Leesfragment: Cécile en Elsa, strijdbare freules

01 juli 2016 , door Elisabeth Leijnse

Elisabeth Leijnses Cécile en Elsa, strijdbare freules is een van de Zomerboeken van Athenaeum Haarlem. Lees bij ons de proloog.

Twee zussen, dochters van het progressieve aristocratengezin De Jong van Beek en Donk, groeien op als freules én als strijdbare vrouwen.

Cécile (1866-1944) trouwt met de steenrijke Haagse projectontwikkelaar Adriaan Goekoop. In plaats van ondernemersvrouw wordt ze de schrijfster van de immens succesvolle feministische roman Hilda van Suylenburg (1897) en presidente van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid (1898). Als de tentoonstelling haar deuren sluit, wordt Cécile door haar man het huis uit gestuurd.

Elsa (1868-1939) huwt geen geld maar genialiteit: de componist Alphons Diepenbrock. In Amsterdam vestigt ze de eerste privépraktijk voor logopedie. Haar huwelijk houdt stand door haar trouw aan een man die zijn vrouw niet kan beminnen zolang zijn moeder leeft, en die daarna voor verleidingen bezwijkt. De zusters, in hun jeugd innig verbonden, maken elkaar in het volwassen leven bittere verwijten over hun keuzes.

N.B. Zie ook onze bespreking van Cécile en Elsa, strijdbare freules.

 

Proloog

Idealistisch, origineel en eigenzinnig waren de ouders van Cécile en Elsa. Aan de wil van hun vaders hadden ze alle twee lak. Ze trouwden met elkaar om kinderen te geven aan de maatschappij. Deze kinderen zouden ze ánders opvoeden dan ze zelf waren grootgebracht.

Jonkheer Jan de Jong van Beek en Donk ontmoette gravin Anna Nahuys in februari 1855 op een bal in Utrecht. Ze waren daar allebei tegen hun zin. Voor Jan was het zijn eerste uitgaansavond na de dood van zijn zus Elisabeth. Anna had kort ervoor een aanzoek afgewezen van Otto Ernst Gelder graaf van Limburg Stirum. Zij wist nu zeker dat ze nooit wilde trouwen. Maar die avond had haar moeder haar naar het feest gestuurd om een driftbui van haar vader te ontlopen.
Anna Nahuys was een opvallende verschijning. Haar ogen waren zo lichtblauw dat ze wel doorschijnend leken. Ze had kortgeknipt zwart haar. Een jaar eerder was ze kaal geschoren tijdens een hevige aanval van cholera. De arts had ijs en ether op haar schedel gelegd om haar weer bij bewustzijn te brengen, na die behandeling weigerde zij een pruik te dragen. Anna was 28, Jan 20. Acht jaar later trouwden ze.
De ouders De Jong van Beek en Donk hadden zich tegen dit huwelijk verzet tot hun zoon hen voor het fait accompli stelde. Zijn beslissing was rijp, schreef hij aan zijn vader, zou hij eindelijk verschoond mogen blijven van de banaliteiten die iedere burgerman opperen kan? Hij had de bezwaren tegen zijn bruid tot in den treure aangehoord: gravin Nahuys had geen geld, ze was geen schoonheid, te oud, van vaderskant genetisch belast, bovendien wás ze helemaal geen gravin. Maar voor Jan was ze nobeler dan alle mooie jonge vrouwen uit zijn kring.

Anna Nahuys had talent, diepgang en een verleden vol schokkende gebeurtenissen, die ze onverbloemd ontvouwde in haar dagboeken. Wat zich in haar familie afspeelde, behoorde volgens Anna tot de vaderlandse geschiedenis. In een twintigtal cahiers van tezamen meer dan tweeduizend bladzijden heeft zij het leven beschreven van haar moeder, van zichzelf en van haar kinderen, tot deze laatsten groot genoeg waren om hun eigen historie op schrift te stellen. Daarna stelde zij twee geïllustreerde familieboeken samen. Met grote ijver en precisie vervulde Anna de taak van chroniqueur van haar geslacht en doorgeefster van familiewaarden, althans, in de vrouwelijke lijn. Van haar vaders stamboom had ze geen hoge dunk.
Anna’s vader, graaf Jan Jacob Nahuys, stond in zijn geboortestad Utrecht bekend als een querulant. In 1831 had hij de advocatuur verlaten om voor koning Willem I te strijden tegen de Belgische opstandelingen. Vier jaar lang had hij ‘buiten bezwaar van ’s lands schatkist’, dus op eigen kosten, als kapitein van een schutterij rondgezworven in het zuiden. Het militaire avontuur had hem ‘maanziek’ gemaakt. Bij zijn terugkeer in Utrecht was zijn kas helemaal leeg en zijn post van advocaat bleek door een ander te zijn ingenomen. Hij maakte hierover ruzie met minister van Justitie C.F. van Maanen, die zijn verdere carrière blokkeerde. Uiteindelijk creëerde koning Willem II voor hem het erebaantje van derde wapenheraut. Dit deed hij vooral uit sympathie voor de vrouw van deze soi-disant graaf.
Zijn adellijke titel was Jan Jacobs grootste obsessie. Hij was ervan overtuigd in rechte mannelijke lijn af te stammen van de Westfaalse graven von Horstmar-Ahaus. Toen hij in 1835 als jonkheer werd ingelijfd in de Nederlandse adel, haalde hij – uit verontwaardiging dat hem de titel van graaf was geweigerd – zijn adelsdiploma niet op. Onherroepelijk viel hij daardoor terug in de burgerstand. Van de weeromstuit nam zijn grafelijkheid mythische proporties aan. Hij stichtte de Orde van Walhalla, een loge voor rechtstreekse afstammelingen van een geslacht dat al vóór 1300 tot de adel behoorde. Steeds minder kon hij de psychische balans bewaren tussen zijn behoefte onder de hoogste adel te verkeren en de angst om als pseudograaf te worden ontmaskerd.
Behalve onevenwichtig was Jan Jacob Nahuys hoogbegaafd. Studie kalmeerde hem, aan het eind van zijn leven had hij zich verdiept in 23 talen. Hij publiceerde over de spelling van het Hebreeuws. Ook zijn tekentalent was opmerkelijk. Met zijn geïllustreerde brieven had hij een van de meest begeerde vrouwen van Utrecht veroverd, barones Cécile Dorothée Schuyl van der Does. Zij werd ‘het witte duifje’ genoemd.
Anna was hun enige dochter. Vader deed er alles aan om het kind snel tot de hoogste cultuur te brengen. Hij praatte Latijn tegen haar toen ze nog in de wieg lag. Op haar derde verjaardag haalde ze de Prix d’Application pour la Lecture. Ook Anna bleek een talenknobbel te hebben. Op haar twaalfde sprak ze vijf talen, las Latijn en Hebreeuws, en vertaalde een biografie uit het Italiaans naar het Frans, La vie de l’architecte Louis van Vitelli. Vader stuurde het boek trots naar de leden van het Koninklijk Huis. Om de gouvernantes uit Duitsland, Frankrijk en Engeland te kunnen betalen, was hij steeds kleiner gaan wonen, tot het gezin Nahuys belandde in een nauwe bovenwoning op de Trans in Utrecht.
Haar grootste vakbekwaamheid dankte Anna aan haar moeder. Cécile Dorothée Schuyl van der Does was een begaafd schilderes van portretten en landschappen. Zij had het vak geleerd van haar eigen moeder, Johanna Cornelia van Starckenborgh, en bracht op haar beurt haar dochter de kunst van het portretschilderen en graveren bij. Op een zelfportret van Anna zien we een sober geklede jonge vrouw naast haar harp met een boek in de hand.
De Utrechtse landschapsschilder J.W. Bilders haalde Cécile Dorothée naar Oosterbeek om er en plein air te schilderen. Zij was de eerste vrouw die zich voegde bij de kolonie die later de Oosterbeekse school werd genoemd. Vanaf 1842 bracht ze met haar dochter de zomers door in een koepelvormige studio op de stuwwal van de Nederrijn, met een uniek panorama over de Betuwe.5 Daar begon voor Anna, achttien jaar oud, een episode die zij ‘de tragiek van mijn jeugd’ zou noemen. Ze werd verliefd op een gevoelige jongeman met literaire belangstelling, Arend d’Abo. Hij kwam uit Nederlands- Indië, was een ver familielid, en verbleef – in afwachting van een positie – bij moeder en dochter Nahuys in de Oosterbeekse koepel. Terwijl de vrouwen schetsen maakten in het bos, las hij hun romans van Walter Scott voor. Arend en Anna beloofden elkaar levenslange trouw. Maar graaf Nahuys vond D’Abo, aanzoek na aanzoek, te min voor zijn dochter. Het huwelijk moest worden uitgesteld tot Anna de leeftijd zou hebben bereikt waarop ze kon trouwen zonder toestemming van haar vader. Zo lang heeft Arend d’Abo het niet volgehouden, hij stierf aan tuberculose in de armen van zijn geheime verloofde.
Anna wist zeker dat hij was gestorven aan hun gedwarsboomde liefde: ‘Les angoisses de l’âme créent celles du physique.’ Koortsaanvallen, bewustzijnsverlies of tuberculose waren de taal van de ziel om uiting te geven aan opwinding, ontsteltenis of liefdesverdriet. Van die tijd af wachtte ook Anna op haar dood. Ze maakte vele afschuwelijke malaises door, die ze haar dagboek niet onthield:

Op 30 september [1849] werd ik plots dermate ongesteld dat ik van tafel moest opstaan om naar mijn kamer te lopen, waar ik enkele uren in een lethargische toestand bleef na heftige braakneigingen. Toen het donker was geworden, kwam ik opnieuw bij bewustzijn en probeerde ik naar beneden te gaan maar een flauwte benam mij en ik duikelde 8 of 9 treden naar omlaag.

Anna zou haar evenwicht nooit meer helemaal hervinden, ze zou hypochondrisch blijven en een leven lang periodiek van slag zijn. Als remedie tegen haar zenuwpijnen ondernam zij op haar eentje een lange reis door Engeland. Altijd droeg ze een schetsboek bij zich, ze had een snelle tekenhand.
In Engeland bereikte Anna het bericht dat haar vader opnieuw zijn positie was kwijtgeraakt: koning Willem III had de post van wapenheraut opgeheven. Anna bood aan gouvernante te worden bij een Engelse familie om moeder haar salaris te sturen. Per kerende post kreeg ze een missive van papa. Hoe haalde ze het in haar hoofd om met háár titel betaald werk te zoeken? Anna scheepte in naar huis, maar ze vond haar vader bekrompen:

Ik dacht gewoonweg dat als een jonge Gravin een afhankelijke functie aanvaardt en zich aanpast aan de wensen van een familie die misschien niet samenvallen met haar eigen voorkeuren – en wat dan nog – dat dit geen geval van wanhoop maar wel van toewijding zou zijn. Juist heel eervol is de opdracht om jonge harten te leiden naar deugd, en nog buigzame geesten naar kennis.

In de volgende tien jaar stond Anna haar moeder bij in het crisisbeheer rond vader. Zijn gedrag werd steeds problematischer: ‘De beledigingen, de hoon, de verwensingen en het geweld dat we elke dag ondergaan van onze Vader doen ons wreed lijden.’ Moeder ving de slagen op met aristocratisch stoïcisme. Anna vergeleek haar met de martelares Maria Stuart. Het verwondert niet dat haar journaal spottende aforismen bevat over het andere geslacht:

A woman is twice as good as a man.
I prove it by the orthography.
w.o.man. double u. o. Man.
Double you O Man!
The introduction of a man
in a happy home of females
seems to me much like that
of a serpent in the garden of Eden.

In deze tijd schreef Anna de emancipatorische verhandeling ‘Gedachten over Eva’. Ze somde inspirerende vrouwen op van de achttiende eeuw terug tot de schepping der aarde. Vooral haar eigen moeder beschouwde Anna als een model: een zachtaardige, sociaal voelende kunstenares met daadkracht.
Vanaf 1850 werkte Anna aan een lexicon van kunstenaressen, ‘La Femme Artiste’. Volgens haar waren vrouwen in de kunstgeschiedenis altijd onderbelicht gebleven. Anna vulde de bestaande Nederlandse kunstrepertoria aan met de namen van schilderessen die ze had ontmoet of van wie ze werk had gezien in privécollecties. Tweemaal reisde ze naar Londen voor een Exhibition of the Society of Female Artists. Ze schreef een uitgebreid verslag in het Engels van de tentoongestelde werken en hun maaksters. Met hetzelfde elan stelde ze een ‘Critique Biographique’ samen over belangrijke vrouwen uit de Franse geschiedenis, naar het voorbeeld van de Galerie des femmes célèbres van Sainte-Beuve.
De lexica van Anna Nahuys werden nooit gepubliceerd, de landschapsschilderijen van Cécile Dorothée Schuyl van der Does nooit verkocht. Adellijke vrouwen konden de kunst alleen ‘voor uitspanning’ beoefenen.11 In hun appartement aan de Trans probeerden de twee vrouwen de eindjes aan elkaar te knopen zonder de filantropie te verwaarlozen. Het levensprogramma van Anna luidde in 1853:

Elke man of vrouw moet zich vanaf de jaren van verstand inzetten voor een ernstig doel. Alles op alles zetten voor het geluk, de verheffing, de vooruitgang en de heiliging van de mensheid, beginnend in de kleine kring die ons omringt, en zich uitbreidend naar verhouding tot onze vermogens en successen. Het leven is een voortdurende innerlijke strijd en wat we in de allereerste plaats moeten bestrijden is het egoïsme!

Twee jaar later ontmoette ze de twintigjarige student Jan de Jong van Beek en Donk. Een graaf was hij niet, hij behoorde zelfs niet tot de verfranste adel. In haar journaal, dat ze altijd in het Frans bijhield, krabbelde Anna haastig: ‘faite la connaissance de de Jong’. De daaropvolgende 250 bladzijden van het cahier beginnen met een nieuwe paginering onder de titel ‘Een nieuw Leven’. Voortaan schreef Anna in het Nederlands. Ze zou haar vriend bij wijze van voornaam De Jong blijven noemen.

Jan de Jong van Beek en Donk kwam uit een Oost-Brabants protestants geslacht van bestuursambtenaren. In 1831 was zijn grootvader, de jurist Johan de Jong, verheven in de adelstand. Hij bewoonde het kasteel Eyckenlust met een landgoed van 600 hectaren in Beek en Donk, dicht bij Helmond. Jans vader, Jan Olphert de Jong van Beek en Donk, werd officier van justitie in Eindhoven.
Jan was de oudste zoon. Hij kreeg geen elitair onderwijs. Als kind ging hij gewoon naar de Nederduitse school in Eindhoven. Daarna stuurden zijn ouders hem naar een pensionaat voor de middenklasse in Breda. Aan zijn kostschooljaren hield De Jong zo’n afschuwelijke herinnering dat hij zwoer zijn eigen kinderen uit elk schoolgebouw te zullen weghouden.
Hij studeerde rechten in Utrecht, waar zijn vader intussen tot officier van justitie was aangesteld, en promoveerde - 22 jaar oud - op een historisch onderzoek naar de rechtspraak in Brabant. Zijn promotor G.W. Vreede behandelde hem als zijn favoriet, maar op een dag verbrak De Jong de relatie. Hij was het niet eens met de polemieken die Vreede voerde tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland. In 1853 had het Vaticaan de katholieke kerkorde opnieuw ingevoerd, Utrecht werd een aartsbisdom. Vreede was bang dat de protestantse identiteit van Nederland verloren zou gaan. De Jong gruwde van de intolerantie van zijn promotor en liet hem dit duidelijk weten. Hij stelde zijn eigen moraal boven carrièremogelijkheden.
Zelf had hij gebroken met de kerk. Hij noemde zich spinozist, zeer tegen de zin van zijn vader. Een juridische loopbaan ambieerde hij voorlopig niet. Hij wilde zendeling worden ‘om de menschen niet geloovig te maken maar te verheffen’.
Toen De Jong in 1855 de acht jaar oudere Anna Nahuys ontmoette, hadden ze meteen stof voor een goed gesprek. Anna deelde zijn woede over de Nederlandse godsdiensttwisten. Ze had al vele dagboekbladen gevuld met haar verontwaardiging. ‘Waarom moet de gedachte dat we allen broeders zijn ons zo vaak verlaten? Aanbidden katholieken en hervormden niet dezelfde Vader in de hemel?’ Hoe graag had ze De Jong bijgestaan in zijn gedroomde zendelingschap. ‘Oh hoe verlang ik naar het moment dat ik alles zou kunnen verlaten om een zuiverder leven te leiden en vooral om nuttiger te kunnen zijn voor mijn naaste!’
Het duurde nog jaren voor De Jong de financiële positie verwierf om met Anna te kunnen trouwen, tegen de wil van zijn ouders. Hij meende dat men in het leven twee wegen kan bewandelen: de zielsverheffing of het gemakkelijke succes. Nooit nam men die twee wegen tegelijk, ‘car on ne peut servir Dieu et Mamman’, varieerde hij op de zegswijze dat men niet god en de mammon kan dienen. Hij koos voor de eerste weg.
Anna zelf aarzelde lang om zich met De Jong te verbinden. Ze maakte zich zorgen over hun verschil in temperament. Was zij niet te emotioneel voor hem, de rationalist, vroeg ze. Soms viel ze in zwijm van opgewondenheid. De Jong had het volste vertrouwen: ‘Uwe dweepzucht en mijne koudheid zullen zich schoon equilibreeren.’ Vele meisjes had hij gekend, schreef hij haar, ‘dikwerf van zeer nabij’. Met vele zou hij hebben kunnen leven, met geen enkele had hij een beter mens kunnen worden. ‘Het is goed veel omtegaan met menschen die beter zijn dan wijzelve.’
Verliefd lazen De Jong en Anna elkaar Max Havelaar voor in een duinpan in Scheveningen. De hooggestemde mengeling van ethiek, rebellie en sociaal engagement zou hun huwelijk dragen. Voor ze trouwden, vroeg De Jong aan zijn bruid om zichzelf nooit te verraden. Zij was een zelfstandige vrouw met een eigen werkterrein en sterke emoties. Dat moest zo blijven:

Zoo ge ten mijnen genoegen iets aan u zoudt willen veranderen, dat, verklaar ik plechtig, zou mij ongelukkig maken. Volg in hemelsnaam geheel uwe individualiteit. Gij, mijne lieve anna, zijt mij dierbaarder naarmate ik in u eene zelfstandige figuur zie. Och, wij worden allen toch zoo ontzaggelijk gedomineerd door het ons omringende; laten we toch beproeven een beetje individueel te zijn.

Ze huurden een huisje tegenover de Heilooer Poort in Alkmaar, waar De Jong was aangesteld als substituut-officier van justitie. Met een jaarsalaris van fl. 1.500 moesten ze toch de huur en een meid kunnen betalen, veronderstelde De Jong, er zou altijd nog wat overblijven voor het welzijn van de naaste. Geld voor nieuwe meubels was er niet. Haar oude canapé liet Anna opnieuw overtrekken. De Jong zei dat het hem niet uitmaakte op welke stoel hij zat, als zijn vader hem maar niet had betaald. De piano en de werken van Spinoza kochten ze op de pof.
Anna en De Jong trouwden op 6 maart 1863. Negen maanden later schonk Anna het leven aan een zoon. De Jong gaf bij de burgerlijke stand de namen Johan François Willem Oswald Benedictus op, de laatste naar Spinoza. Dit bracht hem opnieuw in conflict met zijn vader, die zijn eerste kleinzoon naar zichzelf, Jan Olphert, vernoemd wilde zien. De Jong zei dat de kleine hier later zelf maar over moest beslissen. Grootvader heeft blijkbaar goed op de jongen ingepraat, want toen die negen jaar was verklaarde hij voortaan Jan Olphert te heten. De nieuwe voornamen werden geofficialiseerd voor de rechtbank van Alkmaar.
Onmiddellijk na zijn geboorte begon Anna aan het eerste dagboek van haar zoontje. Aanteekeningen over de moreele en intellectueele ontwikkeling van Johan François Willem Oswald Benedictus de Jong van Beek en Donk. Wij hopen hem te behouden en een nuttig en braaf mensch te zien worden. Hiertoe zullen wij niets onbeproefd laten.
Korte tijd later overleed de vader van Anna. Voor hem was sterven gewin, schreef ze in haar journaal. Moeder Cécile Dorothée trok in bij haar dochter, ze klaagde over buikpijn. Het kostte haar moeite om het olieverfschilderij voor haar kleinzoontje af te maken. In januari 1866 stierf ze. Anna was ontroostbaar. Met de dood van haar ‘Engelmoeder’ sloot ze het boek van haar eigen meisjesleven af. In haar rouw had ze een lichtpunt: ze was ‘in de blijde verwachting van een tweede kindje aan de maatschappij te zullen geven’.

 

© 2015 Elisabeth Leijnse

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum