Leesfragment: UP

27 november 2015 , door Myrthe van der Meer
|

De derde roman van Myrthe van der Meer, UP, is verschenen. Deze 'psychiatrische roman' past perfect in het Boekenweekthema, en Van der Meer is dan ook te gast tijdens het Boekenbal voor Lezers 14 maart. Een fragment. ‘“Zelfmoord?” Ik begin te lachen. “Natuurlijk niet. Het gaat goed met me. Ik schrijf. Ik redigeer. Ik werk…” Ik klop op mijn tas en voel de geruststellend grote, lompe hoekigheid van mijn laptop door de stof heen. “Ik ben niet depressief, juist het tegenovergestelde; ik voel me geweldig. Ik ga dat niet kapotmaken. Juist niet! Ik ga er juist voor zorgen dat dit gevoel nooit meer kapot kan.”’

'UP is stille pijn die zichtbaar wordt; rauw, confronterend en hartverscheurend mooi!' Isa Hoes

'Heb ik dan nooit een normale dag gehad? Ja, de momenten tussen de depressies en dat bijna extatische gevoel van geluk in. Maar ik ben altijd op doorreis, van down naar up en weer terug. Dat die depressieve kant een probleem is snap ik, maar als nu ook alles boven de streep een probleem is... Wanneer ben ik dan géén probleem? Wanneer ben ik dan géén risico, geen belasting voor de mensen om mij heen? Wie ben ik dat ik zo mag zijn?'

Als Emma enthousiast naar het laatste gesprek met haar psychiater gaat, gebeurt er iets wat ze niet helemaal had voorzien; haar psychiater is verdwenen, de vervanger weet niets van een eindgesprek en voor het einde van de dag is ze opgenomen op de paaz; de psychiatrische afdeling van het algemeen ziekenhuis. Alweer.

Aangezien deze nieuwe paazvakantie wel een vergissing moet zijn, gaat Emma in het doolhof van pillen, psychiaters en medepatiënten op zoek naar een verklaring. Want als je niet ziek bent, hoef je toch ook niet beter te worden? Als de verklaring in de vorm van een nieuwe diagnose lijkt te komen, begint ze zich echter af te vragen of ze die wel wil weten; want wat als je je eigen waarnemingen en gedachten niet meer kunt vertrouwen, en je grootste vijand niet in de buitenwereld zit, maar in je eigen hoofd? 

 

Hello darkness, my old friend,
I’ve come to talk with you again.
Because a vision softly creeping,
Left its seeds while I was sleeping,
And the vision that was planted
In my brain
Still remains
Within the sound
Of silence

– Simon & Garfunkel, The Sound of Silence

 

Vrijdag

Ik stop de muziek en druk op repeat. Dan spring ik met twee treden tegelijk de trap van het ziekenhuis op en glimlach breed.
Hello darkness, my old friend.
Toepasselijker kan haast niet, op mijn laatste dag op de paaz. Vandaag meldde ik me voor het laatst bij het secretariaat voor mijn afspraak. Nu loop ik met een intens gevoel van dankbaarheid en geluk naar de ziekenhuisapotheek voor mijn laatste pillen en over een klein kwartier heb ik mijn laatste afspraak met mijn psychiater, dokter Visser.
Een goede dag.
Na vandaag ben ik namelijk psychiatrisch patiënt af. Natuurlijk, therapie moet je netjes afbouwen, ook met pillen kun je niet in één keer stoppen en ik zal hier nog af en toe komen voor een gesprek met mijn psycholoog, maar dat is toch anders. Een psycholoog is als een psychisch zijwieltje: handig voor de momenten dat je even de balans verliest, maar fietsen doe je verder zelf. Een psychiater daarentegen schroeft twee zijwieltjes aan je fiets, plant er een oranje vlaggetje op, geeft je een helm en bevestigt voor de zekerheid nog een duwstok; of je nou wilt of niet, je komt weer thuis, hoe dan ook. Psychiaters zijn namelijk geen praters, zij zeggen het met pillen, en pillen zeggen alles: hoe je opstaat, of je hebt geslapen, of je je ontbijt binnenhoudt, vrolijk en uitgerust naar je werk gaat of juist de hele dag versuft op de bank ligt. Pillen zijn de baas en de afgelopen twee jaar heb ik ze braaf in alle soorten en maten geslikt, inclusief de bijbehorende bijwerkingen, maar feit is: ze hebben geholpen. De depressies zijn zo ver weg dat ik ze me nauwelijks nog kan voorstellen, de energie stroomt door mijn lichaam, geen cel in mijn lijf peinst er ook maar over om dood te gaan, en na deze laatste trip naar de apotheek ligt pillen halen ook definitief in het verleden.
Ik knijp dankbaar in de recepten en stap de apotheek binnen. De pillen hebben hun werk gedaan, maar nu ben ik zelf weer aan de beurt. Dokter Visser kan tevreden zijn; ik voel me goed. Ik voel me beter. Sterker nog: ik voel me geweldig.
‘Volgende.’
Met een licht gevoel van spijt maak ik een einde aan The Sound of Silence. Wat overblijft is het zachte gezoem van de tl-buizen boven de balie en de stoïcijnse stilte van de vrouw erachter. De apotheek is leeg. Ik stap naar voren en schuif de recepten over de balie. De apothekersassistente trekt ze naar zich toe en bestudeert ze met een nauwelijks onderdrukte gaap.
‘Emma Nieuwenhuis?’
Ik knik, geef braaf mijn geboortedatum – achtentwintig jaar oud, alweer twee jaar ouder en wijzer dan de eerste keer dat ik hier stond – en onderdruk een vreemd gevoel van opwinding als ze het lijstje afloopt. Ze zet met een frons een krabbeltje en verdwijnt dan achter de kastenrij.
Tevreden laat ik mijn blik door de hal van het ziekenhuis glijden. Ook hier is het nog stil. Blijkbaar wordt de mens pas na halfnegen ’s ochtends ziek. Ik onderdruk met een vreemd gevoel van verwondering mijn lach. Het zonlicht spat door de hal als een jonge vrouw met haar zoontje gevolgd door een verfomfaaid hondje door de draaideuren loopt. Ze knikt even in mijn richting als ze me passeert en ik voel het geluk aanzwellen in mijn borst. Het leven is verrukkelijk.
‘De lithium is op.’
Ik draai me om en zie de vrouw weer achter de balie staan. ‘Sorry?’
Ze zucht en draait het computerscherm naar me toe. ‘We hebben niet genoeg lithium op voorraad om je alles in één keer mee te geven. Ik kan je nu wel een strip met tien pillen meegeven, dan kun je de rest over twee dagen hier ophalen. Is dat goed?’
Een plotselinge vlaag van paniek grijpt me bij de keel, maar dan veeg ik die weer opzij. ‘Geen probleem. Of trouwens, kun je dat recept ook doorfaxen naar mijn eigen apotheek? Die hebben namelijk vast nog wel wat op voorraad en dan ben ik vandaag in één keer klaar.’
De vrouw haalt haar schouders op en lost weer op tussen de pillen.
Ik werp snel een blik op de klok in de hal. Nog tien minuten en dan zit ik bij dokter Visser. Dan kijk ik op. Hondje?
Fronsend kijk ik om. Het licht is zo fel dat ik moeite moet doen om mijn ogen niet af te wenden, maar dan zie ik het groepje weer, halverwege de hal. Het jongetje voelt mijn blik en verschuilt zich half achter zijn moeder. Het hondje volgt ze uitdrukkingsloos. Een hond in het ziekenhuis? Verbaasd volg ik zijn bewegingen, maar hij trekt zich niets van mijn blikken aan. Natuurlijk, besef ik dan. Een therapiehond. Ineens zie ik een flard van een roodkleurig tuigje op zijn rug en ik schud lachend mijn hoofd. Als de assistente opkijkt, zoek ik snel naar een verklaring.
‘Mooi weertje,’ zeg ik maar bij wijze van uitleg, en ik knik naar de draaideur.
‘Zeg dat wel,’ mompelt ze hoofdschuddend. ‘De paraplu’s liepen nog nooit zo hard.’ Ze knikt naar een man die achter me de apotheek binnenkomt. Een waaier van regendruppels spat van zijn haren op de toonbank uiteen en verrast volg ik hun sporen terwijl hij naar de paraplubak loopt.
Regen? Nu? Argwanend draai ik me om. Het hondje wacht naast zijn baasjes voor de lift en kijkt me onderzoekend aan. Dan zie ik hoe zich vier geruststellende plasjes rond zijn pootjes vormen en ik voel hoe mijn lichaam zich weer ontspant. Het is herfst. Natuurlijk regent het. De kunst is om door de regen de zon te blijven zien.
‘Dit zijn ze dan.’ Een stapeltje doosjes wordt in mijn richting geschoven met het herhaalrecept erbovenop. ‘Tasje nodig?’
Ik schud mijn hoofd en voel hoe mijn hart opspringt als ik mijn tas weer sluit. Pillen, herhaalrecept, ik heb alles wat ik nodig heb. En zelfs al had ik dat niet, dan maakte het ook niet uit. Vandaag mijn laatste gesprek in de psychiatrie, morgen de vrijheid.
Met een zwierig gebaar gooi ik de tas over mijn schouder en stap over de drempel. Dan blijf ik staan. Bedachtzaam draai ik me om.
‘Hebt u trouwens ook vijzels?’

Ziek

Weinig gangen in het ziekenhuis zijn zo beladen als de loopbrug naar de paaz; wie naar de paaz gaat is ziek in zijn hoofd. Wie naar het ziekenhuis gaat, is ziek in zijn lijf. Dat het hoofd ook een onderdeel van het lijf is, is blijkbaar nog niet bij iedereen bekend.
Ik schud geamuseerd mijn hoofd als ik de brug op loop. Twee wanden, een dak en een vloer. Kan zoiets simpels dan echt nog altijd zo veel emoties oproepen?
Als de vloerbedekking van de loopbrug plaatsmaakt voor het versleten linoleum van de paaz, blijf ik echter met een onverwacht gevoel van ontroering staan. Rechts het secretariaat en de kamers van de therapeuten, links de koffieautomaat en de stoeltjes van de wachtruimte, en aan het einde daarvan de trap naar de opnameafdeling, veilig op de begane grond.
‘Hé, Emma, jij hier?’
Verrast kijk ik om. Sandra schudt de regen uit haar haren en kijkt me verheugd aan. ‘Dat is lang geleden. Hoe gaat het? Je ziet er goed uit. Wat kom je doen?’
‘Maak je geen zorgen,’ zeg ik, en lachend wuif ik de woordenwaterval weg. ‘Slechts op bezoek. Gewoon weer een afspraak.’
‘Met Lars? Maar die is toch op vakantie?’
Ik knijp mijn ogen tot spleetjes. Lars is inderdaad op vakantie. Mijn psycholoog, die altijd hamert op orde, netheid en regelmaat in het behandelschema, zag er blijkbaar geen been in om datzelfde schema compleet overboord te gooien in ruil voor vijf weken vakantie. Voor hem, welteverstaan. Ik besluit echter om daar niet verder op in te gaan. ‘Ik moet naar dokter Visser.’
Sandra knikt. ‘Ik heb haar nog niet gezien, maar ik ben zelf ook nog maar net binnen. Ik moet naar beneden, maar leuk om je weer eens tegen het lijf te lopen. Misschien zien we elkaar nog wel een keer.’
‘Ik vind alles best, zolang het maar niet beneden is.’
Ze lacht, knijpt me even in mijn arm en verdwijnt dan achter de zware deur van het trappenhuis. Twee jaar geleden was zij mijn verpleegkundige en was ik vijf maanden lang haar patiënt. Beneden. Nu ontmoeten we elkaar boven, is zij gewoon een oude bekende en ben ik… Ik glimlach breed. Nu ben ik mezelf.
Ik ga op een van de stoeltjes zitten en werp een blik op de klok. Halfnegen. Fronsend kijk ik naar het secretariaat. Dat is leeg. Ik kijk op mijn mobieltje, maar ook dat is onverbiddelijk. Dokter Visser is te laat en er is niemand om mij dat te vertellen. Ik blijf nog een paar minuten zitten, leg alle tijdschriften netjes op een stapel en loop ten slotte uit pure wanhoop naar de koffieautomaat.
‘Mevrouw Nieuwenhuis?’
Verbaasd draai ik me om. De vrouw die normaal gesproken achter de computer van het secretariaat zit, staat nu achter me. In haar handen verfrommelt ze een briefje en ze ontwijkt schichtig mijn blik. ‘Uw afspraak met dokter Visser is…’ Ze kucht ongemakkelijk. ‘Dokter Visser is ziek. Ze heeft gevraagd of een collega uw gesprek over kon nemen...’ Ze werpt een snelle blik op het papiertje. ‘... in verband met vorige week.’
Van vorige week kan ik me niet zo gek veel herinneren, maar de secretaresse is altijd aardig tegen me geweest en ik voel me uitzonderlijk mild vandaag, dus ik glimlach breed. Ze lijkt het echter niet te zien.
‘De vervanger is er toevallig al, dus als u hier wacht, dan komt hij u zo halen.’
Ik wil vragen wie die hij dan is, maar voor ik het weet loopt ze al weg en verdwijnt haastig in het secretariaat.
Geweldig. Mijn laatste afspraak als patiënt en de dokter is ziek. Vroeger zou ik hier boos over zijn geworden. Nu… Een warm gevoel van oprechte desinteresse verspreidt zich door mijn lichaam. Dokter Visser en ik zijn nooit echt dikke vriendinnen geweest. Zij was de jonge, ambitieuze psychiater, ik het oprecht hopeloze geval, maar sinds we geaccepteerd hebben dat wij nooit die warme moeder-dochterband zullen hebben die anderen blijkbaar wel met hun psychiater hebben, leven we in vredige koelte langs elkaar heen. En het was goed. Ik had het leuk gevonden om dit laatste gesprek nog met haar te doen en haar te laten zien hoe goed het nu gaat, zodat we er in wederzijdse overeenstemming een eind aan konden maken – breien – maar dit is ook goed.
Ik stuur wel een bos bloemen. Of een kaartje. Of niets. Eigenlijk maakt het niet uit, besef ik dan. Het is allemaal hetzelfde. Of ik iets koop of niet, of zij er vandaag is of niet, uiteindelijk komt alles op hetzelfde neer; ik voel me geweldig, en dat neemt niemand me meer af.
Ik gluur in de richting van het secretariaat, maar dat is weer leeg. Tevreden sluit ik mijn ogen en leun achterover in mijn stoel.
‘Mevrouw… Nieuwenhuis?’
Als ik opkijk, staat er een jonge, slanke man bij de balie. Eind dertig, Indiaas, Pakistaans, iets in die richting. Eén ding weet ik echter zeker: dit is niet dokter Visser.
De man bladert fronsend door een klembord vol papieren, lijkt dan ineens te beseffen dat het antwoord wel eens voor hem zou kunnen staan en kijkt vragend de gang rond.
‘Bent u mevrouw Nieuwenhuis?’
Ik gebaar geamuseerd door de ruimte en sta op. ‘Weinig andere kandidaten voor dokter Visser vandaag.’
De man kijkt me enkele seconden bewegingloos aan. ‘Rajid Panjani, psychiater,’ zegt hij dan, en hij schudt mijn hand. ‘Het lijkt me het beste als we maar meteen naar mijn kamer gaan.’
De vrouw van het secretariaat knikt me achter de balie bemoedigend toe, voordat ze haar gezicht weer afwendt en uitvoerig haar neus snuit. Haar ogen zijn opvallend rood, en ineens vraag ik me af of ik iets mis.
Dokter Panjani kijkt me onderzoekend aan. ‘Komt u?’
Ergens in mijn hoofd begint een belletje te rinkelen. Klein en subtiel, maar onmiskenbaar een alarm. Ik voel hoe mijn ademhaling korter wordt en mijn hartslag versnelt, maar dan schud ik het van me af. Dokter Visser of dokter Panjani, uiteindelijk komt het allemaal op hetzelfde neer. Ik ben er. Ik heb mijn plicht gedaan, mijn taak volbracht, en na vandaag maakt het toch allemaal niet meer uit. Gerustgesteld pak ik mijn tas van de stoel.
‘Ik kom.’

Gesprek

‘Ga zitten.’
Dokter Panjani gaat tegenover me zitten en lijkt niet helemaal te weten hoe hij moet beginnen. Ik knik. Een eerste keer is altijd moeilijk. Terwijl hij de papieren uit het klembord haalt, op het bureau legt en ze dan toch weer in zijn hand neemt, laat ik mijn blik door de kamer dwalen. Gek.
Misschien is het omdat dokter Visser er niet is, maar de ruimte lijkt anders. Lichter, contrastrijker. De foldertjes in het rek in de hoek lijken minder afgeleefd, en de ramen zijn weliswaar nog net zo groezelig, maar het lijkt alsof het licht zich daar vandaag niets van aantrekt en de vlekken juist gebruikt in een fascinerend spel met schaduwen van de gordijnen. Het is alsof het eerst allemaal alleen maar bestond, terwijl nu…
Terwijl nu alles leeft.
Als dokter Panjani kucht, trek ik mijn ogen met moeite weer van het schouwspel af. Ik voel me vandaag echter ongekend vergevingsgezind en wacht geduldig.
Hij schraapt zijn keel. ‘Voor we beginnen, moet ik helaas zeggen... Ik ben bang dat ik slecht nieuws heb.’
Ik knik hem bemoedigend toe.
‘Gisteren is dokter Visser…’ begint hij, en hij ontwijkt mijn blik. ‘Gisteravond is de man van dokter Visser overleden.’
Ik kijk hem niet-begrijpend aan, besef dan dat er een reactie verwacht wordt. ‘O.’
Terwijl hij moeizaam tussen de grenzen van privacy en openbare informatie laveert – hartprobleem, niemand zag het aankomen, drie kinderen, verlof voor onbepaalde tijd –
voel ik hoe de verbijstering mijn hoofdhuid rimpelt.
De man van dokter Visser?
Kinderen?
‘… wij hoorden het ook vanochtend pas, maar u was er al, anders was u wel gebeld.’ Hij pauzeert en kijkt me onderzoekend aan. ‘Ik kan me voorstellen dat dit nieuws als een enorme klap komt. Wat gaat er nu door u heen?’
Wat gaat er nu door me heen? Door mij? U? Ik, die altijd gewoon ‘je’ was? De situatie is te bizar voor woorden.
‘Kinderen?’ vraag ik ongelovig. ‘Heeft dokter Visser dan kinderen?’
Al die tijd, en ik heb dat nooit geweten?
Als ik de observerende stilte van de andere kant van het bureau opmerk, herpak ik mezelf. ‘Dat is verschrikkelijk nieuws, natuurlijk,’ zeg ik haastig. ‘Van haar man bedoel ik. En ook voor haar natuurlijk. Ik wist niet dat ze getrouwd was, maar zoiets wens je niemand toe. Al helemaal niet met kinderen.’
Kinderen.
Dan schud ik mijn hoofd. Dit is vast niet het moment om je over dat soort zaken te verbazen. En het maakt natuurlijk ook niet uit of ze kinderen heeft of niet. Op de schaal der dingen maakt het allemaal niets uit. Ik werp heimelijk een blik op de klok en besef dan dat de stilte nog steeds voortduurt.
‘En dan ook net vandaag,’ zeg ik.
‘Wat bedoelt u?’
Mijn innerlijke kind gruwt van het ge-u, maar ik leg het streng het zwijgen op. ‘Nou ja, dit zou ons laatste gesprek zijn.’
Dokter Panjani trekt een wenkbrauw op en haalt een vel papier uit het stapeltje. ‘Laatste gesprek?’
‘Ja.’ Ik buig me over de tafel en probeer iets mee te krijgen van wat er geschreven staat, maar tevergeefs. ‘Misschien is ze vergeten om dat op te schrijven?’
Dokter Panjani legt de papieren weer neer en kijkt me dan zorgvuldig aan. ‘Emma... Mag ik je Emma noemen?’
Ineens ben ik op mijn hoede.
‘Dokter Visser heeft daar inderdaad niets over opgeschreven, integendeel…’
‘Maar dat verandert er toch niets aan?’ zeg ik snel. ‘Dan doe ik mijn laatste gesprek toch gewoon met jou? Het is natuurlijk jammer dat ze er zelf niet bij is, maar de afloop komt toch gewoon in mijn dossier? Dan leest ze het later alsnog.’
‘Ze heeft niets over een laatste gesprek geschreven,’ zeg hij met nadruk. ‘Wat ze wél heeft geschreven, is deze mail.’
Ik buig me naar voren om iets van het printje te lezen, maar dokter Panjani vouwt het vakkundig van me weg.
‘Deze mail stuurde ze vanochtend aan het team, en wat ze hier schrijft, kan ik erg moeilijk rijmen met wat je mij vertelt.’
Ik staar zorgvuldig naar de oplichtende muur.
‘Vanochtend,’ herhaalt hij. ‘Als mijn collega op zo’n tijdstip nog een e-mail naar het team stuurt om ervoor te zorgen dat deze afspraak absoluut doorgaat, dan neem ik dat wat zij schrijft uiterst serieus. Dus afgezien van het nieuws over dokter Visser, hoe gaat het met je?’
‘Goed.’
‘Goed?’
Ik knijp mijn ogen samen en voel me inmiddels meer dan goed. Argwanend, achterdochtig en geïrriteerd, zo voel ik me nu ook. Ik ga echter braaf alle rafeltjes in mijn gedachten af, druk het lichtspel weg uit mijn geheugen, volg de golfjes van emoties tot die weer kalm in mijn schedel kabbelen en deel dan mijn conclusie. ‘Ja, goed.’
‘Ik heb anders begrepen dat het juist niet zo goed met je ging. Dat je depressief was, al een paar maanden.’
‘O ja, depressief,’ zeg ik welwillend. ‘Ja, daar kan ik me wel iets van herinneren. Somber en zo.’
‘Hier staat dat je vorige week zo somber was dat je over zelfmoord nadacht.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Dan zal ik wel depressief zijn geweest. Maar dat was toen. Dit is nu.’
‘En hoe voel je je nu dan?’
‘Goed!’ Ik wurm me onder de vorsende blik vandaan en werp mijn handen in de richting van het plafond. ‘Ik voel me prima! Ik snap niet waarom iedereen hier een probleem van moet maken.’
‘Iedereen?’
‘Nou ja, jij nu. Mijn vriend Sergei. Het doel is toch altijd geweest om mij weer uit een depressie te halen? Nu gaat het goed, en dan is het ook weer fout. Sorry, maar dit is toch juist waar het om gaat? Hoe ongeloofwaardig het misschien mag klinken, soms geneest een patiënt van een depressie. Shit happens. Ik voel me goed – geweldig – dus wat is dan een beter moment om de gesprekken met mijn psychiater te beëindigen? Dit is dan toch het moment om met alles te stoppen? Ik ben erg dankbaar voor wat iedereen voor me gedaan heeft, maar ik heb jullie hulp niet meer nodig. Hoe kan het nou ooit nog beter met me gaan dan nu?’
Dokter Panjani werpt een blik op de klok, maar ik weet niet of dat is om te zien hoe snel hij van me af kan zijn, of hoe lang hij me nog hier kan houden. ‘Dit gesprek gaat niet helemaal zoals ik verwacht had,’ zegt hij uiteindelijk.
‘Hier hetzelfde,’ zeg ik gul. Nog tien minuten en dan ben ik weg, dokter, denk ik met een vilein genoegen.
Hij aarzelt, besluit dan het over een andere boeg te gooien. ‘Wat ga je doen als je straks hier weggaat?’
Ik schiet in de lach. ‘Wat niet? Pillen halen, een vijzel kopen, eten, koken, slapen, gewoon.’
‘Pillen? Hoezo zou je…’ Ineens veert hij op en duikt in zijn papieren. ‘Hier staat dat je de afgelopen weken steeds maar voor zeven dagen medicijnen meekreeg om het risico op suïcide te verkleinen. Ik heb je geen recept gegeven, dus hoe haal je dan pillen?’
‘O, maar ik had nog herhaalrecepten. Nu nog maar eentje,’ zeg ik met een licht gevoel van spijt, ‘die haal ik vanmiddag. De rest had ik gisteren al ingewisseld.’
‘Maar als je…’ Hij fronst. ‘Hoeveel pillen heb je in huis?’
‘Met of zonder recepten?’
‘Zonder.’
‘Dat weet ik niet precies, soms krijg je maar een half doosje en niet elke strip zit vol, dus…’
‘Ongeveer,’ zegt hij kortaf.
In gedachten ga ik de keukenla af, de strips en doosjes die samen precies voor de besteklade passen, alsof die ervoor gemaakt is. Alsof alles al mijn hele leven op dit moment heeft gewacht. ‘Tweehonderd?’
De man tegenover me kijkt me alert aan. ‘En wat ben je daarmee van plan?’
‘Nou, eerst moet ik die vijzel hebben. Dan de rest ophalen. Het vermalen zal wel wat tijd kosten en dat wil je toch ook netjes doen, en dan…’
‘Dan wat?’
‘Dan neem ik ze in. Ik dacht morgenochtend, bij het ontbijt. Met yoghurt.’
Het lijkt alsof dokter Panjani mijn woorden even moet verwerken. Zijn gezicht verstrakt. ‘Begrijp ik het goed dat je suïcide wilt plegen?’
‘Zelfmoord?’ Ik begin te lachen. ‘Natuurlijk niet. Het gaat goed met me. Ik schrijf. Ik redigeer. Ik werk…’ Ik klop op mijn tas en voel de geruststellend grote, lompe hoekigheid van mijn laptop door de stof heen. ‘Ik ben niet depressief, juist het tegenovergestelde; ik voel me geweldig. Ik ga dat niet kapotmaken. Juist niet! Ik ga er juist voor zorgen dat dit gevoel nooit meer kapot kan.’

 

© Myrthe van der Meer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum