese kerkhof; daarnaast leest hij ambtelijke rapporten over de te bezoeken eilanden.
Twee dagen later begint de eerste registratiereis van de militair. Ze varen met de Condor, een bijna vijfentwintig jaar oude ‘gouvernementsstoomer’, naar Larantoeka op de oostelijke punt van Flores, waar Rouffaer zich direct naar het klooster van de franciscanessen begeeft. ‘Zuster Juliana dirigeert het zangkoor der (deels onherkenbare!) meisjes; zien daarna het weven met breed en smal getouw.’ ’s Middags bezoekt hij de missie van de jezuïeten. In de kerk vindt hij de sieraden van de voormalige Portugese broederschap, waaronder een uiterst curieus wierookscheepje. Hij ontvangt enkele boekjes met de studie van de missionaris F.C. Heijnen over het historische rijk van Larantoeka.

De volgende dagen reizen ze in oostelijke richting door naar de eilanden Adonara, Lomblem en Solor. Zonder gevaar blijkt het bezoek aan die eilanden niet: op Adonara zijn ’s nachts enkele mensen vermoord en is ook een kamponghoofd neergeschoten. Op Lomblem heerst zelfs een zodanige onrust dat ze van een bezoek aan dit eiland afzien.
Met Spruijt maakt hij lange en vaak steile tochten naar de krater van een vulkaan (‘flinke dampontwikkeling’) of door een ravijn. De vele uren te paard bezorgen Rouffaer na enkele weken een blikgat, een verveld achterwerk. Hij verhelpt het euvel zo goed mogelijk met pleisters. Onderweg bezoekt hij rijkversierde huizen van dorpshoofden, dansvoorstellingen en vele vaak eeuwenoude heiligdommen, kerken en begraafplaatsen. Met gidsen en oude inwoners praat hij ’s avonds over de geschiedenis en de tijdrekening van de eilanden. En zodra Rouffaer de kans krijgt, schaft hij bijzondere weefsels of kunstvoorwerpen aan voor de collectie van het Bataviaasch Genootschap.
Aan het begin van februari is het gezelschap weer op Flores. Met de s’Jacob (KPM) keren ze vanuit Larantoeka terug in de richting van Nederlands-Timor. Aan boord maakt Rouffaer kennis met de nieuwe gouverneur van Portugees-Timor, Alfredo Several Martins, die hem uitnodigt voor een uitgebreide rondreis over het oostelijke gedeelte van het eiland.
In een voor hem zo gebruikelijke opwelling besluit Rouffaer de installatie van de gouverneur bij te wonen. Op de ochtend van 5 februari loopt hij al om zes uur door de straten van Dilly, de hoofdstad van de Portugese kolonie. Hij brengt een bezoek aan de militaire commandant en krijgt enkele volkenkundige uitgaven cadeau. Na de inspectie van de Timorese erewacht en de bevestiging van de gouverneur in zijn nieuwe ambt tekent Rouffaer het gastenboek en begeeft hij zich met de genodigden naar de kerk voor de bijbehorende religieuze plechtigheid. Hij ontmoet er de rechter Alberto Osorio de Castro, tevens een bekend dichter, die hem zijn laatste boek belooft. Vervolgens wandelt hij over een granieten weg langs een fraaie bron naar het paleis van de gouverneur om er een curieuze dansvoorstelling bij te wonen. Later die dag gaat hij nog naar een klooster. Tot zijn genoegen schenkt de pater superieur hem enkele boeken voor het kitlv.
Twee dagen later stapt hij van boord in Koepang, waar hij opnieuw en ditmaal vijf weken lang logeert in het huis van de familie Spruijt. In die periode maakt Rouffaer te paard een aantal lange en ‘heerlijke’ tochten over het eiland, die allerlei historische bijzonderheden opleveren. Minder te spreken toont hij zich over de ‘warhoofdige’ resident E.F.J. Loriaux en het amper bijgehouden residentiearchief dat tot zijn verbijstering pas bij 1831 begint. Al spoedig is hij volop bezig met het ordenen van de bijbehorende bibliotheek (‘toestand schandalig!’) en stelt onderwijl een register samen voor een Duits reisboek.
Toch levert het residentiearchief hem een moment van grote vreugde op wanneer hij op 2 maart een bijzonder document uit de achttiende eeuw aantreft. Het is het originele contract van 9 juni 1756 dat Andreas Paravicini, opperkoopman van de voc, sloot met de achtenveertig vorsten van (West-)Timor en de omliggende eilanden en dat de Nederlandse zeggenschap in het gebied bevestigde. Rouffaer vindt dezelfde dag ook nog een contract met de radja van Amarasi, een prinsdom op West-Timor, en keert ‘verrukt’ huiswaarts.
Hij schrijft tal van brieven, bijvoorbeeld aan Castro. Rouffaer biedt hem drie boeken aan, onder andere de catalogus van de Koloniale Bibliotheek, en vraagt in ruil eenzelfde aantal boeken over de geschiedenis van Portugees-Timor. Belangrijker nog is zijn brief (van 18 februari) aan het bestuur van het Aardrijkskundig Genootschap waarin hij om een aanvullende subsidie van vijfentwintighonderd gulden verzoekt, zodat hij zijn Indische reis met nog een (derde) jaar kan verlengen. Het bestuur reageert vlot en welwillend; anderhalve maand later ontvangt Rouffaer een bedrag van drieduizend gulden.
Bij de veilingen van het pandhuis schaft hij in totaal twaalf kains (geweven omslagdoeken), een zilveren boekoe (boek) en een dito armband aan. Hij stuurt weer een kist boeken naar Den Haag. Ook het Bataviaasch Genootschap ontvangt een lijst van zijn aanwinsten mét de bestelling van een aantal (woorden)boeken, want Rouffaer blijft elk vrij uur gebruiken voor zijn historische studies. Hij probeert verschillende officieren aan te zetten tot het samenstellen van lexicons, al dan niet met een beknopte grammatica en landkaarten. Zelf publiceert hij in 1910 onder meer een verbeterde kaart van Portugees-Timor.
Met zijn gezondheid lijkt het weer wat beter te gaan. De klachten over zijn ingewanden en hoofdpijn keren wel terug, maar de geregelde tochten door de natuur doen hem duidelijk goed.

[...]

 

© Frank Okker

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum