Leesfragment: We zijn onszelf niet

27 november 2015 , door Matthew Thomas
| |

Op 5 februari verschijnt We zijn onszelf niet (We Are Not Ourselves), de debuutromanvan Matthew Thomas, in de vertaling van Caroline Meijer en Saskia van der Lingen. Wij publiceren een uitgebreid leesfragment.

'Het was er rokerig en er waren nooit andere kinderen, maar ze kon wel toekijken hoe haar vader hof hield. Vóór vijven waren de barklanten arbeiders net als hij, die bedachtzaam hun bier dronken, door uitputting voldaan, hun vergenoegdheid als een mist om zich heen.'

Als enig kind van drankzuchtige Ierse immigranten droomt Eileen van een beter leven, ver van haar hardvochtige jeugd. Wanneer ze als jonge verpleegster trouwt met Ed, een talentvolle neurobioloog, verwacht Eileen dat hij haar het kosmopolitische bestaan zal geven waarnaar ze zo verlangt.  Haar idealistische man geeft echter helemaal niet om status en geld.

Terwijl de jaren voorbijglijden wordt duidelijk dat Eds onverschillige houding en onmacht worden veroorzaakt door een neurologische aandoening. Als hij al op jonge leeftijd begint te dementeren, heeft dat een verwoestende uitwerking op zijn leven en raakt dat van Eileen en hun zoon Connell ernstig ontregeld.

We zijn onszelf niet is een roman over het menselijk tekort, over verlangens en kwetsbaarheid, en over verlies en liefde in al hun vormen.

‘Een eerlijk, intiem familieverhaal met de kracht je in je hart te raken. Een rijk, veelomvattend boek.’ – The New York Times

‘Intens ontroerend. We zijn onszelf niet kostte 10 jaren om te schrijven, en rechtvaardigt elk jaar daarvan.’ – The Guardian

1

In plaats van bij de pastoor gingen de mannen die zich na hun werk in Doherty’s Bar verzamelden bij Eileen Tumulty’s vader te biecht. Eileen was er zelf bij, ook al zat ze nogmaar in de vierde. Zodra zijn bestelroute erop zat, zo rond halfvijf, haalde haar vader haar op van stepdance en liepen ze samen naar het café. Eigenlijk duurde stepdance tot zes uur, maar ze vond het niet erg om eerder uit de pastoriekelder weg te kunnen. Meneer Hurley was altijd maar aan het schreeuwen dat ze in de pas moest blijven of haar armen langs haar lichaam moest houden. Ze was te slungelig voor de compacte bewegingen van een dans die zich volgens meneerHurley had ontwikkeld vanuit de noodzaak te doen alsof je stilstond als de politie voorbijkwam. Ze wilde de jitterbug leren of de lindy hop, iets waarbij ze haar rusteloze ledematen vol overgave kon bewegen, maar haar moeder had haar opgegeven voor Iers volksdansen.
Haar moeder had Ierland nooit helemaal achter zich gelaten. Ze was nog steeds geen Amerikaans staatsburger. Haar vader schepte er graag over op dat hij het staatsburgerschap had aangevraagd zodra hij ervoor in aanmerking kwam. Het ingelijste certificaat van staatsburgerschap, gedateerd 3 mei 1938, hing in de woonkamer tegenover een aquarel van Sint Patrick die de slangen verdrijft, het enige kunstvoorwerp in huis, tenzij je het houtgesneden Keltische kruis in de keuken meetelde. De pasfoto op het document, waarover een lakstempel in re - liëf en een nette handtekening waren gezet, toonde een gezicht met een genadeloos felle uitdrukking. Eileen keek ernaar op zoek naar antwoorden, maar de opeengeklemde lippen van haar vaders jongere verschijningsvorm lieten nooit iets los.

Wanneer haar vaders gestalte in de deuropening verscheen, de stetsonhoed voor de borst als een schild tegen prietpraat, stopte meneer Hurley met blaffen en niet alleen tegen haar. Met haar vader in de buurt hadden mannen altijd minder praatjes. De muziek op de band speelde verder en de meisjes maakten de slipjig die ze dansten af. Als ze er niet aan hoefde te denken hoe ze haar weerspannige lichaam in bedwang moest houden, was de vioolmuziek prachtig. Aan het slot van de melodie verspilde meneer Hurley geen moeite om haar permissie te geven om te gaan. Hij hield zijn ogen op de vloer gericht terwijl ze haar spullen pakte. Ze had zo’n haast om weg te komen en aan de woordeloze wandeling te beginnen dat ze pas op straat haar schoenen verwisselde.
Bij het blok van het café rende ze vooruit om te zien of een van de mannen het misschien had gewaagd haar vaders kruk in te nemen, waar nooit iemand anders op zat, maar ze trof hen nooit anders dan in een halve kring eromheen, in afwachting van zijn komst.
Het was er rokerig en er waren nooit andere kinderen, maar ze kon wel toekijken hoe haar vader hof hield. Vóór vijven waren de barklanten arbeiders net als hij, die bedachtzaam hun bier dronken, door uitputting voldaan, hun vergenoegdheid als een mist om zich heen. Na vijven druppelden de kantoorwerkers binnen, die met hun munten op de drukke bar tikten totdat ze bediend werden. Ze gulpten hun bier naar binnen en wenkten meteen om een volgende, waarbij ze zich met beide handen aan de reling vastklampten en vooroverbogen om de komst van de drank te versnellen. Ze hielden haar vader even nauwlettend in het oog als de kastelein.
Zij zat aan een van de krakkemikkige tafeltjes bij het raam, in haar plooirokje en gekraagde bloesje, en deed haar huiswerk terwijl ze met een half oor meeluisterde naar haar vaders gesprekken. Ze hoefde zich niet in te spannen om te horen wat ze hem vertelden, want ze voelden geen behoefte te fluisteren, ook al zat ze maar een meter bij hen vandaan. Haar vaders gezag had iets verschonends; het onthief andere mannen van gêne.
‘Ik word helemaal gek,’ zei zijn vriend Tom stamelend. ‘Ik doe geen oog dicht.’
‘Vertel het maar.’
‘Ik ben Sheila ontrouw geweest.’
Haar vader boog zich naar voren en pinde Tom met zijn blik op de barkruk vast.
‘Hoe vaak?’
‘Eén keer maar.’
‘Niet liegen.’
‘De tweede keer was ik te zenuwachtig om iets voor elkaar te krijgen.’
‘Twee keer dus.’
‘Ja.’
De kastelein kwam langs om te zien of hun glazen nog vol genoeg waren, sloeg de barhanddoek over zijn schouder en liep verder. Haar vader keek vluchtig naar haar en zij drukte het potlood dieper in haar opgavenboek waardoor de punt afbrak.
‘En wie is die snol?’
‘Meisje bij de bank.’
‘Zeg haar dat het uit is met die gekkigheid.’
‘Doe ik, Mike.’
‘Ga je nog es zo’n stommiteit uithalen? Zeg op.’
‘Nee.’
Een man kwam binnen en haar vader en Tom knikten hem toe. Er kwam een tochtvlaag achter hem aan die koud om haar blote benen sloeg en een geur van gemorst bier en vloerzeep naar haar neus bracht.
‘Voel in je zak,’ zei haar vader. ‘Elke cent die je daar hebt weggestopt. Koop iets moois voor Sheila.’
‘Da’s een goed idee, ja. Zal ik doen.’
‘Tot en met de laatste cent.’
‘Ik ga niet beknibbelen.’
‘Zweer bij God dat het is afgelopen.’
‘Ik zweer het, Mike. Ik zweer het plechtig.’
‘Laat me niet nog es horen dat je op vrijerspad bent.’
‘Die tijd is voorbij.’
‘En wees niet zo stom dat arme mens op te biechten wat je hebt uitgehaald. Het is al erg genoeg dat ze met jou zit opgescheept zonder dit te weten.’
‘Ja,’ zei Tom. ‘Ja.’
‘Je bent een grote stommeling.’
‘Ik weet het.’
‘Meer gaan we er niet over zeggen. Bestel nog een glas voor ons.’

Ze lachten om alles wat hij zei, behalve als hij serieus was, dan trokken ze ernstige gezichten. Ze roemden zijn deugden alsof hij er zelf niet bij stond. Voor de helft van hen had hij zodra ze van boord waren gestapt een baan geritseld – bij Schaefer, bij Macy’s, achter de bar, als conciërge of als klusjesman.
Big Mike noemde iedereen hem. Hij had de reputatie immuun te zijn voor pijn. Zijn schouders waren zo breed dat hij een jasje leek aan te hebben wanneer hij alleen in hemdsmouwen was. Zijn vuisten waren zo groot als babyhoofdjes en zijn tors had veel weg van een van de bierfusten die hij onder zijn ellebogen haakte, aan elke kant een. Afgezien van zijn werk deed hij niets om zijn lichaam te trainen en hij was niet overdreven gespierd, gewoon boerensterk. Trof je hem tijdens een moment van verpozing, dan leek hij tot normale proporties gekrompen. Had je iets te verbergen, dan nam hij zienderogen in omvang toe.
Ze was oud genoeg om te beseffen dat hij het meest ophad met de enkelingen die het troebele brouwsel van zijn mythe niet in één teug naar binnen klokten, maar de schuimlaag van zijn mens-zijn een poosje aandachtig peilden, zelfs al was het met een zekere scepsis.

Ze was nog maar negen, maar ze had al het een en ander door. Ze wist waarom haar vader haar niet gewoon tegen etenstijd bij stepdance afhaalde om naar huis te gaan. Dat zou betekenen dat hij de mannen in pak, die pas uit Manhattan terugkwamen tegen het eind van het uurtje dat hij dagelijks ter beschikking had, hun luttele tijd met hem zou ontnemen. In zijn gezelschap trokken ze de knoop van hun das wat losser, deden ze hun jasje uit, kwamen dicht bij hem zitten en begonnen te praten. Dan had hij om halfzes moeten vertrekken in plaats van om kwart voor zes, en die paar extra minuten maakten alle verschil. Ze begreep dat hij het niet alleen deed voor zijn eigen plezier, maar ook omdat hij nu eenmaal vond dat hij deze mannen zijn oor moest lenen, ondanks zijn niet minder belangrijke plicht jegens haar moeder.
Elke avond aten ze met z’n drietjes. Haar moeder diende de maaltijd altijd stipt om zes uur op, na een dag wc’s en kantoren schoonmaken in de Bulovafabriek. Ze duldde geen smoesjes. De hele weg naar huis keek haar vader op zijn horloge en als ze bijna thuis waren zette hij de pas erin. Soms kon ze hem niet bijbenen en droeg hij haar het laatste stukje. Soms treuzelde ze met opzet om door hem gedragen te worden.

Op een milde juniavond een week voor het eind van haar vierde schooljaar kwamen zij en haar vader een keer thuis en stonden de borden op tafel en was de slaapkamerdeur dicht. Beduusd tikte haar vader tegen zijn horloge, wond het op en zette het gelijk met de klok boven de gootsteen, die op twintig over zes stond. Ze had hem nog nooit zo ontdaan gezien. Ze begreep dat het om meer ging dan te laat komen, iets tussen haar ouders waar ze geen zicht op had. Ze was kwaad omdat haar moeder zo strikt aan haar regel vasthield, maar haar vader leek die kwaadheid niet te delen. Hij at langzaam, zwijgend, vulde haar glas bij toen hij opstond om het zijne bij te vullen en schepte nog wat worteltjes voor haar op uit de pan op het fornuis. Daarna trok hij zijn jas aan en ging weg.
Ze liep naar de slaapkamerdeur maar deed hem niet open. Ze luisterde eraan maar hoorde niets. Ze liep naar meneer Kehoes deur, maar daarachter was het ook stil. Plotseling werd ze bevangen door de angst verlaten te zijn. Ze wilde op allebei de deuren bonzen om ze tevoorschijn te roepen, maar wist wel beter dan juist op dat moment in de buurt van haar moeder te komen. Om zichzelf te kalmeren maakte ze het fornuis en het aanrecht schoon zodat er geen kruimel of spat meer te zien was, geen spoor dat haar moeder überhaupt had gekookt. Ze probeerde zich voor te stellen hoe het zou voelen om altijd alleen te zijn geweest. Van begin af aan alleen zijn was vast minder akelig dan alleen overblijven, bedacht ze. Iets akeligers kon ze zich niet voorstellen.

Ze luisterde haar vader af in het café omdat hij thuis niet veel zei. Als hij zijn mond al opendeed, dan was het om een of andere stelregel te verkondigen terwijl hij een stukje vlees aan zijn vork spietste. ‘Het hoeft niemand aan iets te ontbreken, tenzij je te lui bent om ervoor te werken.’ ‘Iedereen zou een tweede baan moeten hebben.’ ‘Geld moet rollen.’ (Dit laatste was zijn lijfspreuk; hij had geen geduld met geboren Amerikanen die geen geld op zak hadden om een rondje te betalen.)
Wat zijn eigen tweede baan betrof: dat was achter de bar staan, bij Doherty’s, bij Hartnett’s, bij Leitrim Castle – bij elk één avond per week. Stond Big Mike Tumulty aan de tap om de glazen te vullen, dan stroomde het café gevaarlijk vol en werd er geld verdiend als water, alsof hij een rondreizend acteur was met een beperkt aantal optredens. Schaefer had er niet van te lijden trouwens; iedereen wist dat hij bij Schaefer werkte. De Ierse tongval die haar moeder probeerde kwijt te raken, werd door hem juist gecultiveerd; die kwam hem bij zijn werk van pas.
Als ze al eens de moed verzamelde om naar haar wortels te vragen, bracht haar vader haar met een zwaai van zijn hand tot zwijgen. ‘Ik ben een Amerikaan,’ zei hij dan, alsof de vraag daarmee beantwoord was, en in zekere zin was dat ook zo.

 

[...]

Copyright © 2014 Matthew Thomas
All rights reserved
Copyright Nederlandse vertaling © 2015 Caroline Meijer
en Saskia van der Lingen
Foto auteur © Philip Matsas

Uitgeverij De Bezige Bij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum