Leesfragment: De nieuwe democratie. Naar andere vormen van politiek

27 november 2015 , door Willem Schinkel
| | |

29 maart verschijnt het nieuwe boek van Willem Schinkel, De nieuwe democratie. Naar andere vormen van politiek. Wij publiceren voor uit zijn voorwoord.

Wat hebben het opkomend nationalisme en klimatologische veranderingen met elkaar te maken? Wordt Nederland een beursgenoteerde staat wanneer de kredietcrisis is uitgewoed? Wat is democratie tegenwoordig meer dan een boekhoudtechniek? En waarom debatteren over een Nationaal Historisch Museum, nu het land zelf tot museum verworden is? Deze en andere boeiende vragen stelt Willem Schinkel in De nieuwe democratie. Door in het debat rond integratie, cultuur en natie onderbelichte thema’s te brengen zoals recht, techniek, religie, ecologie en economie, komt hij tot verrassende inzichten en geeft hij een aanzet tot alternatieve politieke denkwegen. Tegen gemakkelijke kritiek op populisme en nationalisme in, pleit hij voor een nieuwe politisering en een links nationalisme. Voor eenieder die verder wil kijken dan het dikwijls eenzijdige debat in de media.

Voorwoord

Er waart een spook door de wereld: het spook van Europa. Europa is een verschijning uit het verleden. In iets minder apocalyptische bewoordingen: Europa is een museum, en ook Nederland is een museum. Een dode cultuur die vastzit in conservatief-regressieve neigingen, een buitenluchtmuseum waarnaar anderen nog graag op vakantie gaan, maar waar geen wereldhistorische levensenergie meer te vinden is. Dit boek is een poging die diagnose toe te lichten en tegelijk te ontkrachten. Want zwartkijken is er genoeg, het komt voor Museum Nederland nu aan op het vinden van een utopisch veranderpotentieel en op een ontmusealisering, en aan de inspiratie daartoe hoop ik bij te dragen. Nederland is, net als Europa als geheel, een museum, een plaats die alleen een verleden heeft om op te bogen, een plaats die zijn ‘cultuur’ met man en macht verdedigt en die zich beveiligt met muren, poortjes en suppoosten. Een plaats die de toekomst alleen kan zien als behoud van het bestaande en die het verlies ervan vreest. Maar die constatering alleen is niet voldoende. Dit boek is geen catalogus van Museum Nederland. Het beoogt ook te inspireren tot een weg uit het museale, regressieve denken en doen.
Dit boek is daarom bedoeld om de lezer op een andere manier te doen kijken naar verschijnselen als democratie, nationalisme, populisme, integratie, recht, economie en ecologie. Om aan te zetten tot nadenken over de dwarsverbanden tussen zulke fenomenen. Denken over dwarsverbanden – dwars denken – in een complexe maatschappij is wezenlijk politiek denken. En over politiek wordt veel gepraat maar weinig gedacht. Dit boek is bestemd voor iedereen die zou willen ontsnappen aan de ‘hapsnap waarheden’ over politiek en cultuur. Het is voor iedereen die de jeugdigheid van geest heeft om te proberen werkelijk op een ander manier na te denken over onze politieke toestand. Ik probeer in dit boek perspectieven te bieden waarvan ik denk dat ze verdergaan dan wat voor common sense doorgaat. Of dat gelukt is, laat ik graag aan de lezer, en meer nog dan instemming met de perspectieven in dit boek hoop ik op energie. Energie om te ontsnappen aan de dwangbuis van de ontvangen waarheden over politiek, over de economische crisis, over veiligheid en het recht, over de mogelijkheid van ecologische verandering en over het ‘mislukte multiculturalisme’. Ik heb het gevoel dat veel mensen ergens wel het idee hebben dat de doorsneeverhalen daarover tekortschieten. Wie denkt werkelijk dat de waarheid over de politiek tevoorschijn komt tijdens een vluchtig in elkaar gezette uitzending van Pauw & Witteman? Wie verwacht werkelijk grote inzichten van Twitter en GeenStijl? Ik zeg niet dat het een boek vergt om werkelijk politiek te denken, want ook in dat medium is de opbrengst vaak teleurstellend. We raken maar niet uit de gangbare diagnoses over ‘anderhalf miljoen kiezers’, over de ‘noodzaak te bezuinigen’ en over wat er ondertussen allemaal niet misgaat met dit Tweede Kamerlid of met die minister. Sommige grote geesten gooien daaroverheen de diagnose ‘globalisering’ en klaar is Kees. Er zijn daarnaast oprechte pogingen tot politieke vernieuwing en tot creatieve politiek-economische kritiek. Ik sluit me bij de intentie daarvan graag aan. Het gaat wat mij betreft om de voortdurende poging aan de dwingende en censurerende invloed van de bestaande verhoudingen te ontsnappen. Wezenlijk voor een democratie is de mogelijkheid van een volk om zichzelf opnieuw vorm te geven. Daarvoor zijn perspectieven nodig die alternatieve wegen belichten.
Van oudsher is de bereidheid zulke nieuwe wegen te bewandelen een kenmerk van ‘links’, terwijl ‘rechts’ altijd sterker de bestaande orde heeft verdedigd. Tegenwoordig wordt ons verteld dat het andersom is: dat ‘links’ een ‘verouderd’ denken belichaamt en dat het een rechtse politiek is die de broodnodige aanpassingen kan maken. Bovendien is het politieke spectrum als geheel in de laatste jaren sterk richting ‘rechts’ opgeschoven. Dat laat nauwelijks ruimte voor politieke visies die nog geïnformeerd worden door het ‘enthousiasme’, zoals Immanuel Kant het noemde, dat tijdens de Verlichting met revolutionaire omwentelingen geassocieerd werd. Wie gelooft nog werkelijk in alternatieven – niet op individuele issues of programmapunten, maar in een meer omvattende zin? Welke politieke partij geeft niet toe aan het platte ‘realisme’ dat er toch stemmen getrokken moeten worden, en dat de neoliberale economie bovendien zo slecht nog niet is als we er een paar scherpe kantjes van af krijgen? En: welke politieke partij heeft nog het lef zich te herinneren dat ‘multiculturalisme’ nooit een Nederlands beleid geweest is? Of welke ‘linkse’ denker waagt het werkelijk om níet toe te geven dat ‘het multiculturalisme’ natuurlijk naïef was en mislukt is? Wie op ‘links’ durft de arrogantie van een arbitraire 0,7 procent ontwikkelingshulp toe te geven – een ‘hulp’ die de aandacht af kon houden van een jarenlang asymmetrisch gebruik van de ‘vrije markt’ in Europese relaties met Afrikaanse landen en van een jarenlange torenhoge rente op leningen aan dezelfde landen die ‘hulp’ ontvingen? En welke ‘linkse’ denker is in staat voorbij de reflex van de ontmaskering te gaan en een positieve inhoud te geven aan de natie, zonder haar af te schilderen als een primitief ideaal van domme mensen? Eén probleem dat linkse politiek en linkse intellectuelen hebben, is dat ‘links’ tegenwoordig een scheldwoord is. Er zit een overeenkomst in de kritiek op ‘maakbaarheid’ als ‘leuke dingen voor linkse mensen’ in het begin van de jaren tachtig en in de manier waarop Fortuyn zich positioneerde ten opzichte van links eind jaren negentig of de manier waarop tegenwoordig over ‘linksmensen’ gesproken wordt zoals in de jaren zeventig over ‘rechtse rakkers’: als een soort evolutionair achtergebleven hominide. Bij al die retoriek over ‘links’, wordt duidelijk dat het horizontale links-rechtsonderscheid geverticaliseerd is – een potentieel dat altijd in dat onderscheid ligt – en tot een hiërarchisch onderscheid omgevormd is. Links is achterlijk en staat qua realiteitszin ‘onder’ het rechtse realisme. ‘Links’ is een scheldwoord geworden, overigens net als ‘rechts’ dat onder ‘links’ was in de jaren zeventig en vaak nu nog. Was je in de jaren zeventig voor velen een kapitalistische hond als je een eigen bedrijf had, zo ben je nu ‘fout’ in de strijd der beschavingen als je zelfverklaard links bent. De verticalisering van het links-rechtsonderscheid betekent ook dat het een verandering heeft ondergaan van politieke inhoud naar politieke vorm. Bij Fortuyn werd heel duidelijk dat traditioneel linkse en rechtse issues door elkaar heen kunnen lopen, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dat bij Paars, waar hij zo kritisch over was, allang het geval was. Links en rechts laten zich tegenwoordig minder aan politieke inhoud koppelen maar des te meer aan politieke vorm, aan onderlinge retorische plaatsbepaling, aan relatieve waarderingen van posities, zonder ideologische achtergrond. Tegenwoordig zijn het daarom ook niet zozeer politiekinhoudelijke issues die ‘links’ of ‘rechts’ zijn, als wel personen. Die personificatie van links en rechts is wel politiek, omdat ze te maken heeft met de retorische vorm waarin de macht zich manifesteert, maar ze is tegelijk gedepolitiseerd, omdat ze ontdaan is van substantie. Geen enkel politiek issue is nog werkelijk links of rechts, maar dat betekent niet dat het links-rechtsonderscheid zijn betekenis en praktisch nut verloren heeft. Integendeel, kwalificaties als ‘links’ en ‘rechts’ zijn sterker aanwezig dan ooit. Ze zijn dat alleen in een gedepolitiseerde en gepersonifieerde zin. Ze slaan op mensen, op ‘linksmensen’ en ‘rechtse mensen’.
Die geverticaliseerde en gepersonifieerde opvatting van wat ‘links’ is, bestaat naast een nog altijd bestaande partijpolitieke karakterisering van links en rechts. Die karakterisering heeft aan betekenis verloren. Of liever: de betekenis van ‘links’ (‘rechts’ laat ik hier even links liggen) heeft ingeboet als gevolg van een algehele depolitisering die in de politiek heeft plaatsgevonden. Politieke partijen hebben een grote amalgamering ondergaan: ze zijn inhoudelijk samengesmolten en hun verschillen zijn miniem geworden. Ze verschillen niet langer werkelijk ideologisch-inhoudelijk, maar alleen op procenten, in kwantitatieve kenmerken van de oplossingen die ze aandragen voor in stukken gehakte problemen. Onder condities van depolitisering is politiek verworden tot probleemmanagement. De diagnose ‘depolitisering’ is niet slechts een beschrijving van de situatie waarin ‘rechts’ aan de macht is. Integendeel, depolitisering is een verschijnsel dat al bij het Paarse kabinet, dat de eenheid van politieke tegenstellingen belichaamde, expliciet werd. Bovendien is het nu juist een beschrijving van het gebrek aan alternatief dat voor de huidige rechtse machthebbers geboden wordt op ‘links’. Depolitisering is de reductie van politiek tot probleemmanagement waarin juist die fundamentele ideologische strijd verdwijnt. Waarin niet langer expliciet utopische toekomstvisies met elkaar strijden en waarin niet langer vragen van solidariteit en rechtvaardigheid aan bod komen.
Oppositiepartijen kunnen daarom op Prinsjesdag met tegenbegrotingen komen die praktisch tot op de komma dezelfde bezuinigingsbedragen bevatten als de kabinetsbegroting. Strijd ligt in de verdeling van procentpunten koopkracht, in de precieze aantallen migranten die we graag uitzetten of buiten de deur houden en in het aantal maanden dat we later met pensioen gaan. Stuk voor stuk zijn dat issues die niet van verwaarloosbaar belang zijn, maar het debat erover maakt duidelijk dat politieke strijd verworden is tot issuemanagement, tot de ‘aanpak’, om een populaire term te gebruiken, van geïsoleerde ‘problemen’. Dat fundamentele ideologische strijd verdwenen is en dat politieke partijen grotendeels geamalgameerd zijn. Dus wanneer psychiaters in een opiniestuk de irrationaliteit beschrijven van het ‘harder straffen’ van het vvd-cda(-pvv)-kabinet, is de volgende dag een PvdA’er bereid het kabinetsstandpunt met verve te verdedigen. In de huidige politiek geldt: met zulke vijanden heb je geen vrienden meer nodig. Politieke partijen – Wim Kok maakte dat destijds expliciet – zijn ideologisch geplukte kippen. Ze maken duidelijk dat democratie iets anders is dan een partijenstelsel. Het perverse van het partijenstelsel is al vervat in Robert Michels’ beroemde ‘wet van de oligarchie’, volgens welke de macht in de democratie zich concentreert binnen politieke partijen. Het is momenteel al te duidelijk dat een aantal van die partijen (cda, PvdA, GroenLinks) in een richtingcrisis verkeert, dat weer andere partijen hun ideologie kwijt zijn en op populistisch pragmatisme koersen (vvd) terwijl weer andere zulke anti-ideologie als ideologisch uitgangspunt kiezen (D66). Een en ander uit zich onder meer in de vele werkbezoeken van leden van een aantal van die partijen om ideeën op te doen. Partijen die geen ideeën hebben, moeten verdwijnen. De partijstructuur spreekt sowieso niemand meer aan in het tijdperk na de verzuiling. En partijen die ideeën zoeken om te kunnen overleven, zetten de boel op zijn kop: je hebt ideeën, en dus ben je het potentieel waard als politieke partij te overleven. Zodra de ideeën weg zijn, is er niets van waarde in een partij om te overleven. Het voortbestaan van een politieke partij zelf is geen reden voor dat voortbestaan. Dat is een schaamteloosheid die expliciet wordt, vooral bij partijen als cda en PvdA, wanneer commissies in het leven geroepen worden die moeten nadenken over de vraag waar de partij in vredesnaam voor staat. Politieke partijen, als alle organisaties, worden gekenmerkt door een vorm van goal displacement: ze gaan als eerste doel hun eigen overleven zien. Maar in een democratie zou een partij meer fluïde moeten zijn. Zodra de ideeën op zijn, is het zaak plaats te maken voor nieuwe mensen of nieuwe partijen, in plaats van een stelsel te bezetten en zendtijd in te nemen die voor betere doeleinden gebruikt kan worden.
Het Nederlandse politieke bestel ruikt naar rottend vlees. Het is nog slechts in die zin een spiegel van de samenleving dat het nog het meest lijkt op een museum. Museum Nederland, met zijn naar binnen gekeerde blik, zijn gerontocratische mentaliteit en zijn behoudzucht van geschiedenis en zijn ‘Nederlandse waarden’, dat is het aspect van Nederland dat in het parlement terug te vinden is. Wat we er níet terugzien, is de jeugdigheid die dit Nederland óók kenmerkt, de wens om nieuwe perspectieven te openen, om het bestaande kritisch te confronteren en het land opnieuw uit te vinden. Dit boek is bedoeld voor iedereen – jong en oud – die die jeugdigheid van geest heeft en die door die wens gedreven wordt. Daarbij gaat het er mij niet om de lezer te overtuigen van de inhoudelijke punten die ik maak. Het gaat me er eerder om de lezer die verlangt naar alternatieven voor het bestaande een hart onder de riem te steken en het utopisch verlangen dat bij velen leeft gaande te houden. Het gaat erom dat de gedachte aan alternatieven levend blijft, dat te midden van de depolitisering, die een politiek van het vergeten is, de herinnering aan politiek levend gehouden wordt.
Schrijf het gerust op mijn conto, maar ik kom veel mensen tegen die met mij het gevoel hebben dat er weinig werkelijk kritische reflectie op onze tijd bestaat, dat de complexiteit van de sociale werkelijkheid vaak te zeer vereenvoudigd wordt. Deels heeft dat ongetwijfeld te maken heeft met het feit dat het al jarenlang dezelfde vaderlandse grote geesten zijn die de debatprogramma’s aflopen. Maar het heeft ook te maken met een breder gedeelde afkeer van ‘moeilijk doen’. Complexiteit is niet erg geliefd in Nederland. En wie al te veel televisiekijkt of twittert, zou de indruk kunnen krijgen dat we inderdaad in een nietcomplexe maatschappij leven. Maar hij of zij moet zich dan vervolgens rekenschap geven van het feit dat de realiteit van de politiek, van het recht en van de economie afwijkt van de digitale representatie ervan. Dat de natie nooit op televisie verschijnt. Dat de samenleving de status van een quasigod heeft: hij is overal maar je kunt hem toch niet zien. Dat je tegenwoordig via televisie en internet vooral je eigen mening consumeert, bijvoorbeeld wanneer opiniepeilingen je vertellen wat je als gemiddelde Nederlander van het een of ander vindt – en dat dat een prima manier is om complexiteit door simplexiteit te vervangen omdat je je eigen mening op een goudschaaltje aangereikt krijgt. En dat de problemen van het dagelijks leven toch eigenlijk zo vaak te maken hebben met alles wat niet op televisie komt of wat niet in een tweet past. Een complexe maatschappij, dat wil zeggen een maatschappij zonder zekerheden, zonder centrum, zonder vaststaande identiteit, maar met allerhande risico’s, met de dwang je op schizofrene manier anders te gedragen in verschillende contexten, daarbij opgezadeld met de last jezelf een eigen identiteit te verschaffen. Een maatschappij die opgedeeld is in subsystemen met elk hun eigen organisatieprincipes, die alle relatief blind zijn voor elkaar. Waarin dus economische met ecologische standpunten moeten vechten, waarin politieke overwegingen met rechtvaardigheidsidealen en economische belangen kunnen botsen, waarin cultuur een strijdperk wordt, al was het alleen maar omdat iedereen zegt dat de cultuur een strijdperk is, waarin bankiers ‘gered’ worden en voor psychiatrische patiënten geen geld is door een politiek die we zogenaamd zelf gekozen hebben, en waarin religie niet langer dominant is maar wel een permanent voorhanden en soms gevreesd alternatief blijft. Iedere uitspraak over zo’n complexe maatschappij is er bovendien onderdeel van – wat een reden is zelfs wetenschappelijke uitspraken erover nooit als puur feitelijke constateringen te beschouwen. Zoals financiële speculanten die ‘short gaan’ marktfluctuaties beïnvloeden, zo hebben uitspraken over de maatschappij de neiging de maatschappij te creëren. En voor politieke uitspraken – en daar gaat het eerste deel van dit boek in belangrijke mate over – geldt überhaupt dat ze niet letterlijk genomen kunnen worden. Een politieke uitspraak is nooit een neutrale beschrijving van de werkelijkheid, en feiten of waarheid spelen een ondergeschikte rol in de politiek. In de politiek is de waarheid op zijn best een retorisch nuttig middel. Wie politieke uitspraken doet, heeft een andere intentie dan een wetenschapper, die ook al geen monopolie op de waarheid heeft maar tenminste gekenmerkt wordt door een oriëntatie erop, zoals de politicus in de eerste plaats een oriëntatie op macht heeft en ook moet hebben, en pas daarna iets met de feiten kan – althans wanneer die met de macht te verenigen zijn.
In zo’n situatie zijn de hapklare clichés waarmee in Nederland doorgaans gedacht wordt onbevredigend. Die kunnen niet door pasklare antwoorden vervangen worden, maar wel door een revitalisering van het streven naar alternatieven. De vraag is dan bijvoorbeeld niet hoe we de trein van onze economische ordening rijdend kunnen houden, want het is bekend dat die gebaseerd is op een eeuwige snelheidstoename die niet vol te houden is, maar hoe hem te stoppen zonder dat de schok daarvan ons fataal wordt. Want de trein waar we op zitten, is niet langer die van de moderne Vooruitgang, het is een doelloos voortrazende trein, en het is tijd om over te stappen op andere voertuigen van het collectief. Dat roept vragen op naar alternatieven in de manier waarop handelgedreven kan en mag worden, in de manieren waarop mondiale interdependenties asymmetrisch uitpakken, wat rechtvaardigheidsvragen oproept die momenteel in de politiek zelden gesteld worden.

[...]

Copyright © 2012 Willem Schinkel
Copyright auteursportret © Eveline Kums

Uitgeverij De Bezige Bij

pro-mbooks1 : athenaeum