Leesfragment: Absurde overvloed

27 november 2015 , door Michael Foley
| | |

Op 28 juli komt Michael Foleys Absurde overvloed (The Age of Absurdity, Nederlandse vertaling Judith Dijs) uit. Wij publiceren vanavond voor uit het hoofdstuk 'De aanval op de onthechting' uit het deel 'Strategieën', met kritiek op 'ingeblikte muziek in de boekhandel'.

Eigenlijk weten we heel goed wat ons gelukkig maakt: voldoende tijd, ruimte om te leven, rust om ons te bezinnen. Jammer alleen dat dat nu juist de dingen zijn waaraan we in onze cultuur vrijwel niet toekomen, omdat we zo druk bezig zijn die dingen na te jagen waarvan we dénken dat we gelukkig worden. Ziehier de tegenstelling van onze tijd, en het onderwerp van Absurde overvloed.

Foley stelt niet voor dat we ons van de wereld moeten afkeren, maar laat zien dat we onze absurde wereld kunnen omarmen: er is veel plezier te beleven aan absurditeit, als je maar de tijd neemt er goed naar te kijken en er over na te denken.

Michael Foley is docent informatietechnologie, dichter en romanschrijver. Hij woont in Derry, Noord-Ierland.

[...]

De psycholoog Oliver James raakte bij een onderzoek naar depressie geïntrigeerd door een tabel van de World Health Organization met een weergave van emotionele problemen in verschillende landen over een periode van twaalf maanden.
Bovenaan stonden de vs met 26,4 procent en onderaan stond China (Sjanghai) met maar 4,3 procent. De trend in de tabellen liet duidelijk zien dat meer ontwikkelde landen een hogere mate van depressie hadden, maar Sjanghai is een volledig ontwikkelde stad. James ging naar Sjanghai om onderzoek te doen en hij concludeerde dat er een cruciaal verschil was in de attitude ten opzichte van eigenwaarde. In Amerika bevorderen taskforces, scholen, ouders en zelfhulpboeken het opblazen van eigenwaarde, maar in China leidt de confucianistische eis van nederigheid tot een nadruk op persoonlijke tekortkomingen. Bovendien geldt in Amerika werelds succes als het enige beoordelingscriterium, terwijl de Chinezen tevreden zijn met het streven zelf. James citeert ook onderzoeken waaruit blijkt dat de meest agressieve Amerikanen degenen zijn met een ‘hoogdravend gevoel van eigenwaarde’, die vaak gewelddadig worden als hun zelfinschatting niet wordt erkend.
We zien hier een fundamentele ironie: het oppeppen van eigenwaarde, bedoeld om een gevoel van welzijn te bevorderen en agressie te ontmoedigen, zou juist wel eens een oorzaak van depressie en geweld kunnen zijn. Pogingen om het potentieel van kinderen te realiseren door ze te prijzen om hun talenten, zouden dit potentieel juist kunnen belemmeren of vernietigen. Ouders zouden er verstandiger aan doen om de Chinese benadering te kiezen en hun kinderen te prijzen om hun pogingen, niet om aangeboren talenten.
De psycholoog Carol Dweck testte deze hypothese in de praktijk door een paar honderd schoolkinderen uit New York een test te laten maken en na afloop de ene helft te prijzen om hun inspanningen (‘Je hebt vast heel hard gewerkt’) en de andere helft om hun intelligentie (‘Je bent hier vast goed in’). Vervolgens kregen de leerlingen de keus uit nog twee tests: een test op hetzelfde niveau als de eerste, of een andere die moeilijker was. Van degenen die om hun inspanningen waren geprezen, koos 90 procent voor de moeilijkere test; van degenen die om hun intelligentie waren geprezen, koos 90 procent voor de makkelijkere test. Die ene prijzende zin maakte dus een enorm verschil; wat opnieuw laat zien dat het beter is om je te concentreren op de poging dan op het resultaat. Dwecks conclusie was dat de groep van de ‘intelligentie’ bang werd om te mislukken, terwijl de groep van de ‘inspanning’ zich aangemoedigd voelde om van hun fouten te leren. Toen de twee groepen werden uitgenodigd om te kijken naar de tests van degenen die het beter hadden gedaan dan zijzelf, of van degenen die het slechter hadden gedaan, bleek dat de leerlingen van de ‘intelligentie’ er bijna allemaal voor kozen om hun gevoel van eigenwaarde te versterken door zichzelf te vergelijken met degenen die het slechter hadden gedaan, terwijl de meeste leerlingen van de ‘inspanning’ hun fouten wilden begrijpen door de betere tests te bekijken. En in volgende tests zagen de leerlingen van de ‘inspanning’ kans hun gemiddelde scores met 30 procent te verhogen, terwijl het gemiddelde van de groep van de ‘intelligentie’ met 20 procent daalde.
De beste weg naar het succes is dus om ons te richten op mislukking. En het zou over het algemeen beter zijn om ons te concentreren op onze tekortkomingen. Maar het is uiterst moeilijk om onszelf te zien zoals we zijn. De geest deinst net zo hard terug voor zijn eigen onbetekenendheid als voor het vooruitzicht van zijn eigen vernietiging. Er is een soort eigenzinnige, onnatuurlijke handeling, een sprong in het diepe voor nodig om te begrijpen dat ons eigen zelf een naakt, huiverend, onzeker, angstig en miezerig dingetje is. De innerlijke reus is eigenlijk een trillende dwerg, en ook nog eens een half krankzinnige, neurotische, gulzige, woedende, misvormde dwerg. Wat de ene dwerg van de andere onderscheidt, zijn de aard en de kracht van zijn vermommingen en zelfbedrog (die als uiterste taak hebben om alle ingenieuze processen van het zelfbedrog uit te wissen). Het goede nieuws is dat we hulp kunnen krijgen bij de heldhaftige taak van het blootleggen van onze onheldhaftige naturen. De literatuur staat vol met verwijzingen naar onze lachwekkende schamelheid. Bijvoorbeeld Shakespeare: ‘De dwaas denkt dat hij wijs is, maar de wijze weet dat hij een dwaas is.’
Nog meer goed nieuws is dat deze blootlegging een bevrijding en zelfs een bron van vreugde betekent. Zo hebben we nog een prachtige paradox: de innerlijke reus kan alleen worden wakker geschud door deze te erkennen als de dwerg die hij is.
Maar de serieuze strever naar onthechting moet de heilige drie-eenheid van de s omarmen: Solitude, Stillness en Silence (eenzaamheid, rust en stilte), en de nieuwe religie van de Onrust afwijzen, die gelooft dat de betekenis van het leven ligt in voortdurend gezelschap, beweging en lawaai. Commotie is leven, herhalen deze getrouwen; eenzaamheid, rust en stilte zijn dood.
Alleen al het woord ‘eenzaamheid’ heeft een archaïsche klank, alsof het een eigenaardige ascetische praktijk van de woestijnvaders was, net als een eed van celibaat of het dragen van een haren hemd. Toen een team psychologen aan een groep mensen vroeg om normale activiteiten te ordenen in volgorde van voorkeur, kwam ‘tijd alleen doorbrengen’ op de op één na laatste plaats, vlak voor een ondervraging door de baas. Daar zijn allerlei redenen voor te bedenken. Net als onthechting kan eenzaamheid beangstigend zijn. Het kan de onbetekenendheid, de lelijkheid en de leegte onthullen die we met zoveel moeite proberen te verbergen. En binnen relaties kan een verlangen naar eenzaamheid door een behoeftige partner worden uitgelegd als afwijzing, of als een falen om het verlangde voortdurende gezelschap te bieden, of allebei; en zo’n partner zal manipuleren, dwingen en zich opdringen om de ander te beletten alleen te zijn. Dan zijn er de eisen van familieleden, collega’s en vrienden, en de twee laatste groepen worden steeds belangrijker. In het bovengenoemde onderzoek was tijd met vrienden doorbrengen verreweg de meest populaire activiteit.
Heeft iemand ooit onderzoek gedaan naar het verschijnsel van de hedendaagse vriendschap? Ik heb de indruk dat jonge mensen steeds grotere vriendenkringen hebben, steeds meer tijd in hun gezelschap doorbrengen, steeds vaker onderling communiceren wanneer ze niet bij elkaar zijn, en ze steeds meer beschouwen als even belangrijk of zelfs belangrijker dan familieleden en partners. De Amerikaanse dichter Robert Bly wijt dit aan wat hij de ‘sibling society’ noemt, een cultuur van halfvolwassenen die verantwoordelijkheid en volwassenheid afwijzen ten gunste van een narcistische toegeeflijkheid tegenover zichzelf die wordt gesanctioneerd door het verbond met hun leeftijdgenoten. Een van de populairste tv-sitcoms van de laatste tijd heette simpelweg Friends, en propageerde het idee van vrienden als de nieuwe familie. De oude groep was veeleisend en lastig, maar de nieuwe versie biedt een continue maffe groepslol; niemand hoeft volwassen te worden of de kudde te verlaten.
Zo hebben de ‘siblings’ constante communicatie nodig, en de technologie zorgt maar al te graag voor de mobiele telefoons, Skype, sms, chatrooms, e-mail en websites voor sociale netwerken. Het begint erop te lijken dat iedereen bevriend is met iedereen en iedereen voortdurend met iedereen contact heeft. Een van de nieuwe sterren van celebrity-tv in de vs, Tila Tequila, die erom bekendstaat dat ze haar affecties verdeelt over zestien heteroseksuele mannen en zestien lesbiennes in A Shot at Love with Tila Tequila, beroemt zich erop dat ze 1.771.920 vrienden heeft.
De trend is om steeds meer vrienden te hebben en steeds meer met ze te delen. Daardoor blijft er weinig privé. Tot vrij kort geleden was seks iets waarover niet in het openbaar werd gesproken. Tegenwoordig wordt de seks van gisteravond net zo openlijk besproken als de tv-programma’s van gisteravond, een van de oorzaken waardoor de macht en de glorie van seks zo veel minder is geworden. En het laatste taboe, geld, wordt ook steeds meer openbaar, hoewel in dit geval de vermindering van de macht en glorie van het onderwerp een goede zaak is.
Dit vrijetijdsfenomeen heeft op de werkvloer een parallel die ‘samenwerking’ heet. Dit nieuwe idool wordt aanbeden in een recente berg boeken als Crowdsourcing, We Are Smarter Than Me, Here Comes Everybody, The Wisdom of Crowds, Wikinomics: How Mass Collaboration Changes Everything en We- Think: Mass Innovation, Not Mass-Production (door Charles Leadbeater en nog 257 anderen). Deze vorm van samenwerking is een uitbreiding van het team-ethos van de vorige eeuw. Volgens de visionaire bepleiters zal de hele wereldbevolking uiteindelijk één groot team zijn dat vrolijk samenwerkt aan een massa opwindende nieuwe projecten. Televisie is al steeds meer een kwestie van samenwerking, met als resultaat de vele realityshows waarin door de kijkers wordt beslist. En onlinetv is gebaseerd op het begrip van samenwerking waarbij de kijker de inhoud van series rechtstreeks bepaalt en er zelfs aan meedoet.
Dit heeft allemaal geleid tot een eigenaardige ontwikkeling in het recente individualisme: een afname van vertrouwen in het individu.
Toch vinden alle denkers dat verlossing niet van anderen komt, maar vanuit het individu. En om kracht van binnenuit te vinden, moeten we tijd alleen doorbrengen. Luister naar Rilke: ‘Het essentiële is alleen dit […] alleen te zijn, zoals we alleen waren als kind, toen de volwassenen om ons heen waren en bezig waren met dingen die belangrijk en groots leken omdat ze er zelf zo zakelijk uitzagen en wij kinderen nooit het minste idee hadden van wat ze deden.’ Het eenzame kind weet intuïtief dat het bezig zijn en het gepraat van de Groten absurd is, maar het groeit op, wordt zelf meegetrokken in bezig zijn en gepraat en vergeet wat betovering is. De wereld eist continue, totale immersie; maar er is één vorm van geluk die afhangt van het achterhouden van iets essentieels, zoals het kind een geheim zelf beschermt tegen vitterige, opdringerige ouders. Dit achterhouden wordt gevoed en versterkt door eenzaamheid, wanneer de herrie en de jaren wegvallen en we weer iets van de oude verrukking uit onze kindertijd kunnen ervaren. De afkeuring van tegenwoordig kan eenzaamheid zelfs nog opwindender maken; verboden, onwettig, overschrijdend, zoiets als coke snuiven, maar dan helemaal vrij van kosten, gevaarlijke misdadigers, de politie of een neus die uit elkaar valt.
Een geheim zelf is zo’n bescherming tegen de wereld en zijn wisselvalligheden, een wapenrusting die des te effectiever is omdat deze inwendig en onzichtbaar is, een maliënkolder die de ziel een grotere veiligheid biedt dan het lichaam.
Dan is er rust. ‘Leer ons om stil te zitten,’ bad T.S. Eliot, maar zijn gebed werd niet verhoord. In plaats daarvan wordt dit tijdperk steeds meer gedomineerd door het bijgeloof van activiteit en beweging. Activiteit op zich is altijd al vereerd, maar de obsessie met beweging is nieuw, gedreven door rusteloosheid en makkelijk gemaakt door goedkoop vervoer. ‘Ik wil reizen,’ zeggen mensen tegenwoordig met een plechtige, mystieke, veraffe blik. Maar als je dan antwoordt: ‘Waarheen en waarom?’, ontaardt de mystiek in geïrriteerd onbegrip. Want er is geen brandend verlangen om iets bepaalds te zien, alleen maar om op weg te gaan, om onderweg te zijn. Net als haaien moeten we in beweging blijven om te kunnen blijven leven, en net als bij haaien is de grijns onwaarachtig, maar zijn de tanden heel echt. De Amerikaanse cultuur is doordrenkt met deze aanbidding van beweging als de universele verlosser en vernieuwer. Iedere mislukking kan worden uitgewist door ergens anders heen te gaan en onszelf opnieuw uit te vinden, zoals de Great Gatsby. Zelfs zonder Gatsby-wedergeboorte is de beweging zelf verfrissend, want beweging is de fysieke uitdrukking van potentieel.
Geen wonder dat ‘dynamisch’ een van de grootste complimenten is geworden. Dynamisch is fantastisch. Statisch is verschrikkelijk. Gebouwen hebben dus een serieus probleem, omdat het voornamelijk vierkante blokken zijn die duidelijk nergens heen kunnen. Hedendaagse architecten hebben daar wat op gevonden met ontwerpen die een illusie van beweging scheppen. De meest sexy nieuwe gebouwen zien eruit alsof ze zich strekken, leunen, draaien, omkeren, instorten, op het punt staan weg te zeilen of op te stijgen, al in de lucht, of dansend zoals de Dancing Towers in Dubai van Zaha Hadid, die eruitzien als drie zatlappen op stap op zaterdagavond. Het overduidelijke volgende stadium is een gebouw dat geen illusie is, maar echt beweegt; de Dynamic Group met de toepasselijke naam heeft voor Dubai een toren voorgesteld waar elke woonlaag om een as draait, zodat iedereen onderweg kan zijn en tegelijk thuis tv-kijken.
Misschien is de manie voor vakantie eigenlijk gewoon een excuus voor beweging, net als de manie voor tweede huizen. Natuurlijk is er de opwinding van de kolonist die het maagdelijke terrein van zijn tweede huis kan vullen met dezelfde bezittingen als het eerste, maar het onbewuste genot is misschien de verplichting om steeds tussen beide huizen heen en weer te gaan. En een gebruikelijke opvatting van gelukzaligheid is een leven als een voortdurende vakantie, of nauwkeuriger, een eindeloze reeks vakanties. Met zo veel mensen die dit ideaal nastreven, moest de toeristische industrie steeds vindingrijker worden. Daarom hebben we nu sekstoerisme, avonturentoerisme, ecotoerisme, ruimtetoerisme, drugstoerisme, sloppentoerisme en inmiddels ook ramptoerisme, dat op de website van Lonely Planet-reisgidsen wordt gedefinieerd als ‘reizen naar plaatsen die worden geassocieerd met dood, rampen en corruptie’. Heart of Darkness Tours brengt je comfortabel naar de Duitse concentratiekampen, de Cambodjaanse slagvelden en de slavenkelders van West-Afrika.
Dan is er het bijgeloof van bezig zijn: het equivalent van ‘Ik wil reizen’ is hier de mantra ‘Ik ben graag actief’. Activiteit is een ander middel dat een doel is geworden omdat het verlichting brengt voor angst, en de illusie van betekenis. Maar denkers hebben altijd de volheid van inactiviteit opgehemeld, bijvoorbeeld Cicero waar hij Cato citeert: ‘Een man is nooit actiever dan wanneer hij niets doet, nooit is hij minder alleen dan wanneer hij in zijn eentje is.’ Toch is de versie voor het t-shirt verrassend genoeg van een eigentijdse Amerikaan, de dichter Charles Wright: ‘Doe niet zomaar iets, zit gewoon.’
En wanneer mensen gewoon moeten zitten, vinden ze dat soms prettig. Wachtkamers zijn vaak verrassend rustig, gegeven het razende ongeduld van de tegenwoordige tijd; dat geldt ook in ziekenhuizen en op vliegvelden, waar de wachttijd kan oplopen tot uren. En wat nog bemoedigender is, bijna niemand kijkt er naar het onvermijdelijke scherm.
Maar het is moeilijker om de aanval op stilte te weerstaan. Al in de jaren tachtig van de negentiende eeuw riep de Franse dichter Jules Laforgue in wanhoop: ‘De moderne wereld is een samenzwering begonnen om ervoor te zorgen dat er geen stilte bestaat.’ Wat zou hij hebben gedacht van een wereld met constante muziek in kroegen, cafés, restaurants, hotels, warenhuizen, boetieks, supermarkten, bussen, treinen, foyers, liften en toiletten? Het wordt al moeilijk om even rustig te peinzen bij het plassen. We zijn nergens meer veilig. Ik ga naar de tandarts waar tientallen jaren de enige afleiding bestond uit oude tijdschriften met ezelsoren en ontbrekende omslagen, en ik vind een heel muziekcentrum achter de receptie, een televisie aan in de wachtkamer en een spelende radio in de spreekkamer. Geen enkel heiligdom is meer onaangetast. Zelfs de vissen in de oceaan worden gek gemaakt volgens The Journal of the Acoustical Society of America: ‘Sinds de jaren zestig is het lawaai onder water in de oceaan vertienvoudigd.’
Maar de uiterste gruwel is ingeblikte muziek in een boekhandel. Stel dat je Chinese poëzie over wijze kluizenaars met diepe gedachten op bergtoppen probeert door te bladeren, terwijl ze je half doof maken met harde muziek. En ook de aard van die achtergrondmuziek is veranderd. Eerst werd in openbare ruimten alleen muzak gespeeld, speciaal gemaakt om nietszeggend en onopvallend te zijn, en bij sommige boekhandels hoorde je een onschuldig barokdeuntje op de achtergrond. Nu is er stampende soul, rock of drums en bas (een voorbeeld van de hedendaagse voorliefde voor muziek zonder begin, midden of eind die maar door en door lijkt te gaan). Dit vernietigt niet alleen de muziek maar ook de aandacht. Wat als achtergrond wordt gespeeld, wordt ook alleen achtergrond, net zo betekenisloos als het zoemen van een ijskast.
Ook het idee van bibliotheken als havens waar we eenzaam in stilte kunnen lezen, is achterhaald. Stel dat je een bibliothecaris bent die steeds vaker wordt geconfronteerd met ongeremd geklets, gelach en gebruik van de mobiele telefoon, en dat je naar een bibliotheekcongres gaat waar de staatssecretaris van Cultuur (Cultuur!) verklaart dat bibliotheken veel te ‘stil en somber’ zijn en vol ‘vreugde en gepraat’ zouden moeten zijn. Deze cultuursecretaris gelooft dat ‘bibliotheken de plaatsen moeten zijn waar het echte sociale netwerken plaatsvindt’. Bibliotheken zouden dingen moeten aanbieden als samen leren, onderzoek naar familiegeschiedenis, lessen in vreemde talen en natuurlijk leesgroepen. Nu kunnen mensen al niet eens meer een boek lezen zonder netwerkondersteuning.
Maar de cultuursecretaris hoeft niet bang te zijn voor een sombere stilte. De laatste keer dat ik naar mijn universiteitsbibliotheek ging, klonk het daar als een bar op zaterdagavond.
Zelfs het kantoor is geen heiligdom meer. De collega met wie ik een kamer deel, zet muziek op zodra ik wegga en de enige reden dat hij dat niet doet waar ik bij ben, is uit angst dat ik mijn toetsenbord uit mijn werkplek zal losrukken en hem ermee doodknuppelen. Niet dat zijn angstige verdraagzaamheid veel verschil maakt: de knaap in het kantoor ernaast heeft voortdurend muziek aan en de afscheidingen zijn van bordpapier. En een van de schokkendste verhalen die ik ooit in een krant heb gelezen, ging over de installatie door de bbc van een ‘keuvelmachine die rustgevende kunstmatige kantoorgeluiden maakte voor werknemers die in een stil kantoor zaten’. Dit apparaat was geïnstalleerd nadat het personeel had geklaagd dat hun kantoor ‘zo stil was dat ze zich moeilijk konden concentreren’.
Dan kom ik na een stressvolle dag thuis bij een schallende televisie in de woonkamer en een schallende radio in de keuken. Wie? Wie? Mijn nichtje, dat momenteel in de badkamer haar tweede douche van die dag neemt. Ze komt thuis, schakelt alles in en stevent naar de badkamer. Later heeft ze, zoals zo veel studenten, een radio nodig die speelt terwijl ze studeert. Ze beweert dat ze zich dan beter kan concentreren. En andere, volwassen gasten komen tevoorschijn in kamerjas terwijl ik op het punt sta naar bed te gaan. Er is geen radio in de logeerkamer en zonder dat kunnen ze niet slapen. Zou ik misschien…
Werknemers kunnen niet werken zonder lawaai, studenten kunnen niet studeren zonder lawaai, logés kunnen niet slapen zonder lawaai.

De alomtegenwoordige achtergrondmuziek is natuurlijk geen muziek in de traditionele zin van het woord. Deze muziek is niet bedoeld om van te genieten, of zelfs maar goed te worden gehoord. De enige functie ervan is de stilte verdrijven. En stilte moet verdreven worden omdat die ons doet denken aan de stilte van de leegte: koud, ver weg, onmenselijk en angstaanjagend. Daarom komen mensen thuis en zetten tv’s en radio’s aan, net zo automatisch als ze in de winter de kachel aanzetten, en om dezelfde reden: de kou buiten houden.
Iedereen die van stilte houdt, moet ook wel koud, ver weg en onmenselijk zijn. Maar deze dwazen kunnen tenminste troost putten uit de dichters, bijvoorbeeld de Spaanse dichter Juan Ramón Jiménez: ‘Eenheid is de nobele dochter van stilte; verstrooiing is het krankzinnige stiefkind van lawaai.’
Wat zou Jiménez hebben geleden in het huidige Spanje! Twee families delen een vakantiehuis in een vakantiepark in Spanje. Mijn vriend wil een verhandeling bespreken die hij gaat schrijven, maar er is natuurlijk overal in huis herrie. We gaan uit om een rustige bar te zoeken. Het is elf uur in de ochtend en de meeste zijn dus leeg, maar ze vibreren allemaal van de harde muziek. Eindelijk vinden we een stille bar, bestellen koffie en gaan zitten. Maar net als ik mijn mond opendoe om iets te zeggen, word ik overstemd door donderende discopop. De eigenaar heeft zijn geluidsinstallatie aangezet. Mijn vriend haast zich naar de bar met een grimas. Kan hij dat afzetten, we willen praten. De man weigert verontwaardigd. We moeten de koffie laten staan en vertrekken. Wat hier zo opvallend is, is dat de eigenaar liever klanten kwijtraakt dan ze te behagen door de muziek uit te zetten die toch waarschijnlijk bedoeld was om klanten te behagen; want muziek in bars is normaal en deze klanten zijn halvegaren.
Het tragische is dat hij een punt heeft. Zelfs degenen die een hekel hebben aan muziek in openbare ruimten, beginnen dit onbewust te registreren als normaal, en de afwezigheid ervan als abnormaal. Ik ga naar de London Review Bookshop, een van de laatste waar een heilige stilte wordt bewaard, en de atmosfeer lijkt onnatuurlijk, als een graf. Andere klanten voelen mogelijk hetzelfde: er zijn er steeds minder van. Deze prachtige winkel gaat misschien wel dicht: dat rechtvaardigt het muzikale beleid van andere boekwinkels, en het versterkt de overtuiging van de klanten dat universele ingeblikte muziek iets natuurlijks is. Op deze manier legt ons tijdperk genadeloos en onverbiddelijk zijn wil op.
Wat kunnen we eraan doen? Op zijn beloop laten, of ruziemaken met collega’s en familieleden, en klagen bij tandartsen en chefs van boekwinkels? Hier komt de ongeremde getiktheid van Schopenhauer vandaan die, woedend omdat zijn geweldige gedachten werden onderbroken door een naaister die voor zijn deur stond te kletsen, naar buiten schoot en haar van de trap gooide. Dit intermezzo is ook leerzaam op een andere manier; het laat niet alleen de intolerantie en de agressie van de minachters zien, maar ook de voordelen van wat ze zo hevig verafschuwen: de eis van universele rechten van de verlichting. De naaister klaagde Schopenhauer aan, won de zaak en verplichtte hem om haar de rest van haar leven een driemaandelijkse toelage te betalen.
Ook de obsessie van Juan Ramón met stilte was getikt, zelfs lachwekkend. Hij bleef maar verhuizen om te ontsnappen aan lawaai dat de meeste hedendaagse stadsbewoners nauwelijks zouden horen: de hospita die beneden liep te zingen, Cubaanse dames die boven pianospeelden, straatverkopers, trams en storende mussen buiten. In één appartement probeerde hij Prousts oplossing voor het geluiddicht maken van een kamer: hij huurde timmerlui om een muur te isoleren met een kussen van jute en spartelgras. Dat werkte niet, dus moest hij weer verhuizen. Bij een andere gelegenheid werd hij gek van een krekel die de zoon van de conciërge in een kooitje hield. Deze keer bood hij aan de lawaaiige lastpost te kopen om ervan af te zijn. De jongen dacht erover na, maar begreep het rare motief niet. Wat hem betrof was lawaai oké. ‘Voor vijfentwintig peseta’s,’ zei de jongen, ‘bezorg ik u vijf van de allermooiste krekels.’

© 2010 Michael Foley
© 2012 Nederlandse vertaling Judith Dijs
© Uitgeverij Atlas Contact

Uitgeverij Atlas Contact

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum